HETEROGEEN BOUWEN
Bij het afscheid van Bert van Meggelen
Beste Bert, het kan raar lopen. Ik ken je nauwelijks twee dagen en nu moet
ik al weer afscheid nemen. Maarten Struijs vroeg mij in het kader van jouw
afscheid een impressie van mijn opvattingen over kritische reflectie nu ten
gehore te brengen. Nu, dat wil zeggen tussen 1998 en 2001. Is kritische
reflectie op het bouwen nog mogelijk en zo ja, wat houdt dat dan in? En hoe
onderwijs je dat? Blijkbaar zit het in de lucht: alleen al dit jaar heb ik
twee projecten idealisme gedaan met studenten van de TU Delft en van het
Sandberg instituut van de Rietveld academie. We zijn blijkbaar het dolen
zat en snakken naar inspiratie. Maarten Struijs vroeg me echter of ik me
zou willen oriënteren op de sociale woningbouw in Rotterdam, terugblikkend,
zo mogelijk, op ruim 25 jaar Rotterdamse renovatie. Op die grootschalige
materiële projectie van een van te voren budgetair en politiek afgebakend
visioen. Kritische reflectie. In 20 minuten.
Ooit, even voordat hij hier als jonge veelbelovende, sociaal bewogen en
politiek gedreven docent werd aangesteld, kwam Bert van Meggelen terug uit
Frankfurt, na bij Jürgen Habermas zijn licht te hebben opgestoken. Bewapend
met communicatieve handelingsvaardigheden, bedreven in het stellen van
legitimatievragen en geïnspireerd door redelijk beargumenteerde, contra
factische visioenen, die smeekten om op hun waarheid, juistheid en
waarachtigheid te worden bevraagd. Het was in dezelfde tijd dat er nog
'denktanks' werden samengesteld, zoals die van militairindustriële
eschalons van de Amerikaanse bewapeningsindustrie. Herman Kahn en Anthony
Wiener futurologen die deel uitmaakten van zo'n Amerikaanse denktank,
hadden ook een visioen over het jaar 2000. Hun 'establishment futurologie'
is met al die andere futurologieën zoals de Prognostica van Polak hier te
lande die de technologische euforie van de jaren zestig heeft
voortgebracht, een zachte dood gestorven. Zoals de denktank van president
Rooseveldt ooit een visioen schetste van een naoorlogse tijd, waarin
nagenoeg geen enkel civiel vliegtuig voorkwam, zo schetst iedereen zijn
eigen tijd vooruit. Met een grove toets doorgaans en vaak met versleten
kwasten.
Vooruitzien is een kunst. Het vergt naast inventieve extrapolaties en
geraffineerde kostenbaten analyses vooral compromisloze
verbeeldingskracht. Die kracht was wel te vinden in andere uitgaven van de
Paul Brand reeks van Werkgroep 2000, zoals Marcuse's De eendimensionale
mens. Of de programmatische tekst van Feitse Boerwinkel. Met zijn voorstel
tot 'inclusief' denken werd toentertijd op z'n minst een toon gezet. Maar
de titel van het voorwoord wasemt nog dat typerende onkritischideologische
paternalisme uit: "Waarom dit geschrift en voor wie?" En onder het kopje
'waarom' staat dan het volgende:
"Van adequaat handelen kan echter pas sprake zijn als er een denken aan ten
grondslag ligt, dat mede ontstaan is uit een confrontatie met de
werkelijkheid waarin we leven. Daarom beginnen wij (FB dus) met enkele
wezenlijke trekken om daarna te zien welke wijze van denken door deze
nieuwe tijd wordt geëist. Waarbij ik (ook FB) aanteken dat ik onder
'denken' in dit verband meer versta dan een louter intellectuele
activiteit. Misschien zou daarom het woord 'ethos' beter mijn bedoeling
weergeven. Toch laat ik het woord denken staan, omdat het een accent legt
op de intellectuele inspanning die wij ons zullen moeten getroosten om
boven allerlei vage 'gevoelens' uit te komen."
'Adekwaat' werd toen nog zo geschreven dat de politieke woede via de
spelling werd aangewakkerd.
Kritische reflectie rond 2000. Reflectie lijkt mij geen probleem. Er is
reflectie genoeg. Maar deze kaatst vooral terug van de spiegelgevels van de
postmoderne kathedralen, die het geheim van het leven de
levensverzekering achter hun zwarte spiegelglas koesteren of van de
knisperende beeldschermen van de massa en nieuwe media. Onze
beeldschermcultuur is voor alles reflectie. Dus daaraan is geen gebrek.
