Spectaculair idealisme

Over beelden, brillen en beurzen

Wat is een spektakel? Wat voor rol speelt het in onze westerse beeldcultuur? Laat ik u om de verschillende dimensies die het spektakel in zich verenigt enigszins in beeld te brengen, beginnen met u een drietal spektakels te schetsen.

I. DE SPEKTAKELMAATSCHAPPIJ

1 Enkele voorbeelden

Marathon

Terwijl ik de eerste voorbereidende aantekeningen voor deze lezing op papier zet, voltrekt zich aan de andere zijde van de Maas ik woon op het noordereiland tegenover de Kop van Zuid een waar spektakel: de marathon van Rotterdam, een jaarlijkse manifestatie waar de hele stad zich al lang van te voren op voorbereidt. Ik zie de renners aan de overzijde komen aanstormen, hoor de helicopter boven mijn huis denderen en zie tegelijkertijd op mijn tv dezelfde scene vanuit vogelvluchtperspectief. Als ik op het dak ga staan en een draagbare tv zou meezeulen zou ik mezelf zien. Dat is nog eens reflectieve beeldcultuur: spektakel in het kwadraat. Dit jaarlijkse spektakel mobiliseert de gedisciplineerde stadsbevolking. Enthousiast geven ze zich, alle etnische grenzen en nationale chauvinismes achter zich latend, over aan de sportieve extase die zijn inspiratie vindt in een haast bovenmenselijke prestatie: in 490 vC werd deze geleverd door een Griekse soldaat om het bericht van de overwinning over te brengen aan zijn militaire en politieke leiders die 42 kilometer verderop geriefelijk de gebeurtenissen afwachtten.

Kosovo update

Wellicht even geriefelijk als de woordvoerder van de NAVO commander in chief Shea (Sjee) die op de dagelijkse briefings een update geeft over de strategische ontwikkelingen in de verbeten strijd tegen Milosovic's waanbeelden. Briefings waarop hij NAVO's versie van een van de meest wrange spektakels van de menselijke geschiedenis de oorlog herhaalt ten overstaan van de wereldgemeenschap die net als in de Golfoorlog. Deze krijgt mondjesmaat en strikt gecensureerd beelden te zien van de deplorabele staat waarin de Kosovaren van de ene op de andere dag zijn komen te verkeren. En aan het thuisfront wordt door corifeeën spektakel op spektakel georganiseerd om geld in te zamelen. Beschermd door beeldschermen ervaren we een spektakel in het kwadraat: in de verontwaardiging met elkaar over zoveel onmenselijkheid en in de solidariteit met de uit Kosovo verdreven niet Serviërs. Door onze solidariteit giraal te verzilveren zijn we lokaal globaal.

Feijenoord

Verbindt dit televisionele spektakel zich op uiterlijke wijze met het geweld, tracht het als het ware een solide tegenwicht aan het excessieve geweld te bieden, soms blijkt geweld inherent aan het spektakel. Als er iets vandaag de dag een spektakel is, dan is het wel voetbal. Een week later, weer op zondag, terwijl ik met de afwerking van deze lezing bezig ben, kijk ik uit hetzelfde raam en kan ik achter de Kop van Zuid in de verte het Feijenoordstadion zien liggen. Als de wind uit het zuiden waait, hoor ik bij vlagen de oe's en ah's van het publiek. Tegelijkertijd volg ik de spectaculaire beelden op de buis. Wat ooit een sportief lokaal identificatiemodel voor de arbeidersklasse was lokale helden werden tot internationale corifeeën is nu vooral een nationale lotto en een internationale mensenhandel: globale markmechanismes produceren lokaal heldendom dat evenals bij de Maraton nationaliteit, etniciteit en ras overstijgt. In de razendsnelle wereld van het voetbal geldt echter: de transactie gaat voor de actie uit. Cruz of welke voetbalster dan ook is geen gastarbeider maar een goedbetaald medium voor een achterhaalde gemeenschapsbehoefte. Nationaal chauvinisme kan slechts eenmaal per vier jaar tijdens de wereld kampioenschappen voetbal worden gebotvierd. Een anachronisme. De gemeenschapservaring is achterhaald door de snelheid van de media. Zijn werkelijkheid is vervluchtigd in de schijnbewegingen van de tv royalties.

Die zondagmiddag is Feijenoord na lange tijd weer Nederlands kampioen geworden. Het televisionele spektakel verbeeldt het echte spektakel: na een matte wedstrijd de viering van het kampioenschap in de binnenstad. De festiviteiten die eerst op de buis zijn gevolgd, kunnen nu op de voet worden gevolgd. De menigte die een week eerder de marathonlopers toejuichte heeft zich nu in het centrum verzameld. Maar in tegenstelling tot vorige week loopt, zoals dat heet, het spektakel nu uit de klauw. Het beeldscherm schermt de aanwezigen niet langer af van het geweld. De voorspelbare rellen dienen zich 's avonds om 9 uur aan. Nadat er overdag het kampioenschap euforisch is gevierd, wordt de overwinning 's avonds nog euforischer gebotvierd. Een harde kern trekt plunderend door het centrum. Het resultaat is een viertal gewonden, tientallen arrestaties, een kogel in de buik van een hooligan en in de deur van het Hilton hotel.

Door de strijd na te bootsen nemen groepen deel aan de overwinning. Hun agressie richt zich nu niet op de tegenstanders “Joden!!” of hun supporters stadionrellen maar op dat wat hen iedere identificatie en gemeenschapszin heeft afgenomen en al diegenen die de belangen daarvan veilig stellen: Het Kapitaal en de politie. In de mimesis, in de nabootsing bereikt voor hen de overwinning het ultieme hoogtepunt. Dat wat ooit in tribale samenlevingen een ritueel heette, heet nu een rel. De rel smeedt voor even een hechte band: even hecht als de band die het de geallieerden mogelijk maakt om nu al meer dan een maand Milosovics waanwereld te bombarderen. De laatste aanvalsgolf heeft de media uitgeschakeld. Maar in het spectaculaire geweld wordt niet alleen een gemeenschap gesticht, deze saamhorigheid wordt eveneens op de proef gesteld.

