SERIEMOORD, MOORDFILM, CINEFILIE
Verbeelding van extatisch geweld
Op 2 maart 1757 vindt in Parijs de terechtstelling plaats van Damiens. Hij
heeft een aanslag op de Franse koning gepleegd. Na een schuldbekentenis
voor het hoofdportaal van de Notre Dame en een rit door de joelende massa
naar het schavot wordt het vonnis voltrokken. Met tangen wordt het vlees
van zijn lichaam gerukt, de open wonden worden met lood en pek overgoten en
de hand die het mes hanteerde met brandende zwavel verschroeid. Tenslotte
voltooien vier sterke, jonge paarden het vonnis: Damiens wordt
gevierendeeld, een karwei dat pas na uren geklaard is en niet dan nadat
zijn pezen zijn doorgesneden. Dit alles wordt in het openbaar in het
bijzijn van de magistraten, de representanten van de soeverein, door
geroutineerde beulsknechten uitgevoerd.
De filosoof Michel Foucault begint zijn boek Discipline, Toezicht en Straf.
De geboorte van de gevangenis met deze horrorachtige beschrijving.[ii]
Direkt daarop laat hij er echter een volgen van een gevangenisregelement
uit de 19e eeuw. Een eeuw later blijkt namelijk de situatie danig
veranderd: de vrijheidsstraf is de straf bij uitstek geworden. Zo er nog
een doodstraf wordt voltrokken gebeurt dit in de beslotenheid van de
gevangenis zelf. Geweld is definitief een staatsmonopolie geworden. Leger,
politie en een uitgebreid juridisch en bureaucratisch apparaat drijven in
de moderne samenleving het individuele of georganiseerde geweld op een
gewelddadige, maar gelegitimeerde manier naar de marges van het
maatschappelijk gebeuren. Het ritueel dat de openbare executie in feite
was, wordt aan het oog onttrokken. Het wordt nu uitgeoefend door een
gedisciplineerde, getechnologiseerde staatsmacht, die in naam van een door
democratisch gekozen afgevaardigden opgestelde wet handelt. Individuen, die
het recht in eigen handen nemen, boeten daarvoor met hun vrijheid. Zoals
dit gebeurt bij de rode stip die bij de verkiezingen wordt gezet, wordt dit
criminele geweld doorgaans toegeschreven aan de rationele overwegingen van
individuen. Immers, slechts als zij verantwoordelijk zijn voor hun daad
kunnen wetsovertreders veroordeeld worden door de wet die de door hen
gekozen afgevaardigden hebben opgesteld. De enige manier om daaraan te
ontsnappen is een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid.
1. Constitutieve rol van het ritueel
Welke rol speelt het geweld werkelijk in onze samenleving? Is het marginaal
of structureel, en als dit laatste het geval is, is het dan hoewel
onuitroeibaar toch beheerbaar?[iii] Sommige cultuurkritici, waaronder
Georges Bataille, menen dat een door verboden ingeperkte omgang met geweld
en dat betekent concreet: met een excessieve lichamelijkheid de
ontwikkeling van culturen bepaalt.[iv] De terechtstelling van Damiens is
slechts een van de vele voorbeelden die gegeven kunnen worden om het
rituele karakter ons premoderne strafstelsel te schetsen. Want dat het om
een ritueel gaat dat zich laat vergelijken met de bloedige mensenoffers van
de Azteken of de ketterverbrandingen uit onze geschiedenis, lijdt geen
twijfel.
a. de grens van het wereldse en het heilige
Tegenwoordig bestaan er nog steeds rituelen in de traditionele zin: van
Voodoorituelen tot de rituele slachting van een schaap tijdens de Ramadan.
Deze 'uitheemse' voorbeelden suggereren echter ten onrechte, dat onze
technologische westerse samenleving het ritueel niet meer kent. De functies
en werkingen van het traditionele ritueel in onze zogenaamde beschaafde
cultuur zijn zonder problemen te herkennen. Ze zijn weliswaar gemaskeerd of
soms komen ze op onbeheersbare, explosieve wijze tot uiting met
catastrofale gevolgen. De rituele akomst van de zondagse eucharistieviering
is voor iedereen duidelijk. De transsubstantiatie van brood en wijn in het
bloed en lichaam van Christus, het eten en drinken, dat wil zeggen de
consumptie van zijn lichaam maakt dat de aanwezigen hun gemeenschap kunnen
hernieuwen en met elkaar 'communiceren'. Dit offfer ontbeert echter iedere
excessieve lichamelijkheid. Het lichamelijke is geheel vergeestelijkt, de
extase ogenschijnlijk afwezig.
