BEWONINGSIN(TER)VENTIES
(voorpublicatie) |
Dennis Kaspori (THE MAZE
CORPORATION)
Henk Oosterling (CENTRUM VOOR FILOSOFIE &
KUNST, EUR)
(de debattenreeks
die het uitgangspunt voor dit boek vormde werd mede mogelijk
gemaakt door het Stimuleringsfonds voor Architectuur, Amstelland
Ontwikkeling BV, gemeente Almere, Het Ministerie van VROM, IKEA,
De Meeuw Bouwsystemen en TENT.,Centrum Beeldende Kunst Rotterdam)
|
|
III. ENKELE VRIJE ASSOCIATIES
“Architectuur is eerder een discussiestuk dan
een pronkstuk”
1 Vrijheid tot en vrijheid van
In het huidige consumentgerichte denken over bouwen en wonen is de afgelopen jaren de aandacht verschoven van
de massa en de volkshuisvesting naar het individu en een individueel opdrachtgeverschap. Daarbij is een niveau
overgeslagen. In deze verschuiving gaat men volledig voorbij aan de mogelijkheid de woonomgeving collectief te
organiseren. Bij nadere beschouwing lijkt juist dit collectieve niveau differentiatiemogelijkheden te bieden
die op individueel niveau niet realiseerbaar zijn.
Collectieve organisatie van het wonen is binnen de huidige structuren alleen zichtbaar in de marge van de
reguliere woningbouw en planologie: in de zogenaamde ‘informele’ woonvormen zoals
volkstuincomplexen en recreatieparken. Binnen deze informele woonvormen wordt het wonen in sterke mate door de
bewoners zelf vormgegeven. Dit gebeurt op basis van een minimum aan door de overheid opgelegde regels die
echter liggen ingebed in een complex van zelfgemaakte afspraken. Deze afspraken gelden voor een specifiek
gebied en zijn door de bewoners zelf opgesteld. Het meest opmerkelijke is dat deze gebieden ervaren worden als
zones waar vrij gewoond kan worden. De noodzaak van regels is in deze afgebakende gebieden zonder meer
duidelijk en de betrokkenheid van de bewoners bij de inrichting van de gezamelijke woonomgeving is groot.
De crux van deze collectieve organisatie van de woonomgeving is het besef bij de bewoners dat collectieve,
informele organisatie een noodzakelijke voorwaarde is om een vorm van vrijheid te creëren. Daartoe moeten
twee vormen worden onderscheiden: ‘vrijheid tot’ en ‘vrijheid van’. In het laatste
geval – vrijheid van – schept een afscheiding een bepaalde mate van veiligheid. De meest extreme
voorbeelden hiervan zijn de ‘gated communities’ in de Verenigde Staten waarbij wijken hermetisch
worden afgesloten voor buitenstaanders. In het eerste geval – vrijheid tot – staat echter een
positief ideaal voorop dat gezamelijk gerealiseerd dient te worden.
Deze positieve vorm van collectieve afscheiding biedt een aantal interessante mogelijkheden voor de
ontwikkeling van nieuwe woonmilieus. Kijken we naar de sociale dynamiek waarbinnen het informele wonen gestalte
krijgt, dan blijkt het informele wonen zich niet uitsluitend naar het model van de volkstuincomplexen te
richten. Het gaat niet zozeer om een bepaalde typologie, alswel om een dynamisch en gelaagd proces waarbinnen
wonen gestalte krijgt. Cruciaal is de implementatie van socia(bi)liteit: een netwerk van te realiseren sociale
interacties.
2 Interesse
Informele processen vereisen cultuur en socia(bi)liteit. Het gaat daarbij dus niet over vierkante meters, maar
over interactiepatronen waarin wederzijdse betrokkenheid wordt gegenereerd. Een collectief gedeelde kwaliteit
in de woonomgeving valt en staat bij deze betrokkenheid, die voortdurend moet worden gecultiveerd. Zo kan een
woonomgeving zich steeds verder ontwikkelen op basis van een gemeenschappelijke interesse en is er sprake van
een dynamische wooncultuur.