We waren het even vergeten: voetbal is oorlog. Nietzsche stelde het reeds meer dan een eeuw geleden vast: “Ohne Grausamkeit kein Fest” (GM) Freuds stelling over het onbehagen in de cultuur lijkt in de rel manifest te worden: de agressie slaat naar binnen toe. Het door grote sponsors en politici georganiseerde mediaspektakel bereikt zijn extatisch hoogtepunt in al diegenen die dit onbehagen in de cultuur niet langer als de prijs voor hun gedisciplineerdheid willen accepteren. Behagen in de primitiviteit. `Gajus' zegt Annet van Tricht op tv. Het gajus weigert brood en spelen. Het wil wel spektakel, maar niet passief opgediend. Het wil zijn eigen spektakel, desnoods met geweld. Ongewild wijst Van Tricht met deze karakterisering op een inmiddels millennialange traditie van het spektakel: gajus is niet alleen de naam van een van de grootste Romeinse rechtsgeleerden die de Institutiones schreef, maar ook de naam van Romeinse soldaten en van de plebeische volksmenner die het plebs ophitsten tegen de consuls die het volk van brood en spelen voorzag.

Misschien heeft Van Tricht ongewild gelijk en staat het spektakel niet zo ver af van wat de Romeinen eronder verstonden: een spektakel dat het volk mobiliseert en disciplineert. Panem et circensis. Brood en spelen. Wil je de gunst van het volk dan moet je het voeden en niets smaakt zo goed als door anderen gebakken zoete broodjes. Wil je het volk rustig houden, dan moet je het vermaken en niets is vermakelijker dan de strijd op leven en dood. Zie hoe de Feijenoord spelers uit de catakomben opstijgen en de toeschouwers groetend het veld betreden: morituri te salutant, zij die gaan sterven, groeten u. Hoog boven het ronde stadion denderen de klapwiekende helicopters die als gevallen engelen die vanuit hun half goddelijke positie de plaatjes `schieten', die vervolgens op de binnenwanden van de huiskamers worden geprojecteerd waar zij de status van werkelijkheid krijgen toegemeten. We waren erbij.

2 Spektakel en politiek

We leven in een spektakelmaatschappij. In 1967 schreef de situationist Guy Debord, een Franse filosoof die veel met kunstenaars samenwerkte, een boek onder de gelijknamige titel: La société du spectacle, de spektakelmaatschappij. Daarin schetst Debord de ondergang van die werkelijkheid, die bij Jean Baudrillard als een fenix in de hyperrealiteit van de media uit zijn as zal verrijzen. Toentertijd werd dit boek door de recencenten vergelijken met het Kapitaal van Marx: Het Kapitaal voor de nieuwe generatie. Een jaar later staat deze nieuwe generatie op: in Parijs lopen demonstraties van studenten en arbeiders uit op grootschalige rellen die de regering van De Gaulle doen wankelen. Een kortstondige euforie met zeker voor de filosofie duurzame effecten.
De verbeelding aan de macht, luidde de kreet. De rebellerende generatie van toen heeft nu in Europa voor 90 % de macht in handen. Kok was weliswaar iets te oud, Tony Blair iets te jong, maar hun ministers hebben zich toch op z'n minst laten inspireren door dit idealisme. Nu zijn zij onder leiding van de Duitse bondskanselier Schröder en zijn minister van buitenlandse Zaken, de voormalige Groene, maar inmiddel ook feltgraue Joshka Fischer, verenigt in de strijd tegen Milosovic. Of de huidige leiders van sociaaldemocratisch Europa hun politieke carriere aan mediaspektakels hebben te danken wil ik voorlopig in het midden laten, dat ze hun idealen omgezet hebben in klinklare Euromunt kan zonder meere worden erkend.

In het tv programma Buitenhof vraagt een interviewende journalist aan Jan Marijnissen van de Socialistische Partij, die als enige tegen de bombardementen is: waarom gaan jullie voor je idealen dan niet de straat op? Maar wie gaat er nog de straat op voor iets anders dan voor behoud van loon of om CAO onderhandelingen onder druk te zetten? Hoogstens kleine groepen die goed gepland en van media ondersteuning voorzien een kort statement afleveren. Waar de politiek er het zwijgen toe doet, grijpen individuen het spektakel aan om solidariteit televisioneel te mobiliseren en medemenselijkheid giraal te kapitaliseren. Deze gefragmenteerde acties moeten spectaculair zijn, willen ze een micropolitieke impact hebben. Want de openbaarheid ligt niet meer op straat. Deze is televisioneel en virtueel geworden.

Heeft Debord dit voorzien? Ik wil u de eerste pagina van dit uiterst complexe boek niet onthouden:
“1. Het hele leven van de samenlevingen waarin de moderne productieverhoudingen heersen, dient zich aan als een ontzaglijke opeenhoping van spektakels Al wat direkt werd geleefd, heeft zich in een voorstelling verwijderd.
2. De beelden die zich van ieder aspect van het leven hebben losgemaakt, versmelten in een gemeenschappelijke stroom, waarin de eenheid van dit leven niet meer kan worden hersteld. De gedeeltelijk beschouwde werkelijkheid ontvouwt zich in haar algemene eenheid als afzonderlijke schijnwereld, slechst object van aanschouwing. De verbijzondering van de beelden van de wereld wordt in de voltooide vorm teruggevonden in de wereld van het auronoom geworden beeld, waar het leugenachtige zichzelf belogen heeft. Het spektakel is in het algemeen, als concrete omkering van het leven, de autonome beweging van het niet levende.
3. Het spektakel doet zich tegelijkertijd voor als de maatschappij zelf, als een deel van de maatschappij en als middel tot vereniging. (…)”

En ten slotte definieert Debord het spektakel:

“Het spektakel is geen geheel van beelden, maar een maatschappelijke verhouding tussen personen door bemiddeling van beelden. (…) Het is veeleer een Weltanschauung die werkelijk is geworden, materieel is vertaald. Het is een kijk op de wereld, die is geobjectiveerd”(SM 9/10)

Debords analyse liegt er niet om: de media vervormen de geleefde werkelijkheid en scheppen een illusie van samenhang . Inmiddels leven we in postmoderne tijden en hebben de fragmentatie van de wereld tot uitgangspunt van ons handelen en denken gemaakt. De media zijn alomtegenwoordig en in de meest letterlijke zin van het woord vanzelfsprekend aanwezig. Een definitieve scheiding tussen werkelijkheid en schijnwereld is niet langer te maken. Van de kloppend hart van de wereldpolitiek tot in de meest fijne haarvaten van het maatschappelijk lichaam vormen media of middelen de toegang tot de werkelijkheid: van WWW via de tv tot aan het gsmetje.
Maar niet alleen via de technologische media scheppen wij samenhang: zelfs onze kleren en gebruiksvoorwerpen zijn in toenemende mate dragers geworden van een samenhang. Een merk is voor alles een levensstijl. Het staat voor een bepaalde mentaliteit, voor een houding en maakt de drager en gebruiker onmiddellijk herkenbaar voor anderen. Kortom, waar Debord soms zwetend van wakker schrok is ondertussen bewaarheid geworden. Misschien is dat de reden waarom hij een kleine vier jaar geleden zelfmoord pleegde.