Zonder de routineuze alledaagsheid van deze wekelijkse gang naar de kerk
uit het oog te verliezen, mogen we stellen dat het allereerst een feest is,
een letterlijke viering van de knellende banden van de arbeid. Daartoe is
een tijd en een ruimte afgebakend: in dit geval een uur in een kerk. In
deze gewijde, spatiotemporele luwte hopen individuen blijkbaar aan de
uiterste grenzen van hun zelfbewustzijn een glimp van de onsterfelijkheid
gewaar te worden. Iets euforischer gesteld: verlost van de dagelijkse
beslommeringen balanceren de deelnemers aan het ritueel op de grens tussen
het eeuwige en het aardse.
Misschien zijn dit ietwat geëxalteerde bewoordingen voor een wekelijkse
routine waaraan iedere mystiek vreemd is. Toch is het deze 'setting' waarin
twee van elkaar gescheiden werkelijkheden een wereldse en een sacrale
soms ongemerkt in elkaar kunnen overgaan. In dit precaire evenwicht kan het
voorkomen dat individuen, zelfs hele massa's zich verliezen, zoals dat ooit
bij openbare executies gebeurde. In de extase en het exces die daarvan de
exclusieve uitdrukkingen zijn, kunnen zich onvoorspelbare gebeurtenissen
voordoen. Zodra de vonk van de onsterfelijkheid in het aardse kruitvat
slaat, kan de collectieve hysterie, die in deze labiele situatie wordt
opgeroepen, zowel het begin van een spirituele revolutie of van een
collectieve wraakoefening zijn.
In een geseculariseerde wereld zonder rituelen worden deze gewelddadige
ervaringen doorgaans aan de psychopathologische gesteldheid van individuen
toegewezen. De film The Bad Lieutenant waarin de door Harvey Keitel
gespeelde rechercheur die in zijn dagelijkse routine slechts staande kan
houden door zich van exces naar exces te bewegen, geeft een goed beeld van
een voor de moderne mens ondenkbaar leven op deze grens dat, omdat de
moderne, door en door gerationaliseerde samenleving juist iedere
ritualiteit ontbeert, slechts tot een catastrofale ondergang kan leiden.
Ook Patrick Bateman, de hoofdpersoon uit Bret Easton Ellis' roman American
Psycho is het toonbeeld van deze rituele waanzin. En ook voor een
verklaring van zijn aberrate gedrag kunnen wij niets anders bedenken dan
dat wat in psychiatrische rapporten zou staan.
b. verspilling
In een ritueel staan de handelingen die verricht worden, van te voren vast:
ze hebben een vaste volgorde en een eigen ritme dat niet onderworpen is aan
het door nut of doelmatigheid bepaalde ritme van alledag. Het is alsof er
een spel wordt gespeeld, dat iedereen bloedserieus neemt. Precies zo
typeert Huizinga de homo ludens. Diens bleodserieuze spel is volgens hem de
grondslag van de cultuur: "Ernst is nietspel, anders niet. (...) Het
begrip spel als zodanig is van een hogere orde dan dat van ernst. Want
ernst tracht spel uit te sluiten, maar spel kan zeer wel de ernst in zich
omsluiten"(HL 44). Het spel is het genot van de handelingen zelf.
Frits Staal gaat zover dat hij in zijn beschrijving van het oudste, nog
bestaande ritueel, het Vedische Agnicayana of het ritueel van het
Vuuraltaar, beweert dat het eigenlijk nergens anders dan om de voltrekking
van de handelingen gaat. "Kenmerkend voor een rituele uitvoering", stelt
Staal, "is echter dat deze in zichzelf besloten en op zichzelf
geconcentreerd is."[v] Op deze wijze is het ritueel volstrekt zinloos, dat
wil zeggen ontdaan van ieder erbuiten liggende zingeving.