De kern van het informele wonen wordt niet gevormd door individuen, maar door dat wat hen bindt: een collectief
‘tussen’ of ‘inter’. Concreet manifesteert zich dit als een betrokkenheid bij het
proces van het wonen: een interesse als sociaal en cultureel kapitaal. De woningen worden niet alleen aangetakt
op een fysieke omgeving maar ook op een sociale en culturele omgeving van voorzieningen en relaties. Als proces
– en niet als eindproduct – vereist informeel wonen een voortdurende investering in en van dit
kapitaal. Misschien heeft deze speculatie toekomst.
De voor het informele wonen noodzakelijke openheid wordt pas ervaarbaar als bewonersin(ter)venties op elk
niveau van het proces gehonoreerd worden. ‘Informeel’ duidt dan ook niet zoeer op losvaste
verbanden, alswel op de capaciteit van het proces om nieuwe oriëntaties te implementeren. In elke laag van
het proces zit nog ruimte voor nieuwe differentiaties van verschillende woonmilieus.
3 Openbaarheid: mede-deelbaar
De omgang met deze structurele openheid vormt de basis van de openbaarheid. De mate van openbaarheid van het
informele wonen definieert een sociale cohesie, die verankerd is in de vrijheid van bewoners om samen te
beslissen hoe ze willen wonen. Het is niet afdoende om openbare ruimte in louter kwantitatieve zin te
omschrijven. In kwalitatieve zin verwijst openbare ruimte naar openbaarheid die weer gedefinieerd wordt in
termen van socia(bi)liteit en interesse. De samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen (bewoners,
gemeente, projectontwikkelaar en ontwerpers) valt en staat bij een sociaal-cultureel concept voor de
ontwikkeling van dit soort openbaarheid en de daarop geënte openbare ruimte.
Informeel wonen veronderstelt dat de hyper-individualisering waarop het huidige consumentgerichte bouwen is
gericht, moet worden verlaten. Informeel wonen en differentiatie zijn collectieve processen: ieder individu
dient zich te allen tijde te verstaan met ander individuen om vanuit dit collectieve belang zijn of haar
individuele wens te bedingen. Wat allereerst gebouwd wordt is socia(bi)liteit. Wat bewoond wordt dient
letterlijk mede-deelbaar te zijn.
4 Randvoorwaarden infrastructuur – ideaal
– reflectivitijd
Kort samengevat vindt de implementatie van socia(bi)liteit in het wonen plaats binnen een drietal
randvoorwaarden. De eerste is een infrastructureel raster met voldoende tussenruimten om het informele tot
ontplooiing te brengen. De contra-intuïtieve vooronderstelling van deze gehele onderneming ligt hierin dat
het informele niet aan het formele voorafgaat, maar dat het een functie is van een open formele
infrastructuur.
Ten tweede veronderstelt informeel wonen een centrerende activiteit. Het informele wordt bij elkaar gehouden
door een gemeenschappelijke betrokkenheid, een positief mede-gedeelde interesse waarin de
‘vrijheid-tot’ geleidelijk aan gestalte kan krijgen.
Ten derde is een andere omgang met de tijd vereist en daarmee een andere visie op architectuur. Informeel wonen
lijkt slechts onbeheersbaar zolang we in een strikte tijdsplanning en een te rigide opvatting van architectuur
blijven denken. Voor informeel wonen, opgevat als een complex van open collectieve processen, volstaat een
lineair model van de tijd niet. Als interesse en sociale reflectiviteit de dynamische processen voor een
ontwikkeling vormen, is een geschaalder begrip van tijd nodig dat zich verhoudt tot een breder
sociaal-cultureel bewustzijn. Informeel wonen vereist reflectivitijd. Alleen op die manier kan wonen intergraal
verankerd worden in een complex van leefstijlen.
