Eind jaren zestig luidde Michel Foucault het verdwijnen van het subject in. Toen hij vervolgens velen de illusie ontnam dat `de macht' definitief uitgeschakeld zou kunnen worden, betekende dat in filosofisch opzicht de dood van de traditionele politiek. In dit boek wordt een nieuw licht geworpen op Foucault, die als denker van de macht in brede kring voor fatalistisch doorgaat. Het laat zien hoe het gedachtengoed van een andere, opnieuw in de belangstelling staande Franse filosoof Georges Bataille, Foucault heeft geïnspireerd. Uit een analyse van de wijze waarop door Bataille geïntroduceerde begrippen als `grenservaring' en `overschrijding' bij hem hebben doorgewerkt, blijkt dat Foucaults werk aanknopingspunten bevat voor een veelvoud van nieuwe politieke inzetten. Verzet blijkt zij het in een diversiteit van vormen en vanuit een onverwachte hoek: lichamelijkheid wel degelijk aanwezig.Vanuit deze invalshoek worden een aantal vormen van avantgardekunst, jeugdsubculturen en levensstijlen onder de loep genomen. ISBN 9062221807 NUGI 611
|
|
Voorwoord |
3. Het verschijnen van de
mens, het verdwijnen van de oorsprong |
4. Macht of Machteloosheid? "Maar nu neme men nota van het wonderlijkste aan de wil, die zo multipele zaak waarvoor het volk maar één woord heeft: voor zover wij in een gegeven geval tegelijk de bevelende en de gehoorzamende zijn, en als gehoorzamende alle gevoelens van dwang, aandrang, pressie, verzet, beweging ondervinden die dadelijk na de wilsakt plegen op te treden; voor zover wij anderzijds gewoon zijn ons door middel van het synthetische begrip `Ik' niets van deze dualiteit aan te trekken en haar voor onszelf te verdoezelen, heeft zich aan het willen nog een hele keten van abusievelijke conclusies en dus ook foutieve waardeschattingen van de wil zelf gehaakt zodanig, dat de willende te goeder trouw gelooft dat willen voor een actie volstaat." (FRIEDRICH NIETZSCHE, Voorbij goed en kwaad, p. 27/28) Zou Foucault niet voortdurend de term
`macht' gehanteerd hebben, dan zou menig lezer zijn inzet nooit als
zodanig herkend hebben, zozeer druist deze in tegen al onze
ideeën misschien inmiddels wel `intuïties' over
macht. Veel van wat men over macht denkt te weten, wordt op z'n kop
gezet. Evenmin is meteen duidelijk dat hij over de moderne zelfervaring
spreekt, ondanks het feit dat hij bijvoorbeeld Surveiller et punir als
`een genealogie van het moderne subject'(SP2) presenteert. Na zijn
methodische heroriëntering(1) wordt met deze genealogische
inzet het zicht op die extra discursieve dimensie geopend die hij later
als het lichaam en de lust presenteert. |
5. De ervaring van het andere ``Op het moment lijkt iets je een dwaling, dat je voorheen als een waarheid of waarschijnlijkheid hebt liefgehad: je stoot het af en waant, dat je verstand hierin een overwinning bevochten heeft. Maar misschien was die dwaling toendertijd, toen je nog iemand anders was je bent altijd iemand anders even noodzakelijk voor je als al je tegenwoordige `waarheden'. (...) Wij ontkennen en moeten ontkennen, omdat iets in ons leven en zich zelf bevestigen iets dat wij misschien nog niet kennen, nog niet zien!." (FRIEDRICH NIETZSCHE, De vrolijke wetenschap, ix) Foucault constateert keer op keer dat
het project van de Verlichting ijdel is; hij ontkent niet alleen dat
het onmogelijk is vanuit de kennis van het wezen van de mens diens
bevrijding te realiseren, hij verwerpt zelfs het idee dat er een
definitieve waarheid van de mens zou bestaan. Spreken in
antropologische termen van heerschappij over of bevrijding van de mens,
lokt bij hem slechts één reactie uit: ``een
filosofisch en dat wil zeggen: voor een deel onhoorbaar lachen"(WD371).