Tijdens carnaval, op de voormalige jaardagen en op onze kermissen zijn al
onze zintuigen tot het uiterste gespannen: er valt niet alleen veel te
zien, er is gezang, er zijn geuren en smaken van vreemde spijzen en
dranken. Er is een lichamelijke ervaring, tactiel en kinesthetisch, huid op
huid, van warmte, van een totaliteit: het lichaam gaat op in de massa. We
leveren ons uit aan gevaarlijke spelletjes, aan wedijver en laten ons met
open ogen bedonderen. Zodra we ons dierbaarste bezit, ons geld of ons
leven, op het spel zetten, worden we kortstondig met onze mededingers tot
een even hechte, als explosieve gemeenschap gesmeed. Of we laten we ons
zelfs huiverend op de achtbaan afschieten of slechts aan een dunne kabel
hangend van een hoge toren storten. Mogelijk zijn dit de moderne
uitdrukkingen van een bewustzijn van aperte zinloosheid. Deze extatische
ervaring wordt blijkbaar toch omwille van zichzelf gezocht. We zijn zelfs
bereid fikse bedragen ervoor neer te tellen. Het rationele bewustzijn in de
beslissing zich aan de waanzin uit te leveren als van binnenuit opgeblazen.
Hoe vreemd het ook moge klinken: we willen de dood ervaren vanuit het
verschrikkelijk fragiele besef dat het fout kan gaan. Eenmaal in het
ritueel gestapt worden de handelingen haast mechanisch afgewerkt. De
structuur wordt in een vast ritme voltrokken. Van dit bewegingspatroon kan
zelfs een hypnotisch effect uitgaan. De daarin opgeroepen roes draagt bij
tot de uiteindelijke extase. Dat daartoe, zeker in niet westerse culturen,
veelvuldig geestverruimende middelen worden gebruikt, is niet
verwonderlijk. De hoeveelheid drank, echter, die tijdens het carnaval,
kermissen, popfestivals, voetbalfestijnen en houseparties vloeit, liegt er
evenmin om. Onder dit alledaagse vertier gaat mogelijk een metafysische
behoefte schuil: namelijk die om ons zelf even te verliezen, om ons op het
spel te zetten, om op te gaan in een onoverzichtelijke totaliteit.[vi]
Centraal in het traditionele ritueel staat een offer, dat variëert van het
doden van een levend wezen of het vernietigen van nuttige voorwerpen tot
het verspillen van grote sommen geld en goederen. Het geweld dat deze
verspilling is, verbindt de aanwezigen op een indirekte wijze met de dood.
Een doorgaans gewijd of geautoriseerd persoon voltrekt de offerdaad: een
shaman, een medicijnman, een priester, een rechter of een beul. Door zijn
het verbod op het doden overschrijdende daad komt hij niet alleen met
sacrale incontact, hij wordt er ook door besmet en is daardoor een paria,
onaantastbaar heilig, dat wil zeggen: taboe. In het dagelijks leven heerst
immers een verbod op excessen en op de extase: willekeurig doden,
ongelimiteerd neuken en het zorgeloze gebruik van dope worden onmiddellijk
of op termijn gestraft. In het ritueel worden al deze verboden
overschreden. Daarin ervaren de aanwezigen huiverend het kwaad: angst en
genot, weerzin en fascinatie gaan in elkaar over.[vii] De ervaring van deze
overschrijding is dus niet echt harmonisch. Zij is zelfs uiterst
ambivalent. Op de een of andere manier wordt men door de aanblik van de
dood aangetrokken en afgestoten. De doodskreet en het doodgerochel benemen
ons de adem. In het geweld van de overschrijding ervaren zij misschien wel
even god of de duivel. Menig atheïst ervaart misschien wel het beest in
zichzelf.
Dit adembenemende moment van de doorbreking van het taboe heeft iets
orgastisch: het vertoont zelfs overeenkomsten met een sexuele extase of met
een orgasme ('la petite mort' zoals de Fransen het met gevoel voor theater
bestempelen) en het is precies dit kortstondige zelfverlies in een
overlopende lichamelijkheid, de onontkoombare aandrang om door te gaan,
niet meer te stoppen, het exces te intensiveren, nog hoger te reiken,
waardoor we ons niet alleen in de nabijheid van, maar tevens uitgeleverd
aan een enorme kracht wanen. Misschien hebben we die lange tijd 'god'
genoemd. Mensen verbroederen zich blijkbaar enerzijds in een doodservaring
of in een gemeenschappelijk lijden, waarin het vijandbeeld een belangrijke
functie vervult. Anderzijds komen zij samen in hun sexualiteit of hun
hartstocht. Kortom, niet door rationele discussies, maar door een dubbele
pathos, door lijden en hartstocht worden mensen met elkaar verbonden.
