Henk Oosterling
Centrum voor Filosofie en Kunst (EUR)
Ooit beweerde René Descartes dat ons lichaam louter een robot is en dat de menselijke essentie uitsluitend met het reflexieve denkvermogen samenvalt: cogito ergo sum, ik denk dus ik ben. Inmiddels zijn wij er dankzij verlichte medici, fysici en in hun kielzog filosofen en antropologen achter gekomen dat de scheiding tussen lichaam en geest tussen uitgebreidheid van de materie en de continuïteit van het bewustzijn een fictie is. Bewustzijn veronderstelt ruimte èn tijd: een materieel lichaam. Definitief vaststellen wie en wat wij zijn, is door deze spatiotemporele gesitueerdheid ons fysiek en historisch bestaan uiterst complex geworden. Toch is de mythe van het immateriële leven nog springlevend: ze bezielt hedendaags onderzoek op het gebied van de kunstmatige intelligentie en kunstmatig leven. Downloaden van het totale bewustzijn in een computer zou slechts een kwestie van tijd zijn. Voor diegenen die meer in lijfsbehoud zien is leven niet veel meer dan een kortstondige, willekeurige doorkruising van de aardse ruimte. Het bewijs van ons bestaan valt ons hoogstens als een materiële reflex toe, zodra alle zintuigen worden afgesloten, het verstand op nul wordt gezet en we het op een rennen zetten: collido ergo sum, of beter: collido ergo sumus ik bots dus wij zijn.
Vanuit deze optiek is een scheiding tussen privé en publiek, hoe werkbaar ook, fictief. Het innerlijk is even privé als de huiskamer waarin radio en tv van `s ochtends vroeg tot `s avonds laat aanstaan om het half uur wordt de stand van zaken in de wereld weergegeven en uitgebreid becommentarieerd en waarin de telefoon voortdurend overgaat, de fax ratelt, het antwoordapparaat aanklikt, op een computerscherm alle informatie in een seconde kan worden opgevraagd en collega's en vrienden op de meest afgelegen plekken op de wereld elk moment worden geraadpleegd. Kortom, wat heet `privé' in het licht van openbare communicatienetwerken waarbinnen individuen doorgaans ongemerkt en ongewild functioneren?
Electrificatie en digitalisering van transportmiddelen hebben fysieke interacties in de openbare ruimte versneld en daarmee onze sociale interactie exponentieel vergroot. Door deze versnelling via massa en nieuwe media is daarentegen de mondiale tijdruimte tot minimale proporties teruggebracht. Wat voorheen onbereikbaar was, ligt nu fysiek (per vliegtuig) of virtueel (op Internet) binnen handbereik. De afstand tot dat wat vroeger inheems en exotisch heette, wordt sinds kort lokaal overbrugd in de dagelijkse omgang met medelanders in de wijk of in een mum van tijd bereikbaar als vakantiebestemming. Openbare ruimte blijkt niet statisch: als een fysiek en virtueel pendelen tussen het lokale en het globale is deze vooral een sociaaleconomisch en politiek georganiseerde dynamiek, waarbinnen landsgrenzen geen rol spelen.
Ook in de inmiddels enigszins gedateerde slogan dat “het persoonlijke politiek is” klinkt door dat lichaam èn geest openbaar bezeten zijn: vanaf het eerste bezoek aan het kraambed tot aan het afscheid in het verzorgingstehuis. De moderne politiek legitimeert zich door deze openbaarheid met zoveel mogelijk individuen te delen. Deze mededeelzaamheid is de kern van een modern cultuurpedagogisch project van Bildung, bewustwording en emancipatie: aan steeds meer bevolkingsgroepen wordt er culturele participatie, politieke inspraak en constitutionele rechten en plichten toegekend: van de belastingbetalende 19e eeuwse burgerman onder een regiem van beperkt kiesrecht via arbeiders, vrouwen en homosexuelen tot jongeren, allochtone medenederlanders en zeer recentelijk dieren, bomen, landschappen en monumenten. De overheid poogt alle deelnemers op proportioneel gelijkwaardige wijze openbaarheid in vele openbare ruimten te laten delen.
Hoe verschijnt op het kruispunt van deze zichtlijnen “kunst in de openbare ruimte”?
Openbaarheid is mondiaal fysiek virtueel gedynamiseerd. Transitoruimten zijn daarvoor exemplarisch: vliegvelden, stations, winkelcentra, postkantoren, pretparken, musea en digitale netwerken. Metropolitane individuen zijn gevoeliger gemaakt voor esthetische vormgeving van deze openbare ruimte waarin ze consumerend rondrennen. Zo worden ze ertoe verleid deze als een Gesamtkunstwerk te ervaren. Modernistische tegenstellingen zijn op de helling: landschapsarchitecten ontwerpen pleinen, kunstenaars geven commerciële websites vorm, filosofen richten exposities in. Maar de hedendaagse stedebouw en architectuur staan slechts deels in het teken van een esthetisering van de urbane ruimte. Deze esthetisering hoe deconstructivistisch ook voegt zich altijd naar een toenemende sociaaleconomische transparantie en biopolitieke controle: openbare ruimte wordt beheerst door het imperatief van de openbare orde.
