SURREALISME
EN DE FILOSOFIE |
"Le reve seul laisse a l'homme tous ses droits
a la liberte"
De afgelopen weken heeft u, dames en heren, ongetwijfeld
veel gehoord over het surrealisme. Veel inhoudelijke besprekingen
begeleid van de onvermijdelijke plaatjes bij het praatje. Zonder enig
voorbehoud zijn beelden en woorden met elkaar in verband gebracht,
alsof we niet met twee wezensverschillende media de beelden en de
woorden van doen hebben. Ik zou vanavond, zoals ieder zichzelf respecterend
hedendaags filosoof zou doen, dit verband tussen woorden en beelden
en in het verlengde daarvan: van de woorden en de dingen wat minder
vanzelfsprekend willen opvatten. Ik wil deze zelfs problematiseren.
Dat wil niet zeggen dat ik er een probleem van maak of er een verzin.
Ik volg slechts de beweging van het surrealisme op de voet: van woorden
via beelden naar de dingen. Het zien van beelden vormt op zich al
een probleem. Dit laat zich wellicht door het volgende gedachtenexperiment
verduidelijken. Verplaatst u zich eens in de tijd. We reizen terug
naar 1925, het jaar waarin de eerste grote groepstentoonstelling wordt
gehouden door de surrealisten. De expositie wordt precies om 12 uur
's nachts geopend. U bent een gecultiveerde burger die zich interesseert
voor ontwikkelingen in de nieuwe kunst en een zekere affiniteit heeft
met het anarchistische karakter van deze groepen. U ziet voor het
eerst de schilderijen van onder andere Max Ernst, Francis Picabia,
Jean Miro, Hans Arp, Giorgio de Chirico. Kunt u zich voorstellen hoe
u door de beelden wordt beroerd? Enkele jaren daarvoor, in 1917, werd
in New York een expositiecommissie met een revolutionair idee ze pretendeerde
de kunst helemaal open te leggen door iedereen met een werk toe te
laten zolang hij of zij maar de entreeprijs van 6 dollar betaalde
danig beroerd bij de gedachte een doodgewone omgekeerde pispot gesigneerd
met R.Mutt in een geinstitutionaliseerde kunstruimte te plaatsen.
Het verschil tussen hun blik en houding en die van u, wanneer u als
bezoeker van Max Ernst tentoonstelling in Boymans, dit soort beelden
en objecten bekijkt, is immens. Deze beelden zijn, naarmate de tijd
verstreek, paradoxaal genoeg door de vele woorden die eraan gespendeerd
zijn vanzelfsprekender geworden. Onze blik is door de woorden en door
het maatschappelijke gebruik van d ebeelden volledig voorgeprogrammeerd.
Inmiddels zijn de meeste schilderijen als gecanoniseerde kunsthistorische
iconen zoveel malen gereproduceerd en zijn de beelden zo plat geworden
dat er van een het door de surrealisten beoogde shockeffect geen sprake
meer is. Hoogstens is er, naast het onvermijdelijke esthetische genot,
sprake van een tevreden gevoel van herkenning dat ons toevalt als
beloning voor onze kunsthistorische kennis. De vraag is wat voor implicaties
dit heeft voor een inschatting van het belang van het surrealisme
vandaag de dag. Daar zal ik mijn lezing dan oook mee afsluiten: met
de vraag wat surrealisme nu nog betekent. Ingeklemd tussen de beelden
zal ik proberen enig licht te werpen op de relatie tussen surrealisme
en de filosofie.
Ter inleiding een kort filmfragment uit de laatste film van de Amerikaanse
filmer, bekend van zijn films Blue Velvet, Wild at heart en van de
meest weirde tvserie Twin Peaks die enkele jaren geleden in Nederland
werd uitgezonden: David Lynch. De titel van de film die enkele jaren
geleden uitkwam, is 'Lost Highways'. De flaptekst van een in1997 verschenen
boek over deze filmer David Lynch, staat het volgende te lezen:
"Geschoold als een schilder, brak David Lynch door in het filmlandschap
met Eraserhead, zichzelf vestigend als de meest originale, fantasievolle
en werkelijk persoonlijk regisseurs die op dit moment in de film werkzaam
is. Hij is een surrealist in de traditie van de grote spaanse filmer
Luis Buñuel. Films zoals BV, WaH, en de tvserie TP houden surrealisme
en hallucinatie in een perfecte balans met een gevoel woor Americana
... Niemand ziet de wereld zoals David Lynch deze ziet en, wanneer
je zijn films eenmaal hebt gezien, zul je de wereld nooit meer op
dezelfde manier als daarvoor zien "
FILMFRAGMENT: David Lynch: 'Lost Highways'
Surrealisme en de filosofie, luidt de titel van deze lezing. Ik zou
drie inleidende filosofische overwegingen willen opwerpen over de
realatie tussen beide termen om mijn filosofische invalshoek enigszins
te verduidelijken. Laat het surrealisme zich wel verenigen met de
filosofie?
1. Bestaat er wel zoiets als het surrealisme? Is dit niet een te een
overkoepelende een identificerende en totaliserende term voor een
veld van activiteiten, waarbinnen weldenkende experimenteel ingestelde
kunstenaars zich van een veelheid van artistieke media hebben bediend:
manifesten en romans van Andre Breton, gedichten van Paul Eluard,
schilderijen van Salvadore Dali, beelden van Max Ernst, objecten van
Marcel Duchamp, fotocollages van Man Ray, films van Louis Bunuel,
theaterstukken van Antonin Artaud, architectonische ontwerpen van
Frederick Kiesler. Kunnen we aan deze reeks van kwalitatief verschillende
disciplines en artistieke procede's aan deze multimedialiteit en interdisciplinariteit
zonder enig probleem een filosofische taal verbinden met de voor haar
specifieke begrippelijkheid en politieke en ethische consequenties?