Hoewel in het moderniseringsproces, dat onze samenleving de afgelopen 150
jaar heeft doorgemaakt, oude mythes vernietigd, traditionele rituelen
ontmanteld, de goden dood verklaard zijn, zijn volgens sommige theoretici
deze mechanismes niet verdwenen maar op het geindividualiseerde psychische
leven overgedragen. Als we Freud mogen geloven dan vinden we de rituele
gedragingen van zogenaamde 'natuurvolkeren', zoals dat aan het begin van
deze eeuw heette, terug in het gedrag van kinderen en psychisch gestoorden,
met name neurotici.[viii] De rationaliteit die deze processen op z'n minst
achteraf door de menswetenschappen wordt toegedicht, onttrekt haar rituele
inbedding makkelijk aan het oog. Evenmin als de rituelen verdwenen zijn,
hebben de goden opgehouden te bestaan. Steeds weer zijn er nieuwe op het
toneel verschenen. De voorlaatste wat het rationele, autonome subject: dat
merkwaardige wezen dat meende de wereld naar zijn hand te kunnen zetten.
Toen dat onmogelijk bleek en de catestrofale effecten hem begonnen in te
halen, doemde aan de horizon een nieuwe afgod op: het lichaam.[ix]
Bij eerste beschouwing lijkt de huidige lichaamscultus te bevestigen dat
het lichaam, na de ondergang van de religie, de uitholling van de moderne
menswetenschappen en de doodsstrijd van de ideologieën de laatste
'substantie' is, waaraan een van god en gebod verstoken cultuur als de onze
zich nog kan vastklampen. In de zestiger jaren zet in de westerse wereld
een 'opstand van het lichaam'[x] door tegen alles wat tot dan toe als
normaal gold en als autoriteit werd gerespecteerd. Door de versplintering
van de fundamentele waarden van ons culturele erfgoed en gegeven de
cartesiaanse tweedeling tussen geest en lichaam waardoor het zielsaspect in
de moderne tijd stelselmatig verdrongen wordt, werd de blik als vanzelf op
het lichaam gericht. De sexuele revolutie en de daaropvolgende politisering
van het persoonlijke leven zijn in die zin het contrapunt van dat wat
Nietzsche ooit 'de dood van God' en Foucault 'het verdwijnen van de
mens'[xi] hebben genoemd: het uiteenvallen van een gemeenschappelijke
waardensysteem en de daarmee samenhangende fragmentering van de identiteit
in een diversiteit van sociale rollen, leefstijlen en waardenstelsels. Het
verlies van onze ziel lijkt gecompenseerd te worden door de krampachtige
pogingen ons lichaam te vergoddelijken. We beulen het af en brengen het tot
extase. Kortom, in de huiverering of de horror, die we zelf oproepen,
zindert in ons het leven en zijn we even een totaliteit: het ego valt even
samen met het lichaam.
2. Seriemoord: fragmentering van het lichaam en egoloosheid
In het boek van Wilson en Seaman De seriemoordenaars (1990) [1] wordt een
relatie tussen de tegenspraak en wreedheid gelegd. Zij vatten in een
notedop Bataille's inzicht: "Aantrekking berust op 'vreemdheid', wat weer
'verbodenheid' impliceert"(167). De reputatie van Sade die gebaseerd is op
een psychopathologisering van de literatuur wordt door Wilson en Seaman
bekrachtigd als zij hem niet alleen als 'de schutspatroon van de
pornografie en de seksuele misdaad'(11) bestempelen, maar ook nog
toeschrijven 'schutspatroon van de seriemoordenaars'(309) te zijn.