3 Media: fragmentatie en synthese

Ik weet niet of Debord voor de publikatie van De Spektakel maatschappij het een jaar voor zijn boek gepubliceerde werk van de Amerikaanse mediagoeroe Marshall McLuhan had gelezen: Understanding Media, vertaald als Mens en Media. Hij schrijft het boek op het moment dat de tv in Europa geledielijkaan deel van het meubilair begint te worden. Voor het eerst wordt een geschiedenis geschreven van de media in de meest ruime betekenis van het woord. Niet de uitvinder, gebruiker en vermeedne beheerser van de media de rationele mens maar de autonome werking van media staat in dit boek centraal: “the medium is the message”. Voor de meesten was dit diepe inzicht van McLuhan toentertijd slechts een psychotische fixatie van een doorgedraaide intellectueel. In de loop der tijden bleek McLuhans analyse echter steeds meer bewaarheid te worden. Ik schets u kort zijn inzicht. Volgens McLuhan zijn technische hulpmiddelen zoals ploeg, wiel, bril en verrekijker, mechanische werktuigen zoals een klok, molen en kompas, transportmiddelen zoals zeilschip, trein, auto en vliegtuig en media in strikte zin zoals telegraaf, telefoon, radio en tv verlengstukken van onze zintuigen, ledematen en organen. Ons lichaam wordt als het ware in de media in de meest brede zin uitgestulpt. De werkingen van ons lichaam worden efficienter gemaakt en in toenemende mate versneld. Acceleratie is het kenmerk van onze technologische cultuur. Het gevolg is dat onze perceptie van de wereld aanvankelijk steeds gefragmenteerder werd. We vallen in de media uit elkaar, individueel en collectief. Maar tegelijkertijd worden we over grotere afstanden met elkaar verbonden: sneleer dan ooit kunnen we met familieleden in Australie spreken en kunnen we hun wedwerwaardigheden op de toegestuurde video meemaken. Voor McLuhan is met de televisionele media de periode van fragmentering afgelopen en kan er door dit medium een nieuwe samenhang op wereldschaal worden gerealiseerd: The Global Village. De discussies over `virtual communities' die nu in de wetenschappelijke literatuur woedt, is daar nog steeds een produkt van.

Leven wij nu pas echt in de spektakelmaatschappij? Maar zijn wij bereid daarvoor de prijs te betalen? En als we dat niet zijn, kan het anders? Kortom, hoe diep is het spektakel of de behoefte aan spektakel in de menselijke ziel en het menselijk bestaan verankerd?

II. Aspecten van het spektakel

U vraagt mij als filosoof wat een spektakel is. De vraag is of zo'n compact en totaal verschijnsel wel enige reflectie toelaat. Laat ik me na deze spectaculaire aanhef mijn pretenties iets terugschroeven. Ik beperk mij tot een nogal afwijkende exploratie van het fenomeen spektakel. Mijn filosofische exploratie noodzaakt mij een ander vocabulaire te introduceren dan u waarschijnlijk gewend bent. Maar dit zal mij in staat stellen het op een andere manier in verband te brengen met de beeldcultuur. Ik zie deze analyse als een opmaat naar het tweede deel van deze presentatie waarin u aan het woord komt. Het zou aardig zijn om daarin iets dieper op verwante problematiekek in te gaan, zoals de rol van de kunst of de relatie van het spektakel met het idealisme en het nihilisme. Voor critici van de postmoderne cultuur zoals Debord zijn spektakel, beeldcultuur en nihilisme één pot nat: `anything goes' of `nothing really matters, anyone can see', zoals Freddy Mercuri ooit de wereld in schalde. Het idealisme lijkt zo dood als een pier, gestorven in een spectaculaire beeldcultuur, nihilistisch pragmatisme heerste alom. Ze lijken elkaars tegengestelde. De idealist gelooft immers ergens volledig in, de nihilist gelooft nergens meer in. Ik heb daar mijn bedenkingen bij.

Goed. Ik beperk me tot de ontwikkeling van een vocabulaire en neem Annet van Trichts inzet over: ik trek de vergelijking met de Romeinse cultuur en taal zover mogelijk door. Kortom, ik exploreer de conceptuele ruimte van het begrip `spektakel'. Als de taal al niet ons eerste en laatste bastion voor speculatie is, dan is het in ieder geval een immens reservoir voor de verbeelding. Met mijn taalspelletjes wil ik laten zien hoe gelaagd het verschijnsel `spektakel' is en hoe daarbinnen visualiteit en lichamelijkheid op elkaar inwerken. Twee dingen worden dan hopelijk duidelijk: het eerste is de exclusiviteit van één bepaald zintuig binnen de westerse cultuur: het oog. En het tweede en dat hangt daar direkt mee samen de reductie van het lichaam tot dit ene zintuig. Dit zien, zo zal blijken, heeft echter vanaf het begin de pretentie gehad kennis te vergaren door het zicht op de waarheid te openen. Maar in dit zien klinken allerlei andere dimensies door: het zien is niet alleen een inzien, maar ook een overzien, een omzien en een toezien. Om het nog iets verwarrender te maken zal ik deze verschillende dimensie van het spektakel bespreken onder de kopjes: informance, performance en transformance.

Een denkexperiment: denk u even mee?!