Zijn kunst en filosofie niet wezenlijk verschillend? Zijn het appels
en peren die met elkaar worden vergeleken en bestaat het gevaar niet
dat het eindresultaat van deze vergelijking mijn lezing uiteindelijk
vlees noch vis is? Heeft twee eeuwen esthetica niet aangetoond dat
dit een ontoereikende filosofische poging is om beelden en woorden
in het voordeel van de filosofie met elkaar te verbinden? Filosofen
als Georges Bataille, een tijdgenoot van de eerste surrealisten, Theodor
Adorno, een van de directeuren van de Frankfurter Schule of een hedendaags
denker als Gilles Deleuze waren al terughoudendender als filosoof
om over de diversiteit van kunstpraktijken te spreken. Kunnen we de
spanning tussen surrealisme als artistieke stroming en de filosofie
als begrippelijke discipline zo toonzetten dat de filosofie niet het
laatste woord spreekt?
2. En als we over het surrealisme spreken, hebben we het dan over
een door de kunstgeschiedenis gecanoniseerde kunststroming die pakweg
in het tijdbestek tussen 1924 tot 1966 in een drietal immense golven
en u weet: alle het goede komt in drieën onze westerse cultuur overspoelt?
Of identificeren we deze stroming met de naam 'André Breton' en staat
surrealisme dan voor een organisatie die onophoudelijk tentoonstellingen
houdt, bureau's instelt en tijdschriften opricht, manifesten de wereld
instuurt en politieke standpunten verkondigt? Als dat het geval is,
houdt het surrealisme plotseling op met de dood van Breton in 1966.
Of is het niet zozeer een kunststroming of een organisatie, maar vooral
een blik op de wereld, die georiënteerd wordt door een freudiaanse
inspiratie: verleent deze blik het zicht op een droomwerkelijkheid
die de wereld van de rationele overwegingen onvermijdelijk begeleidt?
Biedt het surrealisme juist in het samenbrengen van beelden en woorden
een blik die principieel dubbel ziet en spreekt zij niet noodzakelijk
met een dubbele of gespleten tong of misschien wel in vele tongen
? Of als laatste optie gaat het in laatste instantie om een mentale
houding, om, zoals sommige chroniceurs van het surrealisme het noemen,
een 'gemoedstoestand' die het gebruik van de verschillende media ontstijgt
en zich voorbij de kunst doorzet in een politieke praktijk? Een houding
die, met andere woorden, het multimediale en het interdisciplinaire
altijd richt op de politieke praktijk? Kortom, wat is het surrealisme:
een stroming, een organisatie, een blik of een houding?
3. De filosofie ten slotte. Over welke filosofie spreken we? Gaat
het om filosofische inspiraties van de surrealisten die zij in hun
eigen media hebben vertaald of getoonzet? Dan zouden we ons moeten
richten op de 19e eeuwse filosofie en een aantal markante vertegenwoordigers.
Dan komen de volgende filosofische aspecten in beeld: de dialectische
methode van Hegel, de politiekeconomische inzichten van Marx, het
utopisme van Charles Fourier, de Wil tot macht van Nietzsche en de
metapsychologische inzichten van Freud. Of ligt het meer voor de hand
de filosofische inzichten aan de grenzen van de surrealistische beweging
te behandelen? Dat betekent dat we op zoek moeten gaan naar toenmalige
academische filosofen of in ieder geval filosoferende theoretici die
zich zijdelings over deze kunstbeweging uitlieten of wiens ideeën
werden overgenomen, zoals die van de verbannen Leo Trotsky die door
Breton in 1938 in Mexico wordt bezocht. Of is het niet beter de inzichten
van Breton zelf of van zijn kritische tegenstrever Georges Bataille
te behandelen om iets over de relatie tussen surrealisme en filosofie
te weten te komen? Maar kunnen we, zoals bij de schilderijen het geval
is, nog wel onkritisch herdenken? Ligt het niet veel meer voor de
hand hedendaagse filosofen aan het woord te laten die zich, terugblikkend
vanuit de huidige kunstfilosofische opvattingen, over het toenmalige
surrealisme hebben uitgelaten? Zoals filosofen als Michel Foucault
die in de zestiger jaren na het succes van zijn bestseller De woorden
en de dingen, uitgekomen in het jaar van Bretons dood, een tekst schreef
over Magritte's werk onder de titel Ceca n'est pas une pipe. Of de
analyse van JeanFrancois Lyotard die een tekst wijdde aan het werk
van Marcel Duchamp?
Het mag u ondertussen duidelijk zijn: er kleven nogal wat methodische
probleempjes aan de haast vanzelfsprekende koppeling tussen HET surrealisme
en DE filosofie. In mijn visie op deze problematische relatie zal
ik de verschillende filosofische invalshoeken kort aangeven om ten
slotte uit te komen om een meer op deze tijd toegesneden kunstfilosofische
analyse waarin de relatie tussen filosofie, kunst en politiek centraal
staat en de multimedialiteit en interdisciplinariteit van de surrealistische
beweging wordt benadrukt. Mijn analyse krijgt samenhang door de vraag
of het surrealisme meer is dan een stroming en een organisatie. Als
het dat al is dan is het voor alles een beweging in de meest letterlijke
betekenis van het woord. Een beweging die na de dood van Breton gewoon
doorgaat. Ik zou het willen opvatten als een met geestesverwanten
gedeelde existentiële grondhouding, als een collectieve praktijk,
vanwaaruit de werkelijkheid in al zijn gedaantes van de alledaagse
gebruiksvoorwerpen tot de politieke gemotiveerde grootschalige turbulenties
die wij oorlogen noemen steeds vanuit een 'meer', een 'sur' wordt
ervaren. We zullen een antwoord moeten vinden op de vraag wat het
'realisme' is waarop dit 'sur' zich ent. Om ten slotte in alle voorlopigheid
de vraag op te werpen wat heden ten dage 'surrealisme' nog kan betekenen.
DIASERIES
4 jaar voor zijn dood schrijft Breton in een voorwoord bij een boek
over de australische Aboriginals kunst de volgende zinssnede:
"Het door de australische kunstenaars beoogde doel
is zeker niet het voltooide werk dat we binnen ruimtelijke grenzen
kunnen vastleggen (hij laat het los zonder zich om het onderhoud
ervan te bekommeren ) maar de weg die ernaartoe leidt" (Schwarz
98).
Bretons obsessie voor de alchemie, voor de poging de
tegenstelling tussen kenner en kennis de steen der wijzen in de handeling
zelf op te heffen, geeft deze opmerking zijn raadselachtige toon.