Onder verwijzing naar allerlei tirannen uit het verleden, die zich vanuit
retrospectief oogpunt aan seriemoorden schuldig hebben gemaakt, merken zij
op: "Tirannen worden wreed omdat de tegenspraak voor hen ondenkbaar is. Het
minste verzet tegen hun denkbeelden brengt ze tot de heilige overtuiging
dat de tegenspreker een pijnlijke dood verdient. Ze beschouwen het niet als
wreedheid doch als gerechtvaardigde toorn en terechte bestraffing."(272)
Hoewel hier niet kunnen 'denken' of verdragen van de tegenspraak in
letterlijke zin van de betekenis wordt bedoeld, is het verleidelijk deze
opmerking een verstrekkender betekenis toe te dichten. Het is immers niet
onwaarschijnlijk dat precies hier de kern wordt blootgelegd van het
westerse denken: de onmogelijkheid de tegenspraak als zodanig te
accepteren. Adorno heeft deze behoefte aan oplossingen in The Authoritarian
Personality filosofisch uitgewerkt. Tenslotte is ook de moderne democratie
eropuit de oppositie de tegenspraak uiteindelijk via rationele
argumentatie te overreden opdat er op z'n minst een consensus kan worden
bereikt die een meerderheidsbesluit mogelijk maakt. Dit meerderheidsbesluit
is vervolgens de legitimatie voor het institutionele geweld dat op de
minderheden wordt uitgeoefend.
Toch komen filosofen komen er bij beide heren niet goed vanaf. Haast
terloops wordt van Sartre, wiens denkbeelden die "voortkwamen uit een
levenslange walging van de gegoede middenstand", niet vrij zouden zijn van
magisch denken beweerd dat "in feite veel van de extreem linkse ideologie
die (hij) aanhing zijn wortels in dezelfde vorm van negatief denken (heeft)
die opviel bij Panzram, Brady en Manson"(30)
De lustmoord is een modern verschijnsel. Het rituele karakter van de
seriemoord, die als uitvloeisel van de lustmoord eveneens een typisch
modern verschijnsel is, treedt voor het eerst aan het licht bij Jack de
Ripper. "De conclusie moet zijn", aldus Wilson en Seaman, "dat het ritueel
voor de Ripper van het allergrootste belang was". Het gaat daarbij om 'een
dwingende, onweerstaanbare behoefte, een dwanghandeling'(46). Deze
dwanghandeling maakt de seriemoordenaar tot "een slaapwandelaar of iemand
in een hypnotische trance"(327). Daarachter gaat tenslotte een drang schuil
"die identiek is aan de behoefte van de alcoholicus aan drank of die van de
druggebruiker aan een shot. Naar diepere motieven zoeken schiet gewoonlijk
z'n doel voorbij."(326)
Toch wordt er ook nog een ander motief voor de onttakeling van het lichaam
van het slachtoffer aangegeven. Het kan niet alleen louter
vernietigingsdrang zijn: "veelal is de moordenaar er op uit bepaalde
lichaamsdelen buit te maken, net zoals de jager op groot wild jachttrofeeën
aan de muur hangt en de vlinderverzamelaar zeldzame, dode vlinders opprikt.
Is er, zo mogen we vragen, een kwalitatief verschil tussen de laatste
'moordenaars' en de seriemoordenaar? Of in hoeverre verschillen zij van hun
rechters? Wertham, de advokaat van de seriemoordenaar Fish, een
vriendelijke oude baas die decennia lang zijn kannibalistische praktijken
kon uitvoeren, probeerde gratie voor zijn cliënt te krijgen. Maar daarmee,
zo stellen Wilson en Seaman, "onderkende Wertham niet dat de executie van
een moordenaar als Fish in feite een rituele functie vervult. (...) Het
beoogde effect is uitbanning van de verschrikking"(184).
Overeenkomstig de door Maslov ontwikkelde behoefte hiërarchie zou na de
bezitsmisdrijven, zedendelikten de seriemoord gekenmerkt worden door de
behoefte aan zelfrespect en macht, wat tevens samenhangt met het
verschijnsedl 'politieke vrijheid'. De toenemende behoefte aan vrijheid en
de vanzelfsprekendheid allerlei fundamentele rechten op te eisen zou,
tenminste volgens Wilson en Seaman, zowel de verveling en apathie als het
zelfmedelijden en het ressentiment in de hand hebben gewerkt. En het is op
dit moeras dat seriemoordenaars, wier jeugd duidelijke overeenkomsten
vertonen, gedijen.