5 Trajectontwikkelaar: beheer van sociaal en cultureel kapitaal
Ooit werd geloofd dat bouwen onderdeel moest zijn van het modernistische emancipatieproject. Ook al is dit een
door het bouwen en wonen zelf achterhaalde visie, de gedachte dat wonen invloed heeft op het sociale gedrag en
de zelfervaring van groepen mensen staat nog als een huis.
Informeel wonen levert uiteindelijk meerwaarde op voor de openbaarheid, omdat er sociaal en cultureel kapitaal
wordt opgebouwd. Dit kapitaal wordt in onze huidige ervaringseconomie steeds belangrijker. (Silicon Valley zou
nooit wat geworden zijn zonder het sociale kapitaal van de café’s en de vele andere informele
netwerken) Er zal echter niet alleen met, maar ook in sociaal en cultureel kapitaal geïnvesteerd moeten
worden. Voor alle betrokken partijen bestaat een momentum voor deze investering.
In de discussie over het consumentgericht bouwen en de fixatie op individuen zijn sociaal en cultureel kapitaal
tot nu toe niet aan de orde gesteld. Investeren in reflectivitijd en socia(bi)liteit betekent in feite
investeren in trajecten. In tegenstelling tot de afgerondheid van een project is een traject een veld van open
oriëntaties waarin de sociale cohesie voortdurend moet worden geregenereerd.
Als de rol van projectontwikkeling verandert, dan is dit in de richting van het traject. Deze verandering is
het best te omschrijven als een verschuiving van projectontwikkeling naar trajectontwikkeling. Het doel is niet
meer het afleveren van een product, maar het openen van wooncarrières voor groepen bewoners.
6 Cultuurconsumptie
Binnen de huidige maatschappelijke processen wordt culturele identiteit steeds belangrijker. Cultuur dringt
overal in door en heeft inmiddels geleid tot een herstructurering van de economie. De onrust op de
financiële markten zou wel eens voor een deel te verklaren zijn uit de moeite die analisten hebben om het
sociaal en cultureel kapitaal van bedrijven op juiste waarde te schatten.
Door een culturalisering van de economie is ook de relatie met de consument veranderd. De kenniseconomie is
inmiddels getransformeerd tot een ‘beleveniseconomie’ die het kloppend hart vormt van de
informatiesamenleving. Het gaat niet meer om de beschikbaarheid van kennis maar om informatie en om de manier
waarop deze informatie vervolgens getransformeerd wordt tot belevenissen, waarvan het spektakel de laatste
toetssteen is.
Binnen deze beleveniseconomie wordt het opbouwen van een duurzame relatie met bewoners steeds belangrijker.
Maar de kortstondigheid van de belevenis garandeert slechts duurzaamheid als er geïnvesteerd wordt in
socia(bi)liteit. Om samenhangende pakketten woonervaringen aan te kunnen bieden dient het fysieke object van de
woning gekoppeld te worden aan een immaterieel samenstel van sociale en culturele voorzieningen. Daarin zullen
bewoners zich herkennen omdat ze erover mee kunnen beslissen. Het gaat niet langer om het aanbieden van bezit,
maar om het faciliteren van beschikbaarheid en toegankelijkheid.
7 Architectuur: een discussiestuk
Architectuur betekent ordenen van ruimtes. Het is de kunst van de systematische ordening van onze leefomgeving.
Het is deze ordening die ons in staat stelt een ruimte af te bakenen voor onszelf, waar we ons thuisvoelen.
Architectuur ordent en bemiddelt sociale interactie in de gebouwde omgeving door middel van kaders, dat wil
zeggen vloeren, deuren, ramen en dergelijke. Deze kaders bemiddelen. Ze verbinden individuen met elkaar en met
hun omgeving. Op deze manier hebben we een onderscheid leren maken tussen binnen en buiten of tussen
privé en openbaar. Architectuur creëert socia(bi)liteit: het construeren van sociale interacties
door middel van ruimtelijke kaders.