INFORMANCE             filosofie/wetenschap

Kentheoretisch: kennen
Spectaculum betekent schouwspel of aanblik. Maar het duidt ook op een tribune voor de toeschouwers of een zitplaats voor publiek. Een spektakel vereist blijkbaar een zekere afstand en een ruimte om iets te kunnen (be)zien. Specto komt van specio of spicio (specere: spexi, spectum) dat zien of kijken betekent. Specto is een frequentatief: je kijkt en dan nog een keer en nog een keer en voor je het weet krijgt je blik iets beschouwends en wordt kijken en vorm van aanschouwen of beschouwen. Westerlingen beschouwen zichzelf als rationele wezens die zich ver verheffen boven het barbarendom dat zich niet van de ratio maar van geweld bedient om zijn gelijk kracht bij te zetten. Centraal in het westerse mensbeeld staat dan ook de beschouwing. De kernactiviteit van de westerse wetenschap is geconcentreerd kijken: observeren. Eerst zien dan geloven. Als we ons tot onze griekschristelijke cultuur beperken dan blijkt het visuele en het zien de grondslag te zijn van een speurtocht naar de laatste waarheid. Deze kenactiviteit of informance ontleent specto of specio aan zijn Griekse grondwoord: skeptomai of skopeo [u herkent ongetwijfeld onmiddellijk de betekenis `sceptisch']. De eerste betekenislaag is neutraal: het gaat om een nauwlettend om zich heen kijken, bespieden, acht slaan, maar in een iets abstractere zin alweer: beschouwen, overwegen, onderzoeken, nagaan. U merkt dat er een zekere aandacht, een doelgerichtheid in deze blik aanwezig is. Twee Griekse filosofen hebben een enorme invloed uitgeoefend op ons wetenschappelijke denken: Plato en Aristoteles. De laatste was een leerling van de eerste en beide leefde rond de derde eeuw voor Christus. Misschien kent u de grotvergelijking van Plato. Het is het paradigma voor de televisionele blik die postmoderne tijden bespookt. Volgens Plato leeft de mens aanvankelijk in onwetendheid. Hij vergelijkt onverlichte individuen met mensen die in een grot wonen. Het zonlicht valt van bovenaf naar binnen, schuin op een van de muren. De grotbewoners zitten met hun rug tegen de tegenoverliggende wand van de grot. Tussen de grotbewoners en dit licht gebeurt er buiten de grot van alles, maar slechts de afschaduwing van deze gebeurtenissen, als het ware geprojecteerd door de zon, valt op de muur waar ze naar kijken. De grotbewoners denken dat deze projecties de werkelijkheid zijn. U ziet het televisionele bewustzijn is eigen aan de westerse metafysica. Om de waarheid te zien moeten de grotbewoners de grot verlaten. Door de felheid van de zon zullen ze echter worden verblind, als yogi die de opperste verlichting zoeken. De zon staat voor Plato gelijk aan de Idee oftewel de eidos dat `uiterlijk beeld' of `voorkomen' betekent. Letterlijk staat `eidos' voor “dat wat wordt waargenomen, aanschouwd of gezien”. Alleen door het schouwen van de ideeën krijgt men zicht op en inzicht in de waarheid.

Spinoza: brillen, beelden en beurzen

TRANSFORMANCE           kunst

Pedagodiek en genot: belichaming van de kennis
In het aandachtig kijken, in het schouwen en beschouwen ligt de pretentie dat er kennis wordt opgedaan. In die zin is het op het oog hebben van iets tevens een beoordelen, een waarderend kijken, een beproeven van dat wat zich toont: Plato's `eidos' of idee. In het spektakel zit ongemerkt altijd een waardering, een beoordeling en soms een veroordeling: we kijken niet alleen om zomaar iets te zien, maar ook om tot een conclusie te komen omtrent dat wat getoond wordt. Kortom, we zetten kennis praktisch in en hopen wellicht daarmee iets verder te komen. We hopen iets te leren: aan onszelf of aan anderen. Kijken met andere woorden is altijd ook leren, zodra we dat wat we zien met ons zelf in verband brengen. Ook dit inzicht was reeds bekend bij de Grieken. Daarom noemt Aristoteles, Plato's leerling maar tevens zijn scherpste criticus, de kenactiviteit of informance `theorie' of `theoria'. Dit betekent letterlijk: aanschouwen, in ogenschouw nemen of `schouwspel'. Als de eidos of idee dat is wat zichtoont, dan wordt dit in de activiteit van het theoria aanschouwt. Theorie is een schouwspel waarin de beleefde wereld zich via de idee voorstelt. Als we kennis willen overdragen, moet theorie meer dan een schouwspel zijn: liefst een spektakel zodat we verleid worden tot leren. Want waarom willen we eigenlijk leren? Wat motiveert de progressieve kenactiviteit als informance? Wat houdt haar in beweging? Aristoteles geeft daarop in de Poetica, met name in zijn verhandeling over de inwerkingen van de tragedie op de toeschouwers, een verrassend antwoord: we leren door na te doen, door te imiteren, door nabootsing of mimesis. Als hij zichzelf op typisch filosofische wijze afvraagt waarom wij dan nabootsen neemt zijn betoog een hoogst interessante wending: omdat we daaraan nu eenmaal plezier beleven. Met andere woorden, de grondslag van onze leergierigheid is genot, een pathos die wij beleven aan het imiteren van anderen. Leren heeft blijkbaar een affectieve basis: we willen door kennis beroerd worden, ook al worden we soms beroerd als we iets te veel weten. Maar eenmaal opgedane kennis kunnen we niet zomaar van ons afschudden. Ik zou daar nog iets aan willen toevoegen: naapen of mimesis socialeert. Het schept namelijk een band. Ik doel dan niet op het pesterige naapen wat kinderen onder elkaar op een bepaalde leeftijd doen, ook al heeft dit uitproberen ongetwijfeld ook een sociale impact. Nabootsing wekt vertrouwen: we spiegelen ons in het beeld van de ander. Dit houdt een boodschap in: kijk, ik ben net zo als jij. Je kunt me vertrouwen. (zelfde houding en gebaren in een gesprek) Het schouwspel of het spektakel, kortom, bergt in zich een betrokkenheid, die allereerst sociaal van aard is (performance) maar die tevens een ethische dimensie heeft: een letterlijke interesse die uit genot van de nabootsing voortkomt. De theorie de aanschouwing van de idee is ook een spiegeling: het aapt in het begrip de wereld van de ideeën na. Het representeert in het begrip het wezen van de dingen. In dit begrip worden individuen met elkaar betrokken op een gemeenschappelijke wereld. Zo is wellicht ook de theorie een vorm van interesse: een gezamenlijk in de wereld of tusen de dingen zijn. Het filosofisch idealisme is eigenlijk een speculatieve onderneming: het is theorie als speculatie. We bespioneren in de speculatie de werkelijkheid en verraden haar in de theoretische speculatie.