Al deze ijdele pogingen verzetten zich tegen ``een nieuwe manier van
denken"(id). In Het gebruik van de lust is Foucault het lachen nog niet
vergaan. Hij heeft zijn `vrolijke wetenschap' gestileerd tot een
``ascese; een zelfoefening in het denken." Als ``een filosofische
oefening met de inzet te weten te komen in hoeverre het denken van je
eigen geschiedenis het denken kan bevrijden van wat het stilzwijgend
denkt en het de gelegenheid kan bieden anders te denken"(GL4). Het
denken van het Andere is tot anders denken geworden. Mogen we in ``het
denken van je eigen geschiedenis" een `bevrijding van het denken' zien?
Maar dienen we ons daarvoor niet eerst af te vragen wat het denken van
het Andere in ervaringstermen betekent? Kan denken of schrijven als
praktijk of als ervaring opgevat worden? We zullen daartoe onze
aandacht op de specifieke functie van de taal in het moderne vertoog
moeten richten. Naast de formalisering en de exegese is er in de
moderne tijd sprake van nog een compensatie, waarmee getracht wordt de
authenticiteit en het zelffunderende karakter van de klassieke taal te
redden: ``En tenslotte: de laatste van de compensaties van de
nivellerende werking van de taal de belangrijkste en bovendien de meest
verrassende is het verschijnen van de literatuur."(WD325) Literatuur
wordt opgevat als `zuivere schrijfakt'(D326), waarin de auteur
weliswaar als uitvoerder verondersteld, maar diens funderende
werkzaamheid ontkracht wordt: ``Want de literatuur brengt de taal der
grammatica terug tot eenvoudigweg macht tot spreken [pouvoir
denudé de parler] en op die plaats ontmoet zij het
ongetemde, heerszuchtige zijn der woorden."(id) Spreken over de
`literatuur' is derhalve spreken over dat veld van zingeving waar de
mens als schrijvend subject verdwijnt en waar de taal als `onmachtige
macht' [pouvoir impuissante] zijn eigen vorm tot inhoud verheft: ``Zij
richt zich tot zichzelf als schrijvende subjectiviteit ...."(id). De
taal buigt zich over zichzelf, problematiseert zichzelf en opent aan
haar grens haar verdwijnpunt. Precies door de werking van deze leegte
kan zich een ervaring van het Andere vormen. |
6. De ervaring van de grens "Ook al heb je de 'nuttigheid' van een of ander fysiologisch orgaan (...) nog zo goed begrepen, je hebt dan nog niets van zijn ontstaan begrepen. (...) Ik bedoel te zeggen: ook het gedeeltelijk 'nutteloos worden', het wegkwijnen en ontaarden, het teloorgaan van zin en doelmatigheid, kortom de dood, behoort tot de voorwaarden van een werkelijke 'progressus'. (...) De grootte van de vooruitgang is zelfs 'evenredig' aan de massa van wat er niet al aan moest worden opgeofferd." FRIEDRICH NIETZSCHE, Genealogie der moraal, 77-79) Schrijven was voor Georges Bataille
zijn lust en zijn leven. De in het dagelijks leven als archivaris
werkzame Bataille kenschetst zijn eigen schrijfactiviteiten in de
openingszin van Sur Nietzsche op volgende wijze: ``Dat wat mij
verplicht te schrijven (...) is de vrees gek te worden." Schrijven
tegen de angst. De door nut en disciplinering voorgestructureerde
moderne blik zal in Batailles schrijven misschien een therapeutisch
middel zien om zijn neurose uit te bannen. Voor sommigen toont
Batailles veertigjarige schrijfactiviteit, die zeer veel genres en de
meest uiteenlopende thema's omvat, zich als het manifeste bewijs van de
faliekante mislukking van deze therapeutische onderneming. |
7. Erotiek en kunst: moderne
geweldsrituelen "Men moet de ogen opendoen en 'anders' leren denken over de wreedheid. (...)Haast alles wat wij 'hogere cultuur' noemen berust op de vergeestelijking en uitdieping van wreedheid dat is mijn these."( FRIEDRICH NIETZSCHE, Voorbij goed en kwaad, 150) Misschien is het eerste dat ons bij
het woord 'verspilling' invalt de vernietiging of opslag van goederen
die niet geconsumeerd kunnen worden: het doordraaien van groenten, het
aanleggen van boterbergen of melkplassen. Wellicht verschijnen voor het
geestesoog van sommigen de zinloze vernietigingen in beide
wereldoorlogen, terwijl het woord bij anderen beelden oproept van de
onstuitbare produktie en consumptie van 'nutteloze' goederen of het
'onbenut' stromen van enorme hoeveelheden zon, wind en waterenergie.