Architectuur is eerder een conflict dan een glorieuze concretisering. Architectuur is een geconcretiseerd
conglomeraat van economische, ideologische, technische en pragmatische dilemma’s. Architectuur is eerder
een discussiestuk dan een pronkstuk. De discussie gaat, lang nadat het gebouw is opgeleverd, door: graffiti,
vandalen, klussers, schotelantennebezitters, zij blijven in discussie met de gematerialiseerde socia(bi)liteit
die architectuur is.
Dit alles zet architectuur in een ander daglicht. Architectuur kan niet langer gezien worden als een
probleemoplossende activiteit. We moeten accepteren dat architectuur altijd een experiment was en dit ook
altijd zal blijven. Juist deze experimentele grondslag van ontwerpende disciplines kan een belangrijke inzicht
zijn dat het proces van het informele wonen begeestert.
In het informele wonen komen een aantal processen naar voren die zich niets of nauwelijks iets aantrekken van
de harde grenzen tussen ontwerp en gebouw, voor of na de oplevering. De consument heeft inmiddels de fase van
het productieproces betreden en het gerealiseerde gebouw is nog evenzeer een prototype als alle maquettes die
er aan voorafgingen. Het proces van het bouwen en wonen is een problematiserend en experimenteel proces dat
weliswaar oplossingen of alternatieven aandraagt, maar deze ook weer ter discussie stelt.
Een antwoord op de steeds verder gemarginaliseerde rol van architectuur in het bouwproces, namelijk als
esthetische vervolmaking, kan alleen afgedwongen worden door een problematiserende aanpak van de ruimtelijke
vraagstukken van het wonen. Architectuur, als een kritische discipline van ordening, biedt een interessant
pakket aan vaardigheden om het complexe proces van het informele wonen te faciliteren. Wanneer we deze
immateriële kwaliteiten van architectuur als uitgangspunt nemen voor het denken over bouwen en wonen wordt
architectuur weliswaar minder zichtbaar maar is zij des te meer in staat een belangrijke bijdrage te leveren
aan het ontwikkelen van nieuwe woonmilieus.
8 Wonen als ontwerp, experiment en innovatie
Socia(bi)liteit is niet alleen aanwezig in de fysieke vorm van de architectuur maar is ook werkzaam in de
conceptuele fase van de architectuur. Socia(bi)liteit is reeds aanwezig in het ontwerpproces. Het ontwerp is
het expressieve medium waardoor sociale interacties gestalte krijgen. Vertaald naar het informele wonen zal de
praktijk van de architectuur wel moeten veranderen om de steeds groter wordende invloed van bewoners en andere
betrokkenen bij het ontwerpproces op te nemen. Zo zullen de aannames die ten grondslag liggen aan het
ontwerpproces steeds vaker object van discussie worden, omdat ze moeten aansluiten bij het sociaal-culturele
concept dat de betrokken partijen gezamenlijk willen realiseren. Het ontwerp blijkt dan een sociaal-cultureel
mechanisme te zijn.
Onder invloed van een technologische ontwikkelingen is het ontwerpproces inmiddels verdergaand
gedemocratiseerd. Via de media worden wij geïnformeerd over de laatste woontrends en voor een paar
tientjes hebben we de middelen tot onze beschikking om ons eigen droomhuis te ontwerpen en te visualiseren op
de computer. De aandacht verschuift dan ook steeds meer naar de inzet van deze ontwerpmiddelen in de sociale
interactie die plaatsvindt tussen de verschillende betrokken partijen.
Kortom, de experimentele grondslag van de ontwerpende disciplines wordt een onmisbare voorwaarde voor een
geslaagde implementatie van sociaal en cultureel kapitaal in de wooncarrière. Wonen, stedelijkheid,
mobiliteit, openbare ruimte, veiligheid en milieu, het zijn allemaal vraagstukken die niet te herleiden zijn
tot één specifiek veld van expertise. Samenwerking wordt steeds belangrijker door de
interdisciplinaire definiëring van maatschappelijke vraagstukken. Wonen is niet langer het bewonen van
gebouwde ruimte. Wonen is een continu proces waarin experiment en vernieuwing voorwaarde zijn om
socia(bi)liteit te implementeren en te beheren.
|