Maar er is ook nog een andere belichaming in het spektakel. Een belichaming waarin leren er helemaal niet toe doet. Wanneer je vijf dagen per week noodgedwongen vooruit moet kijken, wil je er in het weekend weleens uit: je gaat uit je dak en jezelf te buiten. Daarvoor bieden spektakels ruimte, tijd en gelegenheid. Het spektakel bevrijdt haar deelnemers van de calculerende arbeidtijd. Want hoewel uit je bol gaan een intensieve en gedegen voorbereiding vereist organiseer maar eens een groot feest en achteraf de boel altijd weer stevig moet worden uitgemest, op het moment dat het feest in volle gang is, tellen uitsluitend genot en plezier dat je met anderen deelt. Dansen is genot beleven aan imitatie. Van genot leer je echter niets: een feest vindt altijd zijn plaats in het nu en hier. Helaas, het spektakel heeft geen toekomst. Het kent in haar extatische vorm slechts een heden. Je leert niets van een feest. Als spektakel geniet je slechts van het nadoen en aanzien. Je hoeft geen kennis op te doen. Er wordt geen informatie verzameld. En toch, zo moeten we met Aristoteles concluderen, leren we onwillekeurig iets. Misschien leer je iemand kennen. Maar als er dan iets wordt medegedeeld, dan zijn dit uitsluitend ervaringen die je samen met anderen opdoet. Je wordt mede gedeeld. Daarbij heb je geen tijd te verliezen omdat je jezelf tijdelijk verliest. Het spektakel als feest werkt op zijn eigen wijze door, dwars door de arbeidszame dagelijkse beslommeringen. De vrijheidsdrift van individuen kan als gemeenschapsdrang tegengestelde effecten hebben. Feestvierders zijn nooit zichzelf: ze zijn òf op weg naar zichzelf òf buiten zichzelf. Op een paradoxale manier zijn het extatische wezens. Uitgaan is een vorm van thuiskomen. Betekent jezelf te buiten gaan in feite niet jezelf zijn? Natuurlijk kan deze explosieve, extatische massa kritisch worden: eigenzinnigheid kan omslaan in gewelddadigheid, excessiviteit in agressiviteit. De extase kan ook imploderen in volstrekte onverschilligheid die iedere geinformeerde betrokkenheid afwijst en die nog slechts zijn eigen exces zoekt.

PERFORMANCE

a. ethiek: omzien en opletten
Als leerzaam genot of pathische informance veronderstelt een performance betrokkenheid bij dat wat wordt verbeeld. Zoals een acteur worden we in de nabootsing even een ander. We veranderen: iedere mededeling, zo zou ik willen beweren, is ook een mededelen. Iedere informance is tegelijkertijd een transformance. De overdracht van informatie vindt in laatste instantie plaats in de belichaming van het beeld, in de fysieke nabootsing. Informance verbindt individuen met elkaar. Als performance schept informance samenhang. Beide informance en performance creëren, zo u wilt, een groepsidentiteit waarin individuen zichzelf kunnen verwerkeliken: ze zijn op het zelfde moment zichzelf en de ander. Is het spektakel wellicht de collectieve vorm van interesse?

ethisch: respect: omkijken, terugblik, acht slaan op, rekening houden met, in aanmerking nemen, rekening houden met, op iets letten, bekommeren.

Merkwaardig genoeg noemt Spinoza het boek waarin hij de waarheid van de werkelijkheid blootlegt Ethica. Zijn filosofische, glasheldere analyse levert blijkbaar tevens een handelingsperspectief voor individuen. Zodra we inzicht in de structuur van de werkelijkheid hebben, weten we ook we ook hoe we ons moeten gedragen. Deze praktische dimensie is reeds verdisconteerd in specio. Dit houdt namelijk ook een op de proef stellen, een proeven of beproeven in. Allereerst van dat wat wordt beschouwd. Ieder zien is een inzien, een inspectie. En inzien is toezien, inzicht is overzicht. Of zoals het bij Plato reeds heette: kennis is deugd. Want uiteindelijk slaat deze beproeving terug op de beschouwer zelf: kennis verplicht tot de belichaming van dit inzicht. In ieder geval nog wel bij Plato. Zijn literaire woordvoerder Socrates vat dit samen in een tweetal statements: “Ken uzelf” en “Kennis is deugd”. In de loop van de geschiedenis ondergaat dit inzicht enkele veranderingen tot het in de 19e eeuw bij Marx de vorm aanneemt die velen van ons nog onderschrijven: “kennis is macht”. Dit houdt in dat iedere informance tevens een performance is: kennis moet worden uitgevoerd. Ieder schouwen vereist een schouwspel, waarin de kennis wordt gespeeld. Dan wordt het een spektakel waarin een inzicht bewaarheid wordt door dit te belichamen. In specio klinkt dus een ethische toon door: beschouwen is ook een omzien naar, het is een zorg dragen voor zichzelf of voor iemand of iets anders. Aandachtig kijken wordt oplettendheid en opletten een letten op iemand. Letterlijk krijgt deze ethische zorg zijn beslag in het begrip: respect. Respect duidt op een herhaling in de tijd re , op een blijven zien, op een toezien en een letten op.
b. politiek en verlangen: kennis en emancipatie
Op de vraag of het spektakel entertainment is, kunnen we dus niets anders dan bevestigend antwoorden. Het spektakel is een verbindingsschakel, een tussen of inter, een entre: het schept samenhang tussen individuen, het houdt hen in de verbeelding bij elkaar door hen tot nabootsing uit te nodigen. Het genot kan daarbij de overhand krijgen: in de extase wordt het spektakel totaal, zelfs totalitair. Zijn energie verslindt alles wat ermee in aanraking komt. Maar in zijn minder extatische vorm is het spektakel nog een leerproces: de pedagogische dimensie van het schouwspel als informance. Wat de tragedie voor de Grieken was zijn de afbeeldingen van de kruisgang in de kathedralen voor de vroege christendom. De stases zijn niet alleen een voorstelling van de transformance van een individu genaamd Jezus, zij informeren tevens het volk, voeden het op en doen een voorstel tot navolging. Deze verbeelding is deel van een spektakel: de religieuze pedagogiek moet gesitueerd worden binnen het strict gereguleerde pseudorituele setting van de mis, waarin opnieuw het offer zij het nu symbolisch centraal staat.