Als dit een adequaat theoretisch model is dan verklaard dit wellicht het
merkwaardige feit dat juist de onttakeling van het slachtoffer de
gefragmenteerde geest van de seriemoordenaar voor een kort moment en op
uiterst paradoxale wijze een totaliteitservaring, een autonomie ervaring
biedt. Dat dit alles met macht en totale controle te maken heeft, laat zich
raden: "Dit type van misdadiger gaat gebukt onder een gevoel van
onvolkomenheid, van minderwaardigheid, wat een diepe wrok oproept. De
misdaad vermindert zijn woede en levert hem een gevoel op van macht, van
'de moeite waard' zijn, van zelfcontrole. (...) Het hoofddoel is zich
meester voelen over zichzelf en anderen, en de hoop dat dit gevoel enige
tijd zal aanhouden.(148)[2]
Soms lijkt er sprake te zijn van een bewuste keuze om voorafgaand aan de
moorden de zelfcontrole juist op te geven. Bij een seriemoordenaar als Paul
John Kwowles zou er aanvankelijk geen sprake zijn van een dwanghandeling,
maar van een zelfvernietigend besluit "stuurloos te zijn": "Hij begreep dat
zelfbeheersing, discipline en constructieve pogingen neerkomen op een
zijnstoestand, en hij koos doelbewust voor de tegengestelde toestand."(295)
Het is natuurlijk de vraag of je voor een dergelijke toestand kunt kiezen.
Of je met andere woorden voor het kwaad kan kiezen. Immers, het maken van
keuzes, wat de autonomie van het individu uitdrukt kan zich slechts als een
keuze tegen het kwaad artikuleren, omdat alleen dat de ciontinuiteit van
het ik is gewaarborgd.
De gespletenheid, zelfs in sommige gevallen zoals bij William Stanley
Milligan en Kenneth Bianchi acute schizofrenie, kan in de diepteinterviews
die gehouden worden om het profiel van de seriemoordenaar verder te
nuanceren, methodisch uitgebuit worden. Zo weigerde Ted Bundy aanvankelijk
zijn medewerking aan deze door de FBI georganiseerde interviews totdat een
van beide interviewers op het lumineuze idee kwam in de derde persoon over
de moorden te spreken. Los van het appèl aan de intelligentie van Bundy om
"te speculeren over 'de aard van iemand die in staat is te doen waarvan
Bundy werd beschuldigd"(69), spreekt hier op verkapte wijze de
gespletenheid uit die eigen is aan de persoon van de seriemoordenaar.[3]
De seriemoordenaar onderscheidt zich van de massamoordenaar door een
"unieke emotionele rustpauze in de moordcyclus"(73).
Fetisjisme speelt tevens een belangrijke rol: schoeisel met naaldhakken,
nylonkousen, jarretelles, bh's en panty's blijken geliefde objecten. Zij
maken het mogelijk dat de moordenaar achteraf de intensiteit van het
ritueel kan oproepen.
De relatie tussen werkelijkheid en film is, zo deze er al is, hoogst
complex.[4] Er zijn natuurlijk simpele voorbeelden te geven. Ed Gein, een
necrofiele seriemoordenaar, zou bijvoorbeeld tot zijn macabere moorden
aangezet zijn door Hitchcocks thriller 'Psycho', terwijl de seriemoordenaar
in 'The Silence of the Lambs' op zijn beurt zijn slachtoffers vilt zoals
Gein dat met zijn slachtoffers placht te doen om er vesten van te maken,
hetgeen weer ontleend zou kunnen zijn aan de wandaden van de nazi's in de
concentratiekampen.
De eerste moord is de meest problematische voor seriemoordenaars: "Het
beangstige wellicht aan Bundy's beschrijving van zichzelf is het relaas hoe
hij tot seksmoorden verviel via een reeks uiterst kleine stappen."(275) Zij
worden geleidelijk aan aan een dwang overgeleverd, waardoor ze van
alledaagse handelingen, die ieder ander ook zou kunnen plegen zoals het
begluren van iemand die zich achter een raam ontkleedt maar die bij hen
in de fatale daad uitmondt: "De eerste misdaad brengt angst, weerzin en
wroeging teweeg. Het is als met de werking van een verslavend middel."(164)
In zekere zin geldt de alledaagsheid ook voor de houding van de
seriemoordenaars: "We dienen te begrijpen dat de houding die zo typerend
schijnt voor zedendelinquenten eveneens voorkomt bij veel 'achtenswaardige'
leden van de maatschappij, toonaangevende intellectuelen inbegrepen."(313)
Waarna de sexuele potenties van H.G. Wells, Bertrand Russell en Paul
Tillich breed worden uitgemeten.