Kunst is voor de Aboriginal een integraal deel van het collectieve
leven waarin dromen en visioenen het gedrag en de inzichten van de
afzonderlijke leden van de groep bepalen. Kunst is een deel van een
sociale praktijk die gevoed wordt door een mythe, een omspannend verhaal
dat de geproduceerde beelden samenhang en betekenis geeft. Het zou
interessant zijn de groepstentoonstellingen en de esthetische en politieke
opvattingen van de surrealisten als groep op deze wijze te
bekijken. Het surrealistische project als Gesamtkunstwerk.
Het zou een deel van hun fascinatie voor de zogenaamde primitieve
kunst verklaren. Het is genoegzaam bekend dat het 'sur' van surrealisme
op de verhouding slaat die kunstenaars ten aanzien van de dagelijke
werkelijkheid aannemen. Zij beroepen zich daartoe op de metapsychologische
inzichten van Sigmund Freud. Freud heeft als uitvinder van het Onbewuste
want bestond het nu werkelijk voordat het woord was uitgevonden en
de interpretatiemethode werd toegepast de droom een volwaardige plaats
in het innerlijk van moderne individuen toegekend. De zichtbare alledaagse
werkelijkheid van de op produktie en nut georiënteerde moderne samenleving
blijkt geschraagd te worden door een individueel Onbewuste. Daarin
speelt de logica van alle dag, van klokketijd en overzichtelijke ruimte
geen enkele rol. In het onbewuste (maar wat betekent hier 'in'? welke
ruimte neemt het Onbewuste in?) loopt alles door elkaar, schuiven
tegendelen zonder probleem in elkaar en wordt de tijd probleemloos
teruggezet. Surrealisme weet zich geïnspireerd door deze droomwereld.
In wat voor tijd speelt zich de surrealistische verbeelding af? Geheel
in overeenstemming met Freuds ideeën wordt de psychische tijd als
een volstrekt alogisch gepresenteerd, wat concreet neerkomt op associatieve
combinaties die op geen enkele temporele causaliteit teruggaan. Alles
kan gebeuren op ieder moment in iedere gedaante.
(gelaagdheid van het bestaan: tijd nu en ook iets anders: zonder uitwijzing
naar ideële staat of vroeger: doorbreking van de tijdsnotie: radicaal
nu/hier. Wat surrealisten fascineert zijn beelden en de kracht die
deze tot leven wekt: de verbeeldingskracht. Zij zijn niet geinteresserd
in abstractie, wat verklaart waarom schilders als Picasso tot hun
kringen behoort. Hoewel Picasso voor de meeste mensen gelijk staat
met moderne abstracte kunst, is er van echte abstractie geen sprake.)
Maar de surrealist is een dromer die de wereld wil veranderen. De
deelnemers van de tentoonstelling in 1925 delen een ideële aanspraak:
hun dromen met een zo groot mogelijke authenticiteit zo te verbeelden
dat ze een letterlijk revolutionair karakter krijgen: een omwenteling
of revolutie van de blik van de toeschouwer. Binnen de beweging zijn
nauwelijks overeenstemmende esthetische criteria te vinden, hoogstens
een samenstel van protocollen en methodieken. Of in termen van het
eerste surrealistische manifest:
"Het Surrealisme berust op het geloof in een hogere
werkelijkheid van bepaalde, tot nu toe veronachtzaamde associatievormen,
aan de almacht van de droom, aan het doelloze spel van het denken.
Het beoogt de volledige ontwrichting van alle andere psychische
mechanismes en wil deze voor de oplossing van de belangrijkste levensproblemen
vervangen"
Breton stelt het in 1947 als volgt:
"Wat het surrealistische werk kenmerkt is vooral de
geest waarin het wordt geconcipieerd. Gaat het om een werk binnen
de beeldende kunst dan wordt de betekenis die we het toedichten
óf aan de visionaire kracht verbonden waarvan het getuigt, óf aan
de indruk van het organische leven die het in ons achterlaat (.)
óf aan het geheim van een nieuwe symboliek die het in zich draagt,
enz."
Breton neemt de term over uit een tekst van Guillaume
Apollinaire. Deze is opgenomen in het programmaboekje van het in 1917
opgevoerde spectakelstuk Parade. Dit stuk is een interdisciplinair
en multimediaal Gesamtkunstwerk waarvoor de schilder Picasso de decors
en kostuums, de componist Satie de muziek, de danser Massine de choreografie
en schrijvers als Appolinaire teksten schrijven. Terwijl in Rusland
de revolutie uitbreekt, Marcel Duchamp in New York zijn ready made
de omgedraaide pispot aan een expositiecommissie aanbiedt en in Zurich
in Hugo Balls cabaret Tristan Tzara zijn onzinnige klankverdichtsels
de wereld in slingert, leest Breton, begeesterd door de Dada performances,
de term 'surrealsiem' in het programma boekje van de Parade.