De verbeelding van het spektakel is door de eeuwen heen ingezet om de ongeletterde massa's te informeren en te transformeren. In de 19e eeuw, na de bevrijding van dat wat Immanuel Kant aan het eind van de 18e eeuw “die selbstverschuldigte Unmundigkeit' heeft genoemd, komen informance, transformance en performance samen in een politieke en juridische strijd die wij onder de naam `emancipatie' kennen. Het spektakel wordt enerzijds ingezet om de nietverlichte massa tot inzicht te brengen, anderzijds om hun bewegingen overzichtelijk te maken. Het krijgt een bevrijdende en een vervreemdende functie. Het spektakel werkt subjectiverend en objectiverend: het brengt de onverlichten tot zelfbewustzijn zodat ze hun eigen lot kunnen bepalen (subject) maar het wordt ook ideologisch gehanteerd om hen in toom te houden (objectiverend). Hegel zou het spektakel een list van de rede noemen: onbewust en onbedoeld wordt in het collectieve genot informatie overgebracht waardoor mensen zelfbewuster worden en hun zelfbeeld en gedrag verandert. Via het genot kan informance transformance worden. Terwijl we genieten, leren we eigenlijk: twee voor twaalf, per seconde wijze, lingo, krotm, de televisiequiz.

Hegel: speculatie als begrepen transparantie
Marx: fetisjisme
Lukacs: verdinglijking
Adorno: kritische theorie

Als deel van de ideologie houdt het spektakel de massa's op hun plaats of laat het deze naar de pijpen van de macht dansen, als strategie van het verzet brengt het individuen tot zichzelf. Klassenstrijd noemde Marx het en Debord zag dat deze in de spektakelmaatschappij vastliep. De grote politieke spektakels van de 20e eeuw zijn niet de Russische Revolutie, de Rijksdagbrand, De Tweede Wereldoorlog, de Muur in Berlijn, opstanden in Boedapest en Praag en Mei 1968, maar de media events die ze voor ons zijn. De media zijn echter vanaf het einde van de 18e eeuw een integraal onderdeel van deze politieke performances geweest. Radioverslag, filmjournaal en televisie hebben vanmeet af aan greep op de betekenis van deze performances gehad. En nog steeds vragen we ons af: heft de eerste maanlanding wel echt plaatsgevonden? Dit mag dan een leuke gimmick zijn en de hedendaagse versnelling van de informance en transformance de informatie, communicatie en transportsystemen gaat het menselijke bevattingsvermogen te boven: de werkelijkheid implodeert in deze acceleratie, waardoor het spektakel een zelfstandige dynamiek ontwikkelt die niet meer definitief en sluitend beproefd en beoordeeld kan worden door een beroep op een werkelijkheid buiten het spektakel.

We zijn nu op bekend terrein aangekomen. Het is tegen deze achtergrond dat Guy Debord zijn kritiek op de vervlakking van het spektakel formuleert.

Het woord `spektakel' bevat dus minstens drie betekenislagen
kentheoretisch: informance
pedagogisch: transformance
politiek en ethisch: performance

Het spektakel als schouwspel roept een oordeel op dat een proeven (esthetisch), een proef (kentheoretisch) en een beproeving (ethisch/politiek) bevat. Dat waar we intuïtief naar op zoek zijn geweest, komt in beeld wanneer we alle pedagogische, politieke en ethische tonaliteiten wegtoucheren en nog slechts een mengeling van esthetisch genot en extatische politiek toelaten: de geweldsorgie als kijkspektakel van Jerry Springer tot aan de updates van de NAVO. Zelfs van dit kijkspektakel gaat nog steeds een verbindende, een synthetiserende en soms zelfs een solidariserende werking uit.

III. Hyperrealiteit en speculatie

Is er na de ondergang van de ideologieën nog een oordeel over het spektakel mogelijk? Is het zelf nog een beproeving of kan het beproefd worden? Of leven we, zoals Jean Baudrillard meent, in een transpolitieke en transesthetische wereld waar de werkelijkheid volledig opgaat in mediaspektakels? Ik zal, om Baudrillards satanische hypothese te beproeven, iets gedetailleerder op zijn analyse van de huidige mediacultuur ingaan. Zoals u wellicht weet, heeft Baudrillard tijdens de Golfoorlog een artikel geschreven waarin hij beweert dat de Golfoorlog nooit heeft plaatsgevonden. Dat vond intellectueel Europa niet echt leuk. Het ging Baudrillard er vanzelfsprekend om te tonen dat de oorlog een mediaspektakel is waar de waarheid als hij al bestaat en de fysieke werkelijkheid van het lijden volledig in vedwijnt. Dat de beeldenstorm die dagelijks in de media woedt, onze ervaring van de vermeende werkelijkheid achter de schermen grotendeels bepaalt zal niemand ontkennen: we zijn nu eenmaal aangewezen op de informance van de media en de politieke performance van de woordvoerders. Of onze werkelijkheid er helemaal door wordt bepaald, of iedere performance met andere woorden gemedieerd is, is in strijd met onze diepste intuïties: we hebben immers onze eigen lichamelijke interacties onze interesses waar we op terug kunnen vallen. Onze realiteit mag dan tot op zeer grote hoogte televisioneel en mediamiek zijn, er blijft een rest die niet, tenminste dat denken we, door de media wordt gevat. Baudrillard trekt deze intuities filosofisch en dat is op zich al weer geruststellend in twijfel.