Zodra wij de blik op 'de ervaring van de misdaad' richten, blijkt een
momentaan verlies van het ik besef samen te gaan met een razernij of
paniek, waaruit de misdaad voortkomt. Doodslag komt meer voor dan moord.
Slechts in een beperkt aantal gevallen is er sprake van een rationeel
motief of een gerichte planning. Men moordt, hoe vreemd het ook moge
klinken, doorgaans uit sociale overwegingen. Aandriften als eer, wraak,
vergelding en vernedering spelen bij doodslag een doorslaggevende rol. De
moord wordt in een extatisch moment, in een vlaag van razernij gepleegd.
Volgens Jack Katz in zijn studie Seductions of Crime wordt deze extase
aanvankelijk in gang gezet door een bewuste ritualisering van de situatie.
Ruimte en tijdsbesef vervagen:
"Om de overgang van het subject naar het object succesvol te laten
verlopen en om de extreme vormen van de liefdes of doodsdrift op te
roepen, zal een persoon zijn omgeving moeten organiseren om zijn
subjectiviteit te 'neutraliseren'. (...) Het is nodig zich aan een
fictie over te geven of een ritueel op te roepen om het proces te
beginnen." [xii]
[xii] Vervolgens beschrijft hij onder deze optiek de door jongeren in jeugdbendes
begane misdrijven en misdaden waaronder allerlei vormen van doodslag.
Materialistische of positivistische theorieën, die moord vanuit winstbejag
proberen te verklaren slaan volgens hem de plank mis, hoewel er vaak in
tweede instantie een motief meespeelt. Doorgaans is het een eenmalig
gebeuren. Zoals gezegd, ligt de aanleiding meestal in de persoonlijke
contacten tussen dader en slachtoffer: 80 % van de moordenaars en
slachtoffers zijn familie of vrienden van elkaar. De moordenaar wordt
meestal vrij snel gepakt. Eenmaal uit zijn of haar roes ontwaakt, vlucht
hij of zij in paniek weg, talrijke sporen achterlatend. Veel gevallen
eindigen met een berouwvolle overgave.
Er is echter een categorie moorden waar het rituele, of in Freuds woorden:
dwangmatige karakter veel groter is en waarin ieder motief lijkt te
ontbreken: de seriemoord. De psycholoog Joel Norris, die een uitgebreid
onderzoek naar de achtergronden van tientallen seriemoorden heeft gedaan,
met de moordenaars gesproken heeft en bij de procesvoering betrokken is
geweest, wijst in zijn boek Serial Killers op de volledige afwezigheid van
iedere rationele controle en op de ritualiteit van de moorden. De naam
'serial killers' wordt toegeschreven aan de FBI agent Robert Ressler, die
in zijn onderzoek in de Meirhofer zaak constateerde dat het gedrag van de
desbetreffende 'killers' episodisch van aard was, "analoog aan de
filmseries waar hij als jongen zo gek op was"(121). Achter deze
ogenschijnlijk volstrekt subjectieve en willekeurige kwalificatie gaat
echter een dieper verband tussen het gedrag van de moordenaar en de tv
kijker schuil.
Henry Lee Lucas, Bobby Joe Long, Carlton Gary of Ted Bundy zijn volgens
Norris
"verslaafd aan de moordhandeling als was het een drug. (...) Zij
worden gestuurd door een kracht die zij zelfs niet begrijpen. Zodra ze
een potentieel slachtoffer hebben gezien, beginnen ze deze te
besluipen met een hondse meedogenloosheid, die niet ophoudt tot het
slachtoffer in een hoek is gedreven en de val dichtklapt"
[xiii].
In Amerika valt ieder uur dat wij wakend doorbrengen een slachtoffer door
de hand van een seriemoordenaar: 5000 per jaar. Er lopen ongeveer vijf en
een half honderd seriemoordenaars rond. De weerzin die deze afgrijselijke
misdaden oproepen, wordt vergroot door het ontbreken van een duidelijk
motief. Een seriemoordenaar is nagenoeg ongrijpbaar, reist van hot naar
her, is voortdurend is beweging. Zijn mobiliteit garandeert anonimiteit. De
moorden getuigen aanvankelijk van louter willekeur en lijken slechts
ingegeven door de irrationele obsessie te terroriseren, te verminken en te
offeren. In dit vernietigende geweld zijn onmiskenbaar de kenmerken van het
ritueel terug te vinden.