Toch is dit nietde verspilling die Bataille op het oog heeft. De
genoemde vormen laten zich immers slechts vanuit de orde van de arbeid
kwalificeren door de termen 'nut', 'produktie' en 'consumptie'. Vanuit
het perspectief van de schaarste economie laten ze zich bovendien enkel
als negativiteit denken. Voor Bataille is verspilling geen negatieve
rest. Zij is veeleer een positieve volheid die door mensen omwille van
zichzelf gezocht wordt. Gemoedstoestanden als lachen en huilen, agonale
vormen als wedstrijden, sport, symbolische verrichtingen zoals in
beeldende kunst, literatuur, dans en muziek of de ervaringen die wij in
de erotiek, door middel van drugs of in extatisch dansen opdoen, liggen
dan meer voor de hand. In al deze activiteiten verspilt het individu
zijn overtollige energie. We ervaren een luxe: een emotioneel of
materieel overschot dat de bevrediging van onze primaire behoeften
overstijgt. Zo is erotiek een emotionele meerwaarde van de op
voortplanting gerichte seksualiteit en kunst een materiële
rest die nog steeds door velen als een overbodige luxe wordt gezien.
Het idée fixe dat het daarbij om een marginaal gebeuren
gaat, waarmee men zich al naar gelang de economische omstandigheden dit
toelaten in meerdere of mindere mate kan bezighouden, lijkt in
tegenwoordig weer eens bevestigd te worden. Kunst is verspilling. Gaat
het slecht met de economie, dan gaat het slecht met de kunst. Bataille
zal dit luxe aspect niet ontkennen. Wel weigert hij de consequentie te
trekken dat het een overbodige luxe zou zijn; hij eist haar op als een
noodzakelijk goed. Kunst en erotiek komen voort uit dezelfde menselijke
neiging: de behoefte om in de overschrijding naar het hogere uit te
reiken. Deze opvatting roept vreemdsoortige associaties op. Wordt de
kunstenaar de hogepriester van weleer? Moeten we het kunstwerk als
offer zien? En wie is in de erotiek het offer, wie de offeraar? De
onwennigheid of uitgesproken afkeer van het spreken in deze termen,
getuigt wellicht van de radicaliteit van Batailles inzichten. Met zijn
bril op naar de moderne wereld kijken, lijkt de blik eerder te
vertroebelen dan te verhelderen: wat blijft er nog over van de
uitbanning van geweld en van de emancipatie van de mensheid? En tot
welke vreemde conclusies leidt zijn denken? Dat bezuinigen op de kunst
onvermijdelijk tot andere vormen van onbeheersbaar geweld moet leiden?