Geschiedenis
U kent ongetwijfeld elementen uit de geschiedenis van de surrealistische
beweging. Ik zal deze ter orientatie even kort resumeren om de filosofische
analyse voor te bereiden. tussen 1916 en 1922 gaan dadaisten in Parijs
o.l.v. Andre Breton zich als surrealisten betitelen. Het blad Litterature
gaat over in La revolution Surrealiste. tussen 1924 en 1930 ontwikkelt
het surrealisme zich tot een hechte beweging rond Breton. Picasso
wordt door Breton als de inspiratie gevoerd, ook treedt deze niet
tot de beweging toe. In 1924 richten Louis Aragon, Phillipe Soupault
en Andre Breton via een manifest het orgaan van het surrealisme op:
La revolution surrealiste dat als een voortzetting van het Dada blad
Litterature kan worden gezien. Onder deze vlag verzamelen zich aanvankelijk
vooraanstaande Dadaisten als Tristan Tzara, Max Ernst, Man Ray, Hans
Arp, Marcel Duchamp en Francis Picabia. De laatste drie kunstenaars
hebben zich reeds in de New Yorkse Dadascene gemanifesteerd met revolutionaire
ideeën en performances. Man Ray is vooral bekend om zijn fotografische
techniek het Rayogram en Duchamp heeft met zijn ready mades pissoir,
flessenrek en fietswiel de definitie van wat kunst tot kunst maakt
danig aan het wankelen gebracht. Elementen van Dada worden in het
surrrealisme overgenomen, maar belangrijker dan deze overeenkomsten
zijn de verschillen. Wat opvalt is de nagenoeg conventionele opmaak
van de surrealistische tijdschriften in tegenstelling tot haar artistieke
voorloper Dada: de woorden krijgen weer een inhoudelijke lading. Het
nihilisme van Dada wordt afgewezen ten gunste van een politiek engagement
dat in de loop van de dertiger jaren steeds radicaler wordt. Eerst
zijn er de woorden en de dingen die op allerlei manier gecombineerd
worden. In woorden van de surrealisten: twee totaal verschillende
objecten worden met elkaar in verband gebracht en in een wezensvreemde
context met elkaar geconfronteerd. Maar al snel ontgroeit de beweging
het louter literaire en richten zij zich tot de beelden. In de Salon
van 1921 worden dichters uitgenodigd te schilderen, terwijl schilders
worden aangezet om gedichten en teksten te maken. De methode om de
associaties op te roepen is gebaseerd op de freudiaanse vrije associaties
en zij openbaart zich in de gedichten en teksten als een 'ecriture
automatique', een automatisch schrijven. Alles wat de schrijver invalt,
wordt opgenomen. Deze opening naar het onbewuste zal later met name
in het werk van de schilder Andre Masson op de schildertechniek worden
overgedragen. Hij is tussen 1924 en 1929 lid van de beweging. Door
zichzelf, mantra's zingend, in trance te brengen, ontwikkelt Masson
zijn ecriture automatique, waarin hij naar eigen zeggen de filosofie
van Nietzsche in zijn werk tot uitdrukking probeert te brengen. Daarbij
wordt verf en zand op ongecontroleerde wijze op het doek gesmeten,
waardoor patronen en beeldassociaties ontstaan die verder worden uitegwerkt.
Na zijn emigratie naar New York tijdens de WO II ontwikkelt Max Ernst
een soortgelijke techniek de oscillation waarbij een blik verf waarin
gaten zijn gestoken boven een op de grond liggend doek wordt heen
ern weer geslingerd. De dan nog onbekende Jackson Pollock is bij een
dergelijke sesssie aanwezig. Zijn latere 'drippings' vinden waarschijnlijk
hun inspiraties in deze surrealistische happening. Later bekende surrealisten
waaronder Salvadore Dali gaan aan het eind van de twintiger jaren
meedoen aan de tentoonstellingen en hapenings. In 1928 maakt hij samen
met Luis Bunuel de film Un chien andalou, waarover Bunuel in zijn
autobiografie opmerkt: "Un chien andalou is ontstaan uit de samenvoeging
van een droom van mij met een droom van Dali"(102). In 1924 was reeds
door Rene Clair een film gemaakt met Man Ray en Marcel Duchamp onder
de titel Entr'acte. Film bleek zich als nieuw medium beter te lenen
voor de vrije associatie dan het statische doek. Na 1930 richt Breton
als onbetwist leider zich in toenemende mate op het marxisme. Breton
schrijft de manifesten en bepaalt de politieke koers. Dit leidt in
het midden van de jaren dertig tot een hechte expliciet anti fascistisch
standpunt en aansluiting bij de communisten. In 1938 bezoekt Breton
Trotsky in Mexico, waar de laatste enkele jaren later zal worden vermoord.
De psychoanalyse wordt aangevuld met het dialectisch materialisme,
waarbij echter de stalinistische variant wordt afgewezen. De autonome
positie van de kunst wordt niet opgegeven. De ideeën van Marx vinden
een vertaling naar een individuele, anarchistische levenspraktijk,
waarin radicale inzichten van Nietzsche en de meer op harmonie gerichte
gedachten van de 19e eeuwse utopist Charles Fourier met elkaar worden
verbonden. Dit individueel anarchistische aspect zorgt ervoor dat
de surrealisten, als ze zich in de dertiger jaren tegen het fascisme
keren en zich bij de communisten aansluiten, weigeren om de kunst
ondergeschikt te maken aan de politiek. (Benjamin: tegencultuur binnen
de burgerlijke samenleving. Verschil met Bauhaus/Gropius) Het surrealisme
groeit uit tot een internationale beweging die regelmatig tentoonstellingen
organiseert. In Japan vindt het surrealisme al in 1927 een brede aanhang.
In 1958 leidt dit zelfs tot de oprichting van het Centrum voor Surrealistische
Studies in Tokyo. Tijdens de oorlog emigreren veel surrealisten naar
New York waar Man Ray en Marcel Duchamp al langere tijd verblijven.
Ook daar wordt in 1942 een grote tentoonstelling georganiseerd. Na
de oorlog keren de meesten terug en wordt er in 1947 opnieuw in een
samanewerking tussen Breton en Duchamp een internationale tentoonstelling
gehouden. Meer dan daarvoor presenteren de surrealisten hun werken
vanuit de idee dat er een initiaitie moet plaatsvinden. De ruimtes
zijn dan ook zo ingericht dat een bezoek de vorm van een initiatierite
krijgt. 87 kunstenaars uit 24 nemen deel aan deze tentoonstelling.
Zelfs Artaud die even daarvoor na een 9jarig verblijf uit eengesticht
is ontslagen, levert in de vorm van tekeningen een bijdrage. Daarna
wordt de groep surrealisten steeds esoterischer. Er worden nog steeds
'interventions' gepleegd invallen bij andere bijeenkomsten en nieuwe
protocollen ontwikkeld voor woordspelletjes. Ook de grote tentoonstellingen
krijgen een fysieker en erotischer karakter. Geleidelijkaan dienen
zich nieuwe ideeën aan waaraan de surrealisten aanvankelijk meedoen.
Breton richt met Jean Dubuffet de Compagnons de l'art brut op. Op
de 10e internationale tentoonstelling doen Robert Rauschenberg en
Jasper Johns mee. De 11e in 1965 draagt de omineuze titel "L/ecart
absolu", het absolute uiteengaan.