Maar kritische reflectie?
Kritisch ten opzichte waarvan gaat nog. We kunnen overal 'ja,maar' tegen
zeggen. Hegel noemt dit een 'bepaalde negatie': hij weerlegt daarmee het
scepticisme en het nihilisme. Je kunt immers niet overal een vraagteken bij
zetten. Je staat altijd al ergens, stevig verankerd, als een uitroepteken:
leunend tegen dit uitroepteken kun je vraagtekens rondslingeren. Er is
altijd een positieve grond vanwaaruit wordt ontkend: "de werkelijkheid
waarin we leven" zegt FB, of Habermas Leefwereld, die wel steeds verder
wordt gekolonialiseerd. Helaas kennen we de grond onder onze voeten
nauwelijks.
Goed, kritisch is dus mogelijk. Maar kritisch vanwaaruit? Een visioen is
teveel gevraagd. Bovendien moeten we zoals FB stelt boven allerlei vage
gevoelens uitkomen, zeker als het om onderwijs gaat. Een expliciete, goed
opgepoetste visie is dus onontbeerlijk: alleen daarin kunnen we de
samenhang van het bestaan, de leefwereld spiegelen. Een gereflecteerd
referentiekader is vereist. Liefst degelijk wetenschappelijk en conceptueel
zo onderbouwd, dat dit duidelijk omschreven criteria oplevert die als
toetststenen kunnen worden gebruikt om vooraf een ontwerp van een wijk
een discursief geschraagd schaalmodel, een intelligente computeranimatie
of achteraf een gebouwde wijk gericht te analyseren. Op grond van deze
kritische analyse kunnen vervolgens voorstellen worden geformuleerd ter
verbetering van de bestaande situatie en dan trekken we de heipalen weer
uit de grond en begint het weer van voren af aan. De kritische analyse kan
natuurlijk ook worden gebruikt om de architect in een gerenommeerd vakblad
af te branden.
Kritische reflectie. Geen open deur, maar toch graag uitzicht. Maar is dat
nog mogelijk als de spiegels waarmee we het licht van de geschiedenis
opvingen en geconvergeerd op de toekomst richtten, als die spiegels in
diggelen zijn gevallen? Waaraan spiegelen we ons nog? Foucault heeft in
1966 "het verdwijnen van de mens" aangekondigd, Lyotard in 1979 de
ondergang van de Grote Vertellingen afgekondigd en zelfs Habermas moet in
1985 in zijn geschrift over de nieuwe onoverzichtelijkheid schoorvoetend
'de uitputting van het utopisch potentieel' erkennen. Het Oostblok en de
Muur waren de laatste spiegels die vier jaar later aan diggelen gaan. En
toen deze politiek geologische massieven het westerse ideologische licht
niet meer als zwarte gaten absorbeerden, trad de ongerichtheid van de
westerse gefragmenteerde politieke verbeelding schrijnend aan het licht.
Kritisch is een ambivalent begrip. Het heeft een negatieve kant en een
positieve kant. Maar hoe je het begrip ook wendt of keert, het begint als
we geld en macht even terzijde laten bij een affectief visoen en een
esthetische visie. Als we het toespitsen op het bouwen, voor wie bouwen we
en waartoe? Niet waarom, zoals FB zich voornam, dat mag duidelijk zijn:
mensen moeten een onderdak hebben. Ze moeten beschut en beschermd worden.
Maar waartoe? Ik had me voorgenomen hier met Foucault een kritische noot te
kraken. Ik zou dan een verhaal hebben gehouden over openbaarheid en
openbare orde en voorbeelden hebben geven van nieuwbouwwijken met
verloederde transparante openbare ruimtes. En dan had ik, hoewel gevoelig
voor het veiligheidsargument openbare orde en no go areas me afgevraagd
of 'kritisch' dan zou kunnen betekenen dat deze inbreuk op een recht op
verdwijnen nog architectonisch aan de kaak moet worden gesteld.
Maar ik heb besloten Foucault eruit te laten en een meer Deleuzeaanse
optiek te spiegelen. Ik geef toe: het ligt een beetje in de lijn: Ben van
Berkel construeert al bewegende bruggen en Lars Spuijbroek bouwt ook
vloeibaar. Maar ik ben een simpele filosoof: ik probeer Deleuze te
begrijpen in zijn eigen medium om daarna door zijn bril naar de wereld te
kijken. Foucault had deze bril al schoongepoetst: wat we plotseling
allemaal zagen waren al die marginale groeperingen die daarvoor een
onzichtbaar bestaan leidde: buitenlanders, homo's, vrouwen, krakers, junks,
zwervers, daklozen. En veel later die altijd aanwezige maar steeds
onzichtbaarder groep omdat hun ouders niet langer oud wilden worden: de
groep jongeren in alle hiervoor genoemde varianten.