einde van de werkelijkheid: hyperrealiteit
Baudrillard neemt McLuhans these "the medium is the message"over en laat zien hoe in onze huidige beeldcultuur de materiële werkelijkheid oplost in de onstuitbare productie van tekens. (ruil/gebruiks/tekenwaarde) De snelheid van de beelden en de informatie heeft een eigen realiteit geschapen. Ons gedrag in en onze houding ten aanzien van de gebeurtenissen en de dingen wordt niet meer bemiddeld door deze razendsnel bewegende beelden, maar volledig bepaald. Buiten de beelden zijn er nog slechts tekens en beelden om deze beelden te oordelen of te beproeven. Wat ons aantrekt, is niet zozeer het informatieve gehalte alswel het spektakel der beelden, waarin de materiële werkelijkheid zijn overtreffende trap heeft bereikt: reëler dan reëel, hyperreëel. Onze innerlijkheid is in de media veruiterlijkt, ons bewustzijn is per definitie extatisch, excessief. Deze hyperrealiteit is volgens Baudrillard volstrekt eendimensionaal: zo plat als een dubbeltje. Ze míst geeneens diepgang. Ze is oppervlakkig, verstoken van een diepere betekenis en wekt de indruk van een collageachtige videoclip, waarin beelden als tekens, zich exponentieel vermenigvuldigen: in de veelheid van interpretaties en commentaren is de werkelijke gebeurtenis vervluchtigt. Door de snelheid van de informance zijn commentaar en interpretatie er eerder dan de werkelijkheid. De gedachte dat onze geschiedenis en ons leven simpelweg door een keuze tussen waaronwaar, goed-kwaad, mooi-lelijk en werkelijkheid-schijn bepaald kan worden is achterhaald. Na WO II en in de ontwikkeling van de consumptiesamenleving en de mediacultuur is door het aanbod van goederen en informatie het onderscheid tussen deze opposities danig vervaagd. We zetten ze niet meer tegenover elkaar omdat we teveel weten: we zijn vertwijfeld of juist verheugd dat we van deze zware morele last verlost zijn. Volgens Baudrillard uit onze spektakelzucht zich in een 'extremisering' van iedere pool op zich: we zijn gefascineerd door dingen die valser zijn dan vals: illusoir, lelijker dan lelijk: monstreus, echter dan echt: hyperreëel, bewegelijker dan bewegelijk: metamorfoserend. Ons media universum is superlatief, gewijd aan extremen. Het gaat niet meer om de verzoening of synthese van de opposities, maar om de extremisering tot in het absurde, waarin de menselijke maat zoek is en geweld zo niet het laatste argument dan toch minstens een vorm van materiële integriteit wordt: talkshows Jerry Springer en sexprogramma's Voor de Buch getuigen van een fascinatie voor intense ervaringen, waarin tussen het huiveringwekkende en het banale nauwelijks meer een onderscheid is aan te brengen. Ieder fenomeen leeft van zijn eigen intensivering, van zijn verveelvoudiging: de ervaring moet spectaculair zijn. Dit inzicht is zelfs doorgedrongen tot de economen. In Harvard Business Review laten Joseph Pine en James Gilmore zien hoe de westerse economie zich ontwikkeld heeft van de productie van gebruiksvoorwerpen via goederen en diensten naar de productie van ervaringen: thema parken en thema restaurants bijvoorbeeld. De consument is van client nu gast geworden. Totaalervaringen van wat absoluut niet meer bestaat jungle, middeleeuwse banketten kortom, memorabilia worden geeconomiseerd. Het spektakel op maat toegesneden. Volgens hen is de volgende stap: de productie van levensstijlen, iets wat in de kleding en autoindustrie allang een voldongen feit is. Op eem merkwaardige manier strookt deze economisering van ervaringen met de ontmanteling van de informance in onze cultuur, waardoor transformance en performance er los van zijn geraakt: ervaringsgebonden en doorleefde wijsheid (Plato) is eerst tot kennis geworden door de schriftcultuur. Deze kennis is door de immense verspreiding door de boekdrukkunst tot informatie geworden en deze is recentelijk in data opgelost die door de digitalisering niet uitsluitend geschreven informatie maar ook beelden en geluiden omvat. De informance, zo zouden we kunnen zeggen, is van het lichaam en van de tijdruimte gebonden transformance en performance losgemaakt en een eigen performance geworden. Ervaringen zijn volledig losgekoppeld van kennis en binnenkort zijn allerlei soorten ervaringen nadat ze eerst op tv zijn uitgestald in de uitverkoop. In onze multimediale consumptiemaatschappij blijven samenhangende beeldproducties suggereren dat het allemaal ergens over gaat. En natuurlijk is er altijd wel een gebeurtenis of een stand van zaken waar tekens zich aan hechten, maar deze vermeende materiële werkelijkheid put de tekenstroom nooit uit, sterker, deze wordt er slechts door verveelvoudigd. Theorieën en beelden produceren hoogstens drogbeelden of simulacra. Hun hyperrealiteit verleidt het publiek hoogstens tot een 'achter'liggende realiteit.

Volgens Baudrillard is onze vrijheid en de emancipatie als sluitstuk van de Verlichting in de media volledig gerealiseerd. Ons zou nog slechts een zucht naar spektakel drijven. Dit is geen morele optie, maar een kentheoretische en een sociaalpolitieke optie: in een wereld die niet meer door ideologieën bij elkaar wordt gehouden dus na de Koude Oorlog in een dergelijke gefragmenteerde wereld biedt het spektakel als informance de laatste mogelijkheden om tot elkaar te komen. Het biedt samenhang, identificatie, een groepsidentiteit, een interesse. We zijn niet langer op zoek naar kennis maar consumeren informatieoverschotten als het al geen gepushte data zijn die in onze emailbox vallen. We genieten van hun metamorfoserende bewegelijkheid. Onze consumptiedrang heeft niet alleen tot een overproductie van waren geleid, maar ook een overproductie van waarheden en waarden. Slechts binnen een excessieve consumptie van produkten, theorieën en leefstijlen kan het postmoderne subject zichzelf nog een identiteit aanmeten. Baudrillard tovert ons een beeld van een aan wildgroei overgeleverde wereld voor. We lezen kranten, boeken en opiniebladen, kijken tv, video, fil,, raadplegen het WWW en databestanden, luisteren naar radio en walkmen en grijpen op de meest onverwachte momenten naar ons gsmetje. En dat alles om op elk moment en overal met elkaar verbonden te zijn. We zijn mediamatisch allemaal met elkaar verbonden. Kortom, het is een grote acting out van informance zonder dat het iets betekent, zonder dat het iets zegt.: het medium is ons milieu, we worden er door het medium tussen genomen. De media zijn even vanzelfsprekend als nietszeggend.