Dat de meest perverse pornografie niet alleen toegelaten maar zelfs
gestimuleerd moet worden? Of dat we blij moeten zijn met het
hedendaagse voetbalvandalisme, omdat het een afgeschermde en
structureel gereguleerde uitlaatklep is voor werkloze jongeren die,
omdat ze iedere mogelijkheid om zich een 'normale' identiteit aan te
meten missen, van god en gebod losgeslagen zijn? Zeker niet. Er is bij
Bataille geen moraal van het verhaal; hij schrijft ons nergens op
verkapte wijze richtlijnen voor ons gedrag voor. |
8. Grenzen aan de ervaring 1.2 "Hoe abstracter de waarheid die je onderwijzen wilt, des te meer moet je de zinnen tot haar verleiden." (FRIEDRICH NIETZSCHE, Voorbij goed en kwaad, 84) Het is de moeite waard om Batailles
gefragmenteerde beschrijvingen en steeds wisselende perspectieven
vanuit Foucault’s kentheoretische inzet te herlezen in de
hoop daarmee enig licht te kunnen werpen op dat duistere element in
Foucault’s werk: nieuwe vormen van subjectiviteit. Misschien
kan Batailles beschrijving van moderne ritualiseringen dat wat Foucault
'een nieuwe economie van het lichaam en de lusten' noemt, verhelderen.
Ik neem hiertoe een aantal foucaultiaanse posities opnieuw in: de
kritiek op het antropologisch vertoog, de onmogelijkheid van een
ontologie, de waarde van de actualiteit, de aard van de macht en de
subversieve functie van het lichaam met zijn lusten. Vanuit deze
posities laten zich respectievelijk de volgende vragen stellen: kan
Batailles aanzet tot een mythologische antropologie of een heterologie
als een decentrering van het antropologisch vertoog worden opgevat? Wat
is de ontologische status van de 'verloren oorsprong'? Kan Batailles
werk als een uitdrukking van een geproblematiseerde actualiteit worden
gelezen en zo ja: wat is er geproblematiseerd? Is er bij Bataille
sprake van een andere visie op de werking van de macht? En ten slotte:
wat is de relatie tussen heterogeniteit en verzet, uitgaande van de
gepriviligieerde plaats van het lichaam? Wellicht kan de beantwoording
van deze vragen een bataillaanse onderstroom in Foucault’s
denken blootleggen, waardoor het begrip van 'nieuwe vormen van
subjectiviteit' verrassend verruimd wordt. |
9. Verzet als gefragmenteerde
zelfervaring "De onwaarheid erkennen als levensvoorwaarde: dat wil zonder twijfel zeggen dat we een riskant verzet bieden tegen de ons vertrouwde waardegevoelens; en een filosofie die dat waagt situeert zich alleen daardoor al aan gene zijde van goed en kwaad." (Nietzsche,Voorbij goed en kwaad, p.13) Na een vergelijking van Batailles
inzichten met die van Foucault is het mogelijk de diepte van
Foucault’s sporadische opmerkingen over het verzet en 'nieuwe
vormen van subjectiviteit' opnieuw te peilen. Verzetsvormen worden door
mij onder het perspectief van ervaringsaspecten beschreven. Door hen
tevens te bezien vanuit de invalshoek van grenservaringen, gekenmerkt
door geweld en overschrijding, wordt het mogelijk hun ritualiserende
potenties te verhelderen. Voordat er concreet op enkele verzetsvormen
wordt ingegaan is het zaak dit nieuwe verzetsbegrip systematisch te
doordenken. Een nieuw waarheidsspel dient zich aan. |
10. Levensstijl als
ritualisering en stilering van het geweld Kant, Bataille,Foucault "Zijn karakter 'stijl geven' een grote zeldzame kunst. Zij wordt beoefend door hem die overziet wat zijn natuur aan sterke en zwakke punten te bieden heeft en het vervolgens in een kunstzinnig plan onderbrengt, totdat alles afzonderlijk als kunst en rede voor de dag komt en ook het zwakke punt nog een lust voor het oog is."(Nietzsche, De vrolijke Wetenschap, p. 170) Wordt het eerste verzetsmoment
gekenmerkt door het lichaamsexces, het tweede door de oppositie en het
geschil, het derde krijgt gestalte in de overschrijding van deze
oppositie en in de affirmatie van het verschil of de differentie.