Kritische reflectie op sociale woningbouw. Welke groepen bevolken de
wijken? Welke bezetten en doorkruisen, teksten, tekens en tijd consumerend,
de openbare ruimten in het centrum? Wat is de grens van deze dynamische
openbaarheid? Is het toch weer de openbare orde, zoals recentelijk weer
eens bleek toen skaters systematisch van Adriaan Geuzes Schouwburgplein
werden geweerd. Schenk ze elders een halfpipe en het probleem lijkt
opgelost. Zo wordt een dynamische stad aan het zicht onttrokken die zich
voortbewoog op de ambiante sampels van DJ Spooky . Niet voor niets noemt
hij zich op zijn laatste cd "spatial engineer of the invisible city": een
onzichtbare stad wordt ingevoegd in dé stad.
Wat is in dit licht socialiteit? Organiseert de openbare ruimte socialiteit
of nodigt zij er slechts toe uit? Is sociale woningbouw gestolde
socialiteit: schept zij mogelijkheden tot contact contactiliteit of
bevordert ze de collectieve smetvrees en weerhoudt zij grootstedelingen er
juist van openbare intimiteit te ontwikkelen? En toegespitst op de wijken:
voor wie bouwen we? Natuurlijk ten dele voor de opdrachtgever. Maar als die
een visie krijgt voorgeschoteld is die, zolang er binnen de butgetten wordt
geviseerd, te overtuigen en kunnen de bewoners via de achterdeur
binnenkomen. Maar welke bewoners? De autochtoon, de Turk, de Surinamer, de
Tamilstrijder, de junk, de Bosnische Koerd? Het gezin, de alleenstaande
weduwe, de autobezitter, de oudere, de jongere, de oude jongere?
Laatst gaf ik een lezing voor PRC Bouwcentrum waarin mij gevraagd werd iets
te zeggen over de populatie van bejaardentehuizen in 2010. Want gaat u maar
eens na wie u allemaal als makke schapen in het bejaardehok moet drijven:
de bewust alleenstaande, ouderen die LAT relaties hebben onderhouden,
expliciet homosexuelen, bewuste veganisten, vegetariërs of anders
ecogeoriënteerden, allochtone ouderen uit een diversiteit van culturen en
etnische groepen, maar ook de verslaafde dopeheads, die met hun verslaving
hebben leren leven. En dit is slechts een greep uit de vele leefstijlen. We
kunnen er natuurlijk op gokken dat alle toekomstige ouderen na hun 75ste
vervallen tot de oerstaat van de traditionele indolente, incontinente,
demente bejaarde, maar inmiddels is in Rotterdam de eerst bejaarde
dopepopulatie in het geweer gekomen. Dat maakt het bouwen er niet
makkelijker op.
Gaat dit beeld op voor de sociale woningbouw? Als we geen homogene
rijtjeshuizen meer willen bouwen en als we, vanuit een kritische reflectie,
de diversiteit en heterogeniteit of zoals Foucualt en Deleuze zouden
stellen: niet de identiteit maar het verschillen recht doen, wat gaan we
dan met Hoogvliet en al die naoorlogse getto's doen? Welke visie
mobiliseren we?
Laat ik het visionaire gehalte van Rotterdam eens peilen en het centrum
periferie model gebruiken. Het lijkt erop dat, wil je voor heterogeen
bouwen in aanmerking komen, of ontzettend rijk, of ontzettend lastig moet
zijn. De voorwaarde scheppende planologische bouw van Riek Bakker is
slechts voor een beperkte groep weggelegd en dan nog blijkt dat de Weena,
ondanks het toegegeven deficit, voor bedrijven en in alle staten van
paraatheid verkerende regelaarsstellen veel aantrekkelijker is dan de Kop
van Zuid. Aan de andere kant toont Maarten Struijs' ontwerp voor woningen
voor zwakzinnigen met gedragsstoornissen aan de Wielewaal hoe divers dit
soort woningbouw kan zijn. Maar daarvoor moet de toekomstige bewoner als
zeer problematisch worden ingeschat. Ziedaar de beide uiteinden van het
scala mogelijkheden: aan het ene eind de afwijkende sociale woningbouw
bouw op doktersindicatie, zullen we maar zeggen aan het andere eind van
het spectrum de infrastructurele architectuur. Daartussen zou zich vanuit
een kritisch reflectieve visie een nieuwe sociale woningbouw moeten
ontplooien.