Wat zich in het spektakel aandient en wat ons wellicht zo verontrust is deze 'ondragelijke lichtheid van het bestaan'. Volgens Baudrillard heeft het verlangen van de Verlichters als Kant om alles zeg en zichtbaar te maken geleid tot een volstrekt doorzichtige, transparante, tot een obscene wereld. Een wereld zonder achterliggende scene: er gebeurt niets meer achter de schermen, omdat alles zich pas op de beeldschermen verwerkelijkt. Iedere poging om op theoretisch niveau het reële van de schijn te onderscheiden is ijdel. Zoals in de pornografie alles getoond, maar tegelijkertijd opgeblazen, overbelicht en gefragmenteerd wordt, zo wordt ons maatschappelijk lichaam, dat wil zeggen het samenleven door betekenisloze beelden bijeen gehouden en overbelicht. Het enige dat ons nog bindt is een mythologisch verleden, dat we blijven citeren, becommentariren en parodiëren totdat ook dit in een volledige overbelichting door de media aan zijn eind komt. Einde van de geschiedenis in de hyperrealiteit.

transpolitiek: het exces en het einde van de politiek
Dit inzicht heeft vanzelfsprekend radicale consequenties voor de politieke theorie. De huidige politieke malaise en de onverschilligheid van de massa's of de zwijgende meerderheden, zoals Baudrillard ze noemt, voert hij terug op de obscene werking van de media. Het maatschappelijke leven is in de loop van de 19e eeuw gepolitiseerd. Sinds dertig jaar zijn zelfs het persoonlijke en onze sexualiteit politiek. Deze totale politisering heeft, meent Baudrillard, tot een transpolitieke situatie geleid, waarin iedere politieke uitspraak slechts betekenis binnen een door media bepaald veld krijgt. Laat ik het hem met zijn eigen woorden zeggen:

"deze paradoxale toestand van de dingen, die tegelijk de volledige realisering is van een idee, de voltooiing van de moderne beweging, en zijn ondergang, zijn liquidatie door zijn eigen exces, door zijn verwijdering voorbij zijn eigen grenzen kan men in een en dezelfde figuur vatten: transpolitiek, transsexueel, transesthetisch."(TM 17/-18).

Op uiterst ondoorzichtige wijze mondt Baudrillards analyse uit in het inzicht, dat in onze samenleving op het hoogtepunt van de verlichting premoderne, zelfs archaïsche gedragsbepalingen in het hyperreële terugkeren: Kosovo en Feijenoord. Sprekend over verschijningen en de cyclus van metamorfoses lijkt hij te refereren aan de wijze waarop wij als in een delirium tremens, zappend van kanaal naar kanaal, door en in de media het metamorfoseproces buiten ons waarnemen èn in de consumptie ervan aan onszelf voltrekken. De transformance is niet meer gebaseerd op kennis, maar op de consumptie van steeds intensievere ervaringen. In de fascinatie voor de snelheid, dat wil zeggen voor de beweging om de beweging, voor dat wat bewegelijker is dan bewegelijk, voor de metamorfose, reiken wij uit naar een bestaanswijze die eigen is aan de dingen. Een bestaanswijze waarin de tegenstelling tussen subject en object wordt vernietigd.

Baudrillards verwijzing naar premoderne samenlevingsvormen wordt vaak gecomplementeerd door verwijzingen naar nietwesterse samenlevingen, waarin het subject zijn alleenheerschappij niet heeft kunnen vestigen. Bij voorkeur Japan en met name de wijze waarop daar door een ceremoniële esthetisering de absolute overschilligheid van het ding ten aanzien van de menselijke bemoeienis gerespecteerd wordt. De traditionele kunsten, van de theeceremonie tot de krijgskunsten, zijn uitdrukkingen van een esthetisering en stilering die het spektaculaire volledig ontkend. De achterliggende gedachte, die zowel in het shintoisme als in het zenboeddhisme wortelt, is de volgende: in de strikte navolging van de regels valt het individu samen met zijn handelingen en lost zijn hij met zijn ikgerichtheid, met zijn intenties en verwachtingen, dat wil zeggen met de vernietiging van zijn wil en zijn verlangen de afstand tot de dingen op: "De tekens krijgen hun grootste intensiteit wanneer ze alleen nog pure naleving verlangen.” (FS 260)

III. Postideologisch spektakel: intermedialiteit

1 Beeld

2 Lichamelijkheid

3 Gesamtkunstwerk als spektakel: synthese of samenhang

Documenta X

totaalervaring: economie van ervaringen

het tussen als ervaring: tussen beeld en begrip
Waar kan de onstuitbare behoefte aan samenhang vandaag de dag beproefd worden?

Subject-object: interject Grammatciaal: tussenwerpsel, maar dan niet als strooigoed of als tijdelijke verstrooiing, maar als een voorlopigheid.

het inter als spektakelbestendigheid

Als het spektakel een performance is, dan is het als proces, als existentieel laboratorium, als work in progress tevens een transformance. Maar niet alleen van hem wordt steeds meer werk gemaakt, streven naar formalisering over in de fysieke informering van een publiek lichaam in een interactieve ruimte: entertainment tussen openbare en museale ruimte.This ambivalent ook de ruimte die het werk meent te kunnen bevatten, starts communicating it. Zo gaat een beproefd experience does not only involve the senses, but also the sense of senses: thought. Dit valt echter niet samen met de geest, die met zijn concepten vastlegt en afrondt. Ook conceptualiteit wordt als nimmer afsluitbare denkbeweging een lichamelijke ervaring. Is denken misschien niets anders dan een geinformeerd lichaam, dat geen definitieve, afsluitende vorm of vorming meer toelaat, omdat het zich naar alle kanten ontvouwt? De ruimte wordt een aggregaat dat door de overdracht van beelden, concepten en affecten aan 'publicity' wint. In deze 'publicity' wordt wellicht, net als in het entertainment van de performance de bezielende kracht van de avantgarde voelbaar: transformance (de beweeglijkheid van de vormen) en informance (reflexieve lichamelijkheid). Reflection has becomes a material reflex.

Ten slotte: wilt u uw spektakelbestendigheid echt toetsen dan heb ik maar een tip voor u: gaat u op 31 december van dit jaar eens vroeg naar bed.