Uit dit alles mag blijken dat een cruciaal facet van de surrealistische
beweging de groepsactiviteit is. Deze centreert zich rond een immense
hoeveelheid bladen die tussen 1920 en 1972 het levenslicht zien en
binnen allerlei organisaties waarin surrealisten zich verenigen, wat
begint met het in 1924 opgerichte Bureau voor Surrealistisch Onderzoek
onder leiding van de theatervernieuwer Antonin Artaud, waar het publiek
hun dromen kunnen laten registreren. Ook maken surrealisten er een
gewoonte van steeds weer nieuwe associatieve woordspelletjes uit te
vinden. Hun tentoonstellingen die geleidelijk aan een internationaal
karakter krijgen en tot in de zestiger jaren met de regelmaat van
de klok worden georganiseerd, zijn multisensorische 'environments'
die altijd door een concept worden geschraagd. Vele disciplines en
allerlei artistieke media worden naast en door elkaar verwerkt. De
dichter Paul Eluard kwalificeert deze bijeenkomsten achteraf als rituele
sessies. Een ritualiteit die aan de ensceneringen grotachtige presentaties,
openingen rond middernacht is af te lezen.
Inzet
De achtergrond van de surrealistische beweging is dus deels het nihilistische
Dada met zijn literaire performance karakter, deels de atheistische
psychoanalyse, deels een marxistische inspiratie die meer overeen
met de ideeën van de wereldrevolutionair Leo Trotsky dan met het doctrinaire
stalinisme. Ik zou het 'sur' dan ook op drievoudige wijze willen begrijpen:
allereerst het 'sur' van Freud het onbewuste als reservoir voor inspiratie
vervolgens het 'sur' van Marx een politieke werkelijkheid voorbij
de bestaande verhoudingen, een utopische lading die met de denkbeelden
van de utopist Charles Fourier wordt versterkt, dan het 'sur' van
de 'surhomme' of übermensch van Nietzsche, waarin een levenspraktijk
en een gemoedstoestand wordt geviseerd die het moderne humanisme en
individualisme overstijgt. Freud, Marx en Nietzsche blijken de dragers
van het 'sur', dat als kritisch potentieel de zichtbare en berekenbare
werkelijkheid ondergraaft en overstijgt. Dit 'sur' herkennen surrealisten
in de sociaal, cultureel en intellectueel gemarginaliseerde groepen.
In overeenstemming met de nu volstrekt achterhaalde ideeën die Freud
in Totem en Taboe uiteenzet, wordt "de lyrischongereflecteerde sensibiliteit"
van geesteszieken op een lijn gezet met die van primitieven en kinderen.
De subjectieve vrijheid van de verbeelding komt in hun belevenigswereld
en in de woorden en beelden die deze oplevert het meest onverholen
tot zijn recht. En ook hier speelt weer een dialectiek tussen de groep
en het individu: bij geesteszieken komen de beelden voort uit een
individualistische, bij primitieven uit een collectieve, in de mythe
gefundeerde verbeelding. Ook hier menen surrealisten met hun werk
een synthese tot stand te kunnen brengen. Met het oog op de wereld
van primitieve volkeren en hun omgang met beelden en wooren krijgt
de door Breton naar voren gebrachte verwantschap tussen alchemie en
surrealisme extra zeggingskracht.
Er is nog een andere filosofische optie mogelijk. Deze gaat terug
tot Hegel. Vanuit hegeliaans oogpunt is het meest vruchtbare idee
dat de surrealistische beweging schraagt het volgende: tegendelen
droom werkelijkheid kunnen in de kunst met elkaar worden verzoend.
Het Surrealisme is zo bezien een experiment met Freuds wetenschappelijke,
psychoanalystische inzichten in de libidineuze drifthoushouding van
individuen waar het rationele bewustzijn wordt ondergraven. Daarbij
wordt de dan vigerende gedachte dat opposities als schijn en zijn,
subject en object, droom en werkelijkheid niet in de mens kunnen worden
geintegreerd, verworpen. Volgens de surrealisten vindt op het onbewuste
niveau wel degelijk een integratie van deze tegendelen plaats en kan
de kunst daar uitdrukking aangeven door het toeval toe te laten en
rationele methodes te doorbreken. Dit levert een veelheid van methodische
aanzetten op waarin de bewuste beheersing van de schilder teniet wordt
gedaan en het toeval onverkort wordt toegelaten. Ecriture automatique
is slechts een vorm. Daarnaast vinden we en ik beperk me tot een opsomming:
frottage (Ernst), rayogram (Ray), oscillation(Ernst), fumage (Paalen),
decalcomanie (Dominquez) en niet te vergeten Dali's paranoidekritische
methode, waarin het scheelkijken tot een methodische blik wordt verheven.Via
deze methoden kan de synthese in het werk van kunstenaars worden verbeeld
of getoonzet. In het surrealisme, zo zouden we in alle voorlopigheid
kunnen zeggen, zit de hegeliaanse gedachte verwerkt dat de dialectische
verhouding tussen droom en werkelijkheid de een zou de negatie van
de ander zijn, maar zou toch niet zonder de ander gedacht kunnen worden
wordt opgeheven. De belangstelling voor Hegel komt in de eerste helft
van de dertiger jaren naar voren. Dan bezoekt Breton incidenteel de
college's van Alexander Kojeve die het 100ste sterfjaar van Hegel
1932 heeft aangegrepen om Hegels werk met name de PHdG onder de aandacht
van een groter publiek te brengen. In de college banken zit naast
Sartre, Baufret, Hyppolite, Bataille en Lacan soms ook Breton. Binnen
de beweging zelf wordt Bretons materialistische interpretatie van
Hegel niet door iedereen geaccepteerd. Zo heeft Wolfgang Paalen een
eigen hegeliaanse theorie ontworpen. Naar analogie van Hegels overweging
dat het historische wereldproces zich noodzakelijk naar wetten richt
die besloten liggen in zowel het bewustzijn van individuen als in
natuurprocessen Hegel noemt deze kracht 'absolute Geist' (wandelgang)
naar analogie van deze superstructuur heeft Paalen aan de tegenstelling
tussen bewustzijn en Onbewust een bovenbewuste toegevoegd. Het is
met name in de extase dat dit bovenbewuste zich verwerkelijkt. Of
dat de reden is geweest dat Paalen met Breton breekt is niet duidelijk,
wel is zeker dat Bretons Hegel interpretatie voor Paalen onacceptabel
bleek en tot een breuk leidde.