Ik weet niet of deze overweging van de afwijking en de overlast de bouw van
Jef Reintjens in Tussendijken en Bospolder mogelijk heeft gemaakt, maar dat
allochtone medelanders een probleemgroep vormen is door de politiek al lang
geleden erkend. Misschien geldt ook ergens nog, hoe lastiger en hoe
afwijkender, hoe meer kans er bestaat dat heterogene woningbouw kan worden
gerealiseerd. Maar kunnen we van de afwijking een regel maken, dat blijft
de vraag. Laten we, om met Foucault te spreken, de rigide norm los en
affirmeren we, om met Deleuze te spreken, de beweging? Bouwen we
heterogeniteit in het homogene in. Bouwen we, nu de utopie de reflectie
niet meer leidt, nog slechts clusters heterotopieën in de hoop dat ze door
het openbare leven organisch aan elkaar gekoppeld worden?
Goed, nog eenmaal: kritische reflectie, is dat te onderwijzen? Kan
hedentendage een opleiding voor bouwkunst nog een pioniersfunctie
vervullen, zoals ze dat ooit dat wil zeggen ruim 25 jaar geleden
pretendeerde? Lijkt mij niet. Is het mogelijk nog zo kritischreflexief te
bouwen dat louter het bewonen van deze architectuur het zelfbewustzijn van
de bewoner structureel verlicht in de tweevoudige betekenis van dit woord?
Lijkt me niet. Moeten architecten zich net als de politiek beperken tot het
managen van de sociale verworvenheden? Lijkt me niet. (Dat is overigens op
zich een nobele taak, maar voor een kritischreflexieve innovatie toch de
dood in de pot) Kunnen in budgetair krappe postmoderne tijden, waarin de
politiek hoogstens door zijn visionaire bevlogenheid van weleer wordt
bespookt, kunnen toekomstige bouwers zich daarin nog een visie eigen maken?
Lijkt me wel. Hoewel verbeeldingskracht niet onderwezen kan worden, is het
wel noodzakelijk plaats ervoor in te ruimen. Een visie onderhouden kost
tijd, er een uitvoeren kost bakken met geld. Maar een opleidingsinstituut
dat steeds meer moet beknibbelen kan zich uiteindelijk geen visie meer
veroorloven. De ontwikkeling van de verbeeldingskracht neemt nu eenmaal
tijd en ruimte in en in die zin dus stagnerend werkt.
Een laatste woord over deze verbeeldingskracht. In de nieuwe spelling wordt
'stedebouw' geschreven als 'stedenbouw'. Daar is natuurlijk tegen
geprotesteerd: één stad vond men meer dan genoeg om van 'stedebouw' te
kunnen spreken. Maar toch is 'stedenbouw' een adequatere term. Een stad is
minstens twee, maar doorgaans meer. Ook al tonen de bouwplannen één stad of
stadswijk, zodra deze is gebouwd, zijn het er al twee en zodra de eerste
bewoners erin trekken zijn het er, voor je het doorhebt, al vele. Om DJ
Spooky aan te halen: iedere architectect is dus ook 'a spatial engineer of
the invisible city'. Foucault heeft fictie in postmoderne tijden ooit als
volgt omschreven: het gaat er bij ficte niet om het onzichtbare zichtbaar
te maken (dat is nog een modern utopisch project: de verwerkelijking van
het ideaal) Het gaat er om te laten zien hoe onzichtbaar de onzichtbaarheid
van het zichtbare is. Fictie is noodzakelijk om de blik voor de gelaagdheid
en heterogeniteit te openen. De utopische visie leidt de kritische
reflectie niet langer. Maar we moeten niet vergeten dat utopie
oorspronkelijk twee betekenissen heeft: eutopie, de goede plaats, en outopie
of atopie, de nietplaats. Ook al is het utopisch potentieel
uitgeput, het atopisch en heterotopisch bassin staat op overlopen. De
kleine verhalen klinken op elke straathoek op. Straatkranten staan er vol
mee. Op de postideologische, utopische ontreddering volgt de bevrijding
van een atopische verbeeldingskracht. Daarin gaat het niet om de plaats,
maar om verplaatsing en om plaatsvinden. Bert van Meggelens uitgangspunt is
pure fictie: Italo Calvino's boek. Vanuit deze atopische visie hoopt hij
en ik hoop het met hem dat Rotterdam in 2001 als culturele hoofdstad zal
plaatsvinden. DJ Bert gaat voor 2001 onzichtbare steden sampelen.
Ik wens hem daarbij veel sterkte en visie.
|