Kunst in de openbare ruimte zou zich door een zekere weerbarstigheid van deze esthetisering van de urbane ruimte onderscheiden. Maar kan het als materiële reflexiviteit nog wel aan deze alles doordringende transparantie en snelheid weerstand bieden? Is kritische kunst nog een optie? Moet het werk dan niet botsen om te zijn? Als materiële reflectie van openbaarheid dient het werk daartoe al die dynamische spanningen in zich te verzamelen die de opposities doorkruisen: lichaam/geest, tijd/ruimte, privé/publiek, fysiek/virtueel, lokaal/globaal, vreemd/eigen. Als visueel beeld leverde dat voorheen representaties of voorstellingen van vervlogen of gewenste werkelijkheden op en heden ten dage presentaties of voorstellen tot andere werkelijkheden. Klank en virtuele beelden worden eveneens tot fysieke presenties. Als `politiek monument', `sociaal statement', `biografisch document', `sculpturaal incident' of `conceptueel evenement' verzamelt een diversiteit van werken zo vele vormen van openbaarheid in zich.
Misschien is het `in' toch te statisch. Is er van het openbare leven zelf geen werk te maken? Kunnen de louter esthetiserende werkingen van de urbane ruimte van binnenuit worden opgeladen met gemeenschapsleven door de ruimte collectief te doorkruisen of te toonzetten: festivals, concerten, buurtactiviteiten, illegale houseparties? Is door de esthetische sensibiliteit voor de openbare ruimte de grens tussen kunst en leven niet uitgewist? Wordt de kunstmatigheid van het leven niet als een collectief evenement beleefd?
Hoe worden in `democratische kunst' politiek en kunst met elkaar verbonden? Gaat het nog steeds om kunst van, voor en door het volk? Kunst op nationaalpolitieke schaal inzetten is echter, getuige de 20e eeuwse totalitaire experimenten fascisme als esthetisering van de politiek en stalinisme als een politisering van de kunst een heilloos project gebleken. In onze postmoderne tijden zijn verkiezingen ook een mediacircus en worden filmsterren president, met dat verschil dat deze esthetisering en mondialisering van de politiek vooral getuigt van de oplossing van de nationale staat en het volk als politieke identiteit. Is kunst van het volk kunst van vele openbare ruimten? En wordt vanuit een receptieoptiek kunst voor het volk het `democratische' gehalte van deze kunst dan gewaarborgd door de eis dat het werk door zoveel mogelijk individuen op zoveel mogelijk manieren kan worden geconsumeerd? In dat geval kunnen we volstaan met een esthetisering van de urbane ruimte. `Democratische kunst' betreft allereerst de productiestructuur. Echter, vanuit het artistieke aspect van de productie kunst door het volk wordt in `democratische kunst' de avantgarde traditie met zijn autonomie van werk en kunstenaar weerlegd. Want ook al bestaat de kritische avantgarde bij gratie van een onoverbrugbare kloof tussen kunst en politieke macht, ze is per definitie ondemocratisch. Ook staat dit nieuwe verbond van kunst en politiek haaks op de politiekeconomische directieven van bedrijfsleven en overheid. Niet alleen het geld stemt, maar alle stemmen gelden. Bij `democratisch' draait het uiteindelijk om de beslissingsprocedure, omdat de vraag of en zo ja welk gemeenschappelijk doel de deelnemers verbindt nauwelijks meer te beantwoorden is. Wiens belang is doorslaggevend en wie heeft een beslissende stem: opdrachtgevers, kunstenaars, de openbare ruimte (het verhaal van een specifieke plaats in de tijd) of de toekomstige consument: de gebruikers/bewoners? Of, zo zou ik eraan willen toevoegen: de ervaring van openbaarheid? Als we de laatste twee `deelnemers' serieus nemen en naar een specifieke invulling van hedendaagse democratische kunst in de openbare ruimte vragen, komt niet alleen de grens van een modernistische opvatting van kunst, maar ook die van de politiek in beeld.
Het democratische gehalte van kunst in de openbare ruimte zou dan wel eens kunnen liggen in haar kracht zelf openbare ruimte te zijn: een interactief proces waarvan van al die elementen die aan een democratische cultuur worden toegedicht, werk wordt gemaakt door deze in werking te zetten. Het oriëntatiepunt zou een gemeenschapservaring kunnen zijn waarin de eerder genoemde spanningsvelden worden gereflecteerd. Niet een reeds gegeven identiteit is daarbij uitgangspunt, maar een esthetische sensibiliteit ten aanzien van tijdruimtelijk gesitueerde verschillen die materiële reflectie vergt. Als democratische kunst betekent dat alle betrokkenen participeren dan kan kunstenaars hoogstens een initiërende autonomie worden toegedicht. Vanuit hun esthetische sensibiliteit en artistieke inzichten nemen zij deel aan een gemeenschappelijk proces waarin voor alles openbaarheid wordt gepraktiseerd. Deze politiekesthetische interactiviteit waarin ook opdrachtgevers en uitvoerders betrokken zijn, beoogt een gemeenschappelijke tijdruimte ervaring. Zij kan resulteren in een werk, dat als materiële reflectie van de gepraktiseerde openbaarheid fungeert. Maar of het een concreet object, een sociaaleconomische faciliteit, een procedurele structuur of een kortstondig ervaren collectieve verbeelding is, is eigenlijk niet van belang. Duurzaamheid staat niet meer voorop. Het werk zal altijd weer een ingreep in een openbare ruimte zijn die daardoor van kwaliteit verandert. Ook ruimten interacteren. Zo bewerkstelligt het werk een verplaatsing en creëert het door zijn reflexiviteit nieuwe ruimten binnen een reeds bestaande openbare ruimte. Democratische kunst in de openbare ruimte is dan tegelijkertijd openbare kunst, kunst van openbaarheid en kunst als openbare ruimte. |