Ten tijde van het vroege surrealisme schrijven verwante denkers vanuit
een meer filosofisch standpunt over surrealistische doeken en objecten.
Georges Bataille is daarvan een van de meest markante figuren. In
Paalens gedachtengang klinken bataillaanse tonen op. Hij wijdt in
Documents een bespreking aan Dali's schilderij Le jeu lugubre waarin
de freudiaanse denkbeelden op surrealistische wijze worden weergegeven.
Bataille staat echter op gespannen voet met Breton, die enkele gedichten
van Bataille zonder naamsvermelding in lRS had gepubliceerd. Op voordracht
van hun gemeenschappelijke vriend de etnoloog/schrijver Michel Leiris
hebben ze een ontmoeting die door beiden als uiterst onbevredigend
wordt ervaren. Slechts benarde politieke ontwikkelingen brengen Bataille
en Breton, telkens weer kortstondig, bijeen. Ik zou tegen deze achtergrond
een korte opmerking willen maken over de lezing van Rosalind Kraus,
die een maand geleden in Boymans werd gehouden. Ik vrees dat ik afstand
moet nemen van Kraus' inschatting van het surrealistische gehalte
van het werk van Georges Bataille. Zonder dat ik overigens afbreuk
wil doen aan haar kunstkritische werk. Meer dan wie ook heeft Kraus
begrepen dat filosofie en kunst een verbond aan zijn gegaan om de
kunsttheorie uit het slop te halen. De reden dat ik Bataille niet
zonder meer met het surrealisme in verband breng is tweeerlei. Biografisch
gezien heeft hij zich vanaf de eerste ontmoeting met Breton van diens
inzichten gedistantieerd. Hij is nooit lid geweest en heeft zich slechts
onder druk van de politieke malaise in het midden van de jaren dertig
kortstondig aangesloten bij de groep en het blad Contre Attaque tegen
het fascisme. De samenwerking duurt minder dan een jaar. De breuk
ligt echter dieper. Bataille geloofde immers geheel niet dat de tegendelen
verzoend konden worden. Zijn gnostische inzichten laten een dergelijke
opheffing niet toe: volgens Bataille is een verzoening tussen twee
domeinen van het bestaan die van het nut en die van de verspilling,
van de arbeid en van het spel, of in termen van de surrealisten: van
de ratio en van het onbewuste onmogelijk of slechts dan te verwezenlijken
in een volstrekt zelfverlies. Deze mystieke ondertoon is ook bij Breton
terug te vinden, zolang we ons concentreren op de eigen levenspraktijk.
Maar zodra deze 'experience interieure' wordt geëxtrapoleerd naar
de sociaal politieke werkelijkheid kan slechts een autoritaire soevereiniteit
het reslutaat zijn. Bataille meent dat een revolte mogelijk is, maar
hij wijst iedere planmatige, doelgerichte revolutie af. Bataille vindt
dat het surrealisme zich te makkelijk over de innerlijke ervaring
en de mogelijkheden tot transgressie uitlaat. Zij reduceren met hun
poging te shockeren het geweld tot een esthetiek die Bataille afwijst.
Het surrealisme is in zijn ogen naief en idealistisch. In plaats van
een surrealisme pleit Bataille voor een 'bas materialisme', een laag,
vuil materialisme, waarin de onmogelijkheid het Kwade te weerstaan
onder ogen wordt gezien. Het 'sur' is voor hem een uitdrukking van
hoogvliegerij, van een Icarisch idealisme. Dat hij zich niettemin
tot de surrealisten aangetrokken voelt, blijkt wel uit zijn laatste
boek. In 1962 komt, vlak voor zijn dood, De tranen van Eros uit. Het
is een korte tekst met veel beeldmateriaal waarin de relatie tussen
kunst en politiek wordt behandeld vanuit de nog freudiaanse gedachte
dat in de beelden een geweld kan worden gesublimeerd dat in het dagelijks
leven geen uitweg meer kan vinden. In dit boek zullen we vergeefs
naar abstract schilderijen zoeken. Waar het hem en de surrealisten
om gaat, is de grens van de verbeelding: daar waar iets wordt opgeroepen
een ervaring, een geheim dat de beelden en de woorden ontstijgt.
3. Denken na de dood van Breton
In 1966 sterft Breton. In datzelfde jaar verschijnt het boek waarmee
Michel Foucault zijn internationale roem vestigt: De woorden en de
dingen. De geboorte van de menswetenschappen. Van dit voor mij aanvankelijk
volstrekt onbegrijpelijke boek worden meer dan honderduizend exemplaren
verkocht. Op de stranden van St. Tropez blijkt het al snel een onmisbaar
bestanddeel van de badbenodigdheden van iedere zichzelf respecterende
exexistentialist te zijn. Het is ook rond deze tijd dat Jacques Derrida,
JeanFrancois Lyotard en Gilles Deleuze hun eerste kritische inzichten
over dat wat later onze 'postmoderne toestand' zal gaan heten, ontvouwen.
In de USA is even te voren Marshall McLuhans Understanding Media verschenen.
De 19e eeuwse denkers die de aanvankelijke inspiratie voor de surrealisten
vormden Marx, Freud en Nietzsche worden door Paul Ricoer "de meesters
van het wantrouwen" genoemd. In 1967 wijdt Foucault er een artikel
aan onder de bleomrijke titel "Nietzsche, Marx, Freud". Het zijn deze
drie denkers die in de zestiger jaren het franse filosofisch bedrijf
beginnen te bespoken. Met als resultaat allerlei weirde tractaten
differenties en libidinaaleconomische krachtenconstellaties die door
de rest van de filosofische wereld als volstrekt nonsens van de hand
worden gewezen. Het duurt een kleine 15 jaar voordat deze 'surrealistische'
teksten serieus worden genomen. Tegelijkertijd komt in de politieke
turbulenties aan het eind van de jaren zestig in Frankrijk een politieke
beweging op die de surrealistische denkbeelden belichaamt. Het Situationisme
waartoe de schrijver van La societe de spectacle (De spektakelmaatschappij)
Guy Debord behoort, komt voort uit een lettristische afscheiding uit
het surrealisme maar is er in zijn politieke stellingname nog schatplichtig
aan. De kritiek op het surrealisme richt zich vooral op een te grote
nadruk op het onbewuste en een gebrek aan helderheid. Dat Debord zijn
boek meteen technische actualisering van Hegel begint, getuigt van
een hernieuwd geloof aan een kritische rationaliteit die bij de surrealisten
juist werd afgewezen. Debords analyse van dat wat hij de 'spektakelmaatschappij'
noemt, zal in de jaren daarop door theoretici als Jean Baudrillard
verder worden uitgewerkt.
