Marktfundamentalisme als bevrijdingstheologie

Over ultra-liberalistisch monotheïsme (een vervolgverhaal)

Laten we een denkexperiment doen om woorden te vinden voor een gebeurtenis waarvoor woorden eigenlijk te kort schieten. Een absolute gebeurtenis waarvoor alleen lege eenlettergrepige aanroepingen met een pseudo-religieuze toonzettingen lijken te volstaan: God, Jezus, Christ. Of iets blasfemischer: Shit! Met de ontreddering en onthutsing die ieder moet hebben gevoeld bij de mandala-achtige tvbeelden en de zich als mantra's herhalende slogans is de bodem uit ons wereld- en mensbeeld geslagen. Na de verbijstering dringen zich onweerstaanbaar een aantal vragen op: in wat voor wereld leven we waarin zoiets kan gebeuren? En: wat voor 'mensen' zijn in staat tot dit soort gruwelijke misdaden? Ons wereldbeeld en mensbeeld is verbrijzeld. De complexe globale conflictsituatie waarin we plotseling verzeild zijn geraakt, mag dan voor sommigen uitnodigen om van alles wat we tot nu toe dachten over hoe de wereld en hoe wij in elkaar zitten te herdenken, mij lijkt het eerder de apotheose van wat ruim tien jaar eerder en misschien al dertig jaar geleden in gang is gezet. Achter deze al te menselijke ontreddering insisteert dus een vraag naar de politiek-economische analyse van de laatste decennia van de 20e eeuw. Ik zeg met opzet en nadrukkelijk 'onze' omdat, als er - in ieder geval na 11 september - iets duidelijk is geworden het de negatieve zijde van een globale betrokkenheid is: in een geglobaliseerde wereld is ieder individu - of ie dat nu wilt of niet - in mindere of meerdere mate betrokken is bij een alles omvattende en doordringende mondialisering. Welk kritisch standpunt nemen we in als we volledig betrokken zijn? Kunnen we nog een buitenstaander zijn? Of laden we in onze kritiek de verdenking op ons dat we onze eigen collaboratie uit het oog verliezen? Bij gebrek aan een allesomvattende blik - of ten gevolge van de immense snelheid waarmee informatie tot ons komt - weet immers niemand meer echt te overtuigen, ook al worden de argumenten nog zo daadkrachtig gepresenteerd. Zo klinkt in de gapende leegte van de nationaal-politieke arena elk argument tégen de oorlog even hol op als ieder argument vóór. Argumenten en aanpak van de voostanders van de oorlog stemmen structureel overeen met de retoriek die tijdens de Koude Oorlog tegen het communisme werd gehanteerd. Er wordt over een statenoorlog gesproken, waarbij nu de expansionistische ideologie van de Islam, uitgedrukt in de Jihad, de steen des aanstoots zou zijn. Impliciet gaat van deze retoriek de suggestie uit dat de staatssoevereiniteit nog steeds dezelfde is als drie en een halve eeuw geleden, toen deze met de vrede van West-Falen formeel werd bekrachtigd. Tegenstanders wijzen doorgaans op de voortzetting van het 19e eeuwse imperialistische project. Ditmaal onder het banier van een irreversibele globalisering onder auspiciën van de Wereldbank, het Internationale Monetaire Fonds en de World Trade Organization. Deze zouden de transnationale belangen dienen van de inmiddels tot zelfstandige culturen uitgegroeide internationale ondernemingen. In het transnationale corporatisme zou het statelijke expansionisme worden voltooid dat in de 17e eeuw met de grote ontdekkingsreizen is begonnen en in de 18e en 19e eeuw in de wereldrijken zijn beslag kreeg om ten slotte in de beide Wereldoorlogen ten onder te gaan. Hoe groot de verschillen tussen voor- en tegenstanders ook zijn, ze zijn het niettemin over een ding eens: de analytisch-kritische waarde van het oppositiemodel. Daarbij weten ze zich gesteund door Samuel Huntingtons boek Botsende beschavingen. Cultuur en conflict in de 21ste eeuw en Bushistische terminologieën als 'dead or alive', 'us or them', 'yes or no'. In deze 'war on terror' of 'war against terrorism' stemt een enquetaire houding overeen met het gekozen oppositiemodel. Zelfs een eigen mening behoort niet langer tot de mogelijkheden. Uit retorische overwegingen neem ik in deze denkexercitie eveneens dit oppositionele model tot uitgangspunt. Ik geef er echter een andere invulling aan. Ook neem ik om een kwalitiatief gelijkwaardige vergelijking van beschavingen die botsen mogelijk te maken het geloof als uitgangspunt. Daarbij weet ik me niet alleen gesterkt door de uit het diepst van de ziel van de toeschouwers opwellende uitroepen van verbijstering en ogenschijnlijk ongeloof, maar ook door het daarna door Amerikanen massaal gepraktiseerde geloof in God en de markt. In de oproep vooral door te gaan met consumeren klinken de boventonen van de vierde monotheïstische godsdienst op: het absolute geloof in de marktwerking oftewel het marktfundamentalisme. Uit onverdachte hoek is reeds veel eerder op dit fundamentalisme gewezen. De speculatiemiljardair George Soros stelt in De crisis van het mondiale kapitalisme (1998) onomwonden:

"Elke beperking van de vrije concurrentie verstoort de efficiëntie van het marktmechanisme; derhalve moet men die beperkingen tegengaan. (...) ik heb dit beschreven als laisser-faire-ideologie, maar marktfundamentalisme is een betere benaming - fundamentalisme impliceert een bepaald geloof dat zich gemakkelijk tot het uiterste laat drijven. Het is een geloof in volmaaktheid, in absolute waarheden, in het idee dat er voor elk probleem een oplossing bestaat"(Soros 164).

Soros legt expliciet een relatie tussen het religieuze fundamentalisme in Amerika en het marktfundamentalisme: "zij zijn verenigd in hun verzet tegen sterke overheidsinvloed, maar hebben totaal verschillende doelstellingen voor ogen"(276). De eerste bestrijdt de overheidsinvloed in de economie en in internationale samenwerking, terwijl de tweede vooral liberale waarden door de toenemende interculturaliteit als doelwit heeft. Als we deze optiek accepteren dienen zich geheel nieuwe opposities aan in het huidige conflict. Zo lijkt er sprake van een botsing tussen allerlei fundamentalismen, waarvan er twee op de voorgrond treden: een moslim- versus marktfundamentalisme. Beide worden geschraagd door specifieke theologieën: Islam versus ICTheologie. Op deze religieuze thematiek enten zich weer andere opposities. Zo dienen zich twee arbeidsopvattingen aan, die weer gereduceerd kunnen worden tot een nieuwe oppositie: werken en netwerken. Daarachter gaan weer twee vrijheidsideologieën schuil die door hun mondiale reikwijdte botsen: ultraliberalisme versus global justice. Ik hoop met behulp van deze opposities indirekt licht te kunnen werpen op de huidige zeggingskracht van categorieën als geloof, arbeid en vrijheid, met andere woorden precies die categorieën die de coalitiepartners van Paars - PVDA, VVD, D'66 - weer electoraal willen verzilveren: Vrijheid, Democratie en Arbeid. Als er na 11 september iets is veranderd, dan in ieder geval in die zin dat nu ook tot de grote massa's het besef is doorgedrongen dat nationale belangen niet meer af te bakenen en zeker niet meer te beschermen zijn. Dit ongemakkelijke besef heeft inmiddels geleid tot een aantal cosmetische ingrepen in de internationale betrekkingen. Nederland heeft in de persoon van minister Herfkens effectief gepleit voor 0,7% van het bruto binnenlands product voor ontwikkelingshulp; in Marrakesh is Tokyo gered zonder dat er overigens sankties zijn vastgesteld; er zijn door de voormalige grootmachten Rusland en Amerika immense reducties van het kernwapenarsenaal voorgesteld; in Qatar zijn door de WTO maatregelen voorgesteld om octrooien van medicijnen open te breken. Of deze maatregelen de aanzet zijn voor dat wat de Amerikanen in hun oneindige wijsheid 'infinite justice' hebben gewaarmerkt, is nog maar de vraag. Iedere gemiddelde krantenlezer kan immers op z'n vingers natellen dat het ogenschijnlijk onwaarschijnlijke bedrag van 50 miljard dat voor jaarlijks voor ondersteuning van de minder ontwikkelde landen wordt vrijgemaakt slechts een druppel is op de gloeiende plaat die Aarde heet. Het is in ieder geval niets vergeleken bij 350 miljard landbouwsubsidies die de Europese Unie jaarlijks uittrekt om haar eigen boeren te beschermen. De wereldomzet bedraagt totaal 30.000 miljard. Van dit bedrag vloeit 80% terug naar de rijke landen. Stelt u een reclame voor God Inc.voor waarin deelname aan de dag des oordeels aan de man moet worden gebracht: in het reclame spotje is al dit geld op één grote hoop gegooid en 6 miljard aardbewoners, opgesteld in één lange stoet, worden bedeeld. Iedereen is op slag millivoudig miljardair. Een onzinning beeld natuurlijk, maar dan even onzinnig als de door de Amerikanen voorgestelde '(in)finite (in)justice' of 'enduring freedom'. Laten we het voorlopig op 'global justice' houden om te komen tot een wat minder pretentieuze analyse van de transpolitieke krachten die de huidige globalisering bepalen.

(wordt vervolgd)