Mastercollege
2008-2009 Volgens Hannah Arendt (1906-1975)
ontstaat het politieke op het moment dat mensen, hun onderlinge
verschillen respecterend, handelen en spreken in de tussenruimte die
bij haar ‘wereld’ heet, maar ondertussen als
publiek domein wordt begrepen. Politiek handelen overstijgt het
arbeidzame overleven en het cultureel samenleven. Arendt gaat terug
naar de Griekse polis. Het moderne imperatief van de socialisering
vernietigt echter de tussenruimte van de politiek en versterkt
uitsluitend de productieve krachten van het overleven. Politiek wordt
louter beheer van het leven of in termen van. Michel Foucault
(1926-1984): biopolitiek. Foucault vat de moderne stad dan ook op als
een disciplineringsmachine die volgzame subjecten produceert.
Architectuur speelt daarin een doorslaggevende rol. Paul Virilio (1932)
dynamiseert Foucaults architectuuropvatting en extrapoleert diens
militaire metaforiek in zijn ‘dromologische’
analyse van de stad: door de exponentiële versnelling en
technologische medialisering beginnen politiek en oorlog elkaar steeds
strikter te definiëren. Voor Gilles Deleuze (1925-1995) is de
stad het kernstuk van surveillance van de controlesamenleving. Deze
macropolitieke conclusie contrasteert hij echter met micropolitieke,
rizomatische processen waarin het ‘tussen’ weer aan
kracht wint. Hoewel ook Deleuze een inspiratiebron voor de Italiaanse
filosoof Giorgio Agamben (1942) is, zijn het – naast
Heidegger – toch vooral Arendts visie op het totalitairisme
en Foucaults inzicht in de biopolitiek die diens gedachtegang bepalen
en hem zijn visie op de hedendaagse stad als
‘strafkamp’ ingeven.
In dit college wordt vanuit deze opvattingen van de polis, het
politieke en de ‘policie’ de contouren van een
filosofie geschetst die het tussen of het ‘inter’
radicaal erkent als grondslag van politieke subjectiviteit waardoor
iedere identiteit als uitkomst verschijnt van een primaire
relationaliteit die zijn politieke grondslag ontleent aan de openheid
voor dit ambigue tussen. Uitzonderingsfiguren als vluchtelingen en
bannelingen - Agambens ‘homosacer’ –
worden als contrast gebruikt om in deze grootstedelijke reflecties een
specifieke samen-leven als urbane inter-esse te laten oplichten. |