Bevrijding komt in het teken van vrijheid te staan. Door de bevrijding
wordt echter geen nieuw machtsvrij gebied geopend, maar een
krachtenveld waarvan het geweld in vrijheidspraktijken gereguleerd of
in Batailles termen: geritualiseerd en tot nieuwe identiteiten
gestileerd kan worden. Staan de verschillende verzetsmomenten nu los
van elkaar? De eerste twee, zo hebben we gezien, in geen geval. Maar
evenmin kunnen vrijheidspraktijken helemaal los van
bevrijdingspraktijken beschreven worden, daar groepen binnen
overkoepelende bewegingen steeds getracht hebben de nieuwe waarden op
gedifferentieerde wijze te beleven en te belichamen. Het tweede en
derde moment schuiven dus ook in elkaar. Het analyseren van actuele
vrijheidspraktijken houdt dus in dat deze drie vervloeiende momenten
afzonderlijk beschreven worden in de wetenschap dat ze zich feitelijk
als een complexe vorm van gedragingen uiten. Niet de vrijheid van maar
de vrijheid tot wordt nu benadrukt. Aan de hand van een viertal
verzetspraktijken wordt deze herijking uitgevoerd. Deze praktijken
dienen overigens slechts als voorbeelden en worden geenszins
gepresenteerd als dé articulaties bij uitstek. Het betreft
hier praktijken van homoseksuelen, punks, voetbalvandalen en
avantgardekunstenaars. De keuze voor juist deze praktijken wordt
enerzijds ingegeven door Batailles overwegingen dat erotiek en kunst
nog een ritualisering van het geweld mogelijk maken, anderzijds door
Foucault’s accentuering van lichamelijkheid en lust. |
11. Avantgarde: enscenering
van het lichaam "De mens is geen kunstenaar meer, hij is kunstwerk geworden. In de huiver van de roes openbaart zich het kunstgeweld van heel de natuur. (...) De edelste klei, het kostbaarste marmer wordt hier gekneed en gehouwen: de mens"( NIETZSCHE, De geboorte van de tragedie, p. 35) De morele verontwaardiging die het
geweld van voetbalvandalen bij de doorsnee tv kijker oproept, volgt uit
de onverdragelijkheid van dit geweld in een wereld waar het nagenoeg
onzichtbaar is of catastrofaal wordt ontketend. Een soortgelijke
reactie roept de met hanekam getooide en met vodden behangen punk op.
Toch is deze reactie meer van esthetische dan van morele aard. Niet een
onmiddellijke fysieke dreiging maar de bruuskering van de `goede' smaak
en de ontwrichting van de diepgewortelde `normaliteit' doet de
voorbijganger zijn pas versnellen. Zou het een openbaar kunstobject
geweest zijn dan zou hij die pas nog even ingehouden hebben, om na enig
gemompel en meewarig hoofdgeschud alsnog door te lopen. De punkstijl is
ten dele als een kunstpraktijk. Op de vraag van de ene onderzoeker:
"Oké, het is Cultuur, maar is het Kunst?"(1) antwoordt de
ander: "De Britse punkrock (...) was tegelijkertijd een straatbeweging
en een radicale kunstvorm."(2) Deze artistieke radicaliteit beperkt
zich echter niet tot de muziek. De levensstijl heeft als geheel een
(anti)esthetisch karakter. Foucault’s wens lijkt in de
punkstijl bewaarheid te worden: "Wat mij opvalt is dat kunst in onze
maatschappij iets is geworden dat slechts met objecten te maken heeft
en niet met individuen of met het leven. Dat kunst een specialisme is
dat door experts wordt bedreven, die men kunstenaars noemt. Maar waarom
zou niet een ieders leven een kunstwerk kunnen zijn?"(3) |
Epiloog |
Noten 1 KANT, BATAILLE, FOUCAULT |
Bibliografie |