Vanuit een filosofische optiek bezien wordt in het surrealisme een
synthese voorbereid die pas in de jaren zestig in de filosofie zijn
beslag zal krijgen. In het freudomarxisme van met name Herbert Marcuse,
maar in radicalere zin in het werk van Michel Foucault, Gilles Deleuze,
Felix Guattari en JeanFrancois Lyotard die zich tegen de door structuralistische
nazaten van Freud en Marx dat wil zeggen Jacques Lacan en Louis Althusser
te weer stellen. Individuele dieptepsychologie (Freud/Lacan) en een
politieke economie (Marx/Althusser) worden door hen vanuit een nietzscheaanse
subjectkritiek aangegrepen om een andere visie op de werkelijkheid
te ontwikkelen. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat op deze wijze
in de zestiger jaren de surrealistische denkbeelden een filosofische
vertaling vinden. Foucaults korte studie over Magritte's schilderij
Ceca n'est pas une pipe gaat over de relatie tussen woorden en beelden.
De technische analyse is slechts tegen de achtergrond van zijn eerder
gepubliceerde tekst De woorden en de dingen te begrijpen. Maar tegelijkertijd
gebeurt er ook iets anders: binnen de filosofie wordt aandacht besteed
aan de schilderkunst zonder dat deze begrippelijke gereduceerd wordt
tot categorieën van de esthetica. In dit kleine boekje zijn misschien
de eerste aanzetten waarneembaar die de relatie tussen filosofie en
in dit geval beeldende kunst op een nieuwe manier formuleren.
SURREALISME NU
Maar 1967 is alweer 30 jaar geleden. Interessanter is de vraag wat
het surrealisme nu zou kunnen betekenen. Daarbij doet zich een merkwaardig
probleem voor. De situationisten wezen er reeds op en ook Baudrillard
heeft er in hun voetspoor gewezen: onze westerse samenleving is een
spektakelmaatschappij die bol staat van de beelden en waarin woorden
allang hun onmiddellijke zeggingskracht hebben verloren. Voor ons
is Monty Python gesneden koek. Je kunt je afvragen of een tvserie
als Monty Python mogelijk zou zijn geweest zonder de ontwikkeling
van een surrealistische blik. De grote Dalitentoonstelling in Boymans
van het midden van de zeventiger is er een bewijs te meer van dat
de belangstelling voor de meer toegankelijke vormen van het surrealisme
gemeengoed zijn geworden. Wat Bunuel en Dali droomden is nu iedere
dag om ons heen waarneembaar. Sinds de introductie van de nieuwe media
en de dagelijkse behangcultuur van MTV lijkt het mij onmogelijk om
nog in vooroorlogse teremen over de werkelijkheid te spreken. Dat
wat het surrealisme als esthetisch beeld beoogde is allang dagelijkse
praktijk geworden. Met andere woorden: droom en werkelijkheid, schijn
en zijn zijn niet meer van elkaar te onderscheiden. Woorden zijn beelden
en de relatie met de dingen is verre van eenduidig. Bovendien is met
de ondergang van de Grote Verhalen, zoals Lyotard het onttakelingsproces
van de ideologieën kwalificeert, het zicht op een revolutie en een
verzoende samenleving enigszins gerelativeerd. Maar wat nog wel aanwezig
is, is het geweld. In die zin is het niet verwonderlijk dat de stem
van Bataille sinds enkele decennia weer opklinkt in filosofische en
in kunstkringen. Is er in de belangstelling voor Bataille tevens een
opleving van de belangstelling voor het surrealisme te bespeuren?
In ieder geval zou dit een minder romantisch surrealisme zijn.
Maar laat ik eens proberen andere facetten van de surrealistsiche
bewegen naar voren te halen om de 'actualiteit' ervan enigszins te
omlijnen.
Multimedialiteit
Surrealisme wordt doorgaans geassocieerd met de schilderkunst. De
tentoonstellingen die zij organiseerden waren altijd groepstentoonstellingen.
Toch is dit slechts een van de artistieke media waarin zij zich manifesteert.
Met Man Ray en Duchamp zijn daar fotografie en objecten, met Ernst
de sculptuur, Bunuel de film, Artaud het theater en natuurlijk met
Aragon de poezie en literatuur binnengehaald. Voor de architectuur
is een verwijzing naar . instructief. Dans en muziek zijn ogenschijnlijk
afwezig.
Politiek
De relatie met de politiek is expliciet terug te vinden in de honderden
politieke verklaringen en manifesten die in de loop van haar geschiedneis
zijn uitgevaardigd.
4. Het surrealisme herdenken
Wat houdt het 'sur' nog in in een wereld die zich de voormalige surrealistische
blik volledig heeft eigen gemaakt? Is het 'realisme' van de tijd tussen
beide wereldoorlogen nog ons realisme? Kijken we nog op dezelfde manier
ertegen aan en gaan we er nog op dezelfde manier mee om? Dat lijkt
me niet. Door de massamedia en de informatie technologie, door de
voortschrijdende individualisering en door het wegvallen van grenzen
en politiek ideologieën is onze laten we het nog maar een keer zeggen
postmoderne houding en blik kwalitiatief veranderd. Er is veel voor
te zeggen dat het surrealisme van toentertijd het realisme van nu
is: de droom is gerealiseerd in de media en in een wareneconomie,
waarin de consument onmiddellijk producent wordt. Freud heeft zijn
zeggingskracht verloren, hoewel menigeen nog wel erkent dat er wel
degelijk iets fundamenteels over de menselijke identiteit is gezegd.
Kortom, de ogenschijnlijk nietszeggende uitspraak "alles is surrealistsich"
zegt meer dan we in eerste instantie wensen toe te geven. Maar als
dat het geval is, en als we niettemin trachten na te gaan wat heden
ten dage surrealisme kan betekenen, dan dient zich de vraag aan wat
het 'sur' in onze tijd nog betekent. De voormalig schilder en fotograaf
Lynch heeft een dynamsiche beeld geschapen dat, niet zoals Buñuel,
de absurde combinaties zoekt, maar die in de alledaagsheid de absurditeit
toont. Onze blik, zo zouden we met enige filosofische flexibiliteit
kunnen zeggen, is per definitie surrealistisch. Op de vraag of het
surrealisme nog een actuele waarde kent, is niet zo makkelijk een
antwoord te geven. Als kunststroming heeft het reeds in de zestiger
jaren afgedaan. Maar als blik op de wereld of als houding ten aanzien
van de wereld heeft het in de jaren daarna nog wel degelijk zijn waarde
bewezen.
1.Politiek
2. Literatuur en film
Als ik in vogelvlucht de tijd doorloop dan verschijnen er allerlei
namen voor mijn geestesoog die in verband kunnen worden gebracht met
de surrealistische blik en houding. Dat de zestiger en zeventiger
jaren stijf stonden van de dope zal daar mede debet aan zijn. De verhalen
van Shelby vooral dat van de tvkijkende jongen wiens vader volledig
uit zijn dak gaat heeft een hoog surrealistsich gehalte. William Burroughs
en het door David Cronenberg verfilmde 'Naked lunch' is een voorbeeld.
Ook het werk van Peter Greenaway vertoont expliciet surrealistische
trekjes. En wat te denken van een filmer als David Lynch die zich
geïnspireerd weet door de surrealistische filmer bij uitstek, Louis
Bunuel? Naast de film'Blue velvet' zal met name de tvserie 'Twin Peaks'
die aan het eind van de tachtiger jaren wordt uitgezonden u nog vers
in het geheugen liggen. Het was in ieder geval een van de series waarvoor
ik na de tv afgezworen te hebben, bereid was thuis te blijven. De
beelden die u aan het begin zag, komen uit zijn laatste film 'Lost
Highway' die twee jaar geleden in premiere ging.
3. Muziek
Muziek is, evenals dans, altijd een probleem geweest voor de surrealisten.
In de hedendaagse muziek zullen we dan ook weinig terugvinden. Maar
conferences van Henri Rollins komen toch bijzonder dicht in de buurt
van de surrealistische hallucinaties. Het verhaal over de gangleden
die de opdracht kregen op een bepaald adres iedereen af te knallen
en die vervolgens daar aangekomen een oma, een moeder en haar kind
aantreffen die ze zonder aarzeling liquideren. Bij terugkomst blijkt,
u raadt het al, het verkeerde adres te zijn opgegeven. Rollins eindigt
zijn conference met de opmerking: "En wat kunnen we hiervan leren?
Always think before you act!"
4. Theater
Wat theater betreft zou de laatste stuk van de theatergroep Hollandia
wel eens hoge ogen kunnen gooien.
5. Architectuur
Mogen we het deconstructivistische werk van Eisenman, Tschumi, Liebeskind
een surrealistische toon toedichten?
6. Beeldende kunst: schending Maar als we dit softe surrealisme
niet accepteren en opteren voor een harde politiek die het geweld
niet schuwt, maar die bereid is om aan de uiterste grens van de kunst
de surrealistische geste te maken, waar komen we dan uit? Waar is
nog de esthetische schending te vinden die het surrealisme met zijn
beoogde shockwerkingen voltrok? Is de daad van de Amsterdamse kunstvandaal
... die na eerst Barnett Newmans Who's afraid of red, yellow and blue
te hebben vernietigt er vervolgens niet voor terugdeinst om ook diens
Cathedra aan flarden te snijden, getuigt zijn daad van een merkwardig
soort surrealisme? Of is zijn expliciete beroep aan de aan het surrealisme
verwante werk van Karel Willink iets te kunstmatig? Laten we het dan
iets dichter bij de kunstinherente ontwikkelingen zoeken. Komt de
Russische kunstenaar . Brenner, die enkele jaren geleden Malevitsch
Zwart vierkant van een groen dollar teken voorzag, in aanmerking voor
het predicaat 'surrealistisch'? En geldt dat, om de zaken nog een
laatste keer te compliceren, ook voor het taartgooiende kunstenaarscollectief
dat in Brussel Bill Gates besmeurde?
7. Filosofie
In de filosofie is het 'sur' op verschillende manieren doordacht.
Een van de meest vooraanstaande filosofen is wellicht Jean Baudrillard.
Hij heeft met het voorvoegsel 'hyper' een vorm van 'sur' zullen we
maar zeggen een verhouding tot de wereld uitgedrukt die overeenkomsten
vertoont met de pogingen van Bataille of van Dali. Misschien is dat
de reden waarom in de debatten rond de Documenta X in Kassel, straf
georganiseerd door de franse Catherine David, een herwaarderende toon
ten aanzien van het surrealisme is te bespeuren. Zo meent .........
8. Nieuwe media: virtualiteit en de 'information highway'
Maar als we de hallucinaties van de zestiger jaren generatie als uitgangspunt
nemen, dan dient zich een nog interessantere kandidaat voor het huidige
surrealisme aan: de screenagers van toen zijn nu de directeuren van
ransnationale organisaties als Microsoft. Is het 'sur' misschien te
traceren in de virtual reality wereld, in Cyberia van Douglas Rushkoff?
Maar hij meent nu "dat het Internet niet vernieuwend is". Dit geldt
misschien niet voor de meer artistieke omgang met de nieuwe media.
De op dit moment lopende mondiale discussie over de relatie tussen
kunst en politiek op het net (eyebeam) die in het verlengde van Documenta
X is opgezet, geeft uiteenlopende denkbeelden. Met het Internet en
WWW is de politiek volledig veranderd. De snelheid is voorbij het
bewustzijn gegaan en het heeft er veel van weg dat alle filosofische
en politieke categorieën die aan het surrealisme ten grondslag lagen,
zijn opgeblazen in cyberspace.
|