Want naast het episodische karakter van de seriemoord dringen zich allerlei
overeenkomsten met het ritueel op: een vast ritme, vaste plaatsten,
nauwgezette herhaalbare handelingen, extatische waanzin. Het hele gebeuren
kan volgens Norris zelfs in een aantal fasen worden ingedeeld. In de
eerste, zogenaamde aura fase is er sprake van een korter of langer durende
hallucinerende toestand van uren tot weken waarin de moordenaar zich
geleidelijk aan van de wereld afsluit. Hij wordt als in trance tot een
nieuwe moord gedreven en begint zijn slachtoffers op vaste plekken, zoals
bars of universiteitspensions op te zoeken. Dan volgt de jaagfase, waarin
het slachtoffer lange tijd wordt geschaduwd. Heeft de moordenaar eenmaal
zicht op diens gedragspatroon dan legt hij contact en tracht hij hem of
haar voor zich in te nemen.
Is dit gelukt, dan klapt de val dicht en zet het eigenlijke ritueel zich in
gang. Al naar gelang de voorgeschiedenis van de sociopaat, een
voorgeschiedenis die door een vast patroon van misbruik door doorgaans
direkte familieleden, door mishandeling, veronachtzaming, incest,
leerstoornissen, ondervoeding en alkohol en drugsmisbruik wordt
gekenmerkt, wordt het slachtoffer eerst gedood en dan verminkt óf vinden de
martelingen voor de feitelijke moord plaats.
Het eigenlijke ritueel verschilt weliswaar per seriemoordenaar, maar het is
altijd een vast onderdeel. De lokaliteit is hetzelfde, het tijdschema ligt
evenals de handelingen vast. De concrete inhoud van het ritueel is uit de
voorgeschiedenis van de desbetreffende moordenaar af te leiden. Vaak haalt
de normale fantasie die het horrorgenre inspireert, het niet bij de
werkelijkheid. Evenals in het ritueel gaat het steeds om een enscenering,
een opnieuw tot leven roepen van een 'oorspronkelijk' drama: een langdurige
mishandeling, sexueel misbruik of vernedering. Het ritueel lijkt een poging
dit drama te herbeleven in de hoop het te kunnen uitbannen.
De hallucinerende extase die het geweld oproept, heeft altijd een sexuele
bijwerking. Norris merkt op, dat
"op het moment dat de slachtoffers onder hun handen stierven vele
moordenaars getuigen van een inzicht als een emotionele quasar,
verblindend in zijn openbaring van de waarheid. In deze seconden,
waarin zij het absolute hoogtepunt van hun eigen kwelling ervaren,
vertellen sommigen dat zij spontaan een orgasme krijgen, een sexuele
ontlading die zo totaal is, dat het overduidelijk hun triomferende
moment, een krachtige bevestiging van hun eigen bestaan is, als zij de
collectieve demonen van hun verleden zonder het minste spoortje van
angst trotseren"
[xiv].
Norris' haast literaire beschrijving van dit macabere gebeuren geeft aan
hoe de moordenaar in de fragmentatie van het lichaam van het slachtoffer
voor een moment zijn eigen verminkte en verscheurde bestaan samenhang in
een gebalde ervaring verleent. Paradoxaal genoeg komt hij tot zichzelf in
zijn waanzin. Dit totale moment lijkt hij te willen vasthouden door in de
daarop volgende totemfase het lichaam van zijn slachtoffer op rituele wijze
te onttakelen en te conserveren. In een wanhopige poging de momentane
ervaring van een samenhangend en verzoend bestaan te bestendigen, bewaart
de moordenaar zelfs lichaamsdelen die door sommigen geconsumeerd worden.
Ook deze kannibalistische aandrift sluit naadloos aan bij het rituele
bewustzijn.
Ed Geins levensverhaal dat Hitchcock in Psycho tot voorbeeld heeft gediend
steekt magertjes af tegen dat van Ed Kemper, aan wie Jef Geeraerts een van
zijn misdaadromans wijdde.[xv] Kemper bewaarde naast vele lichaamsdelen ook
de hoofden op stokken, die hij naast zich in bed legde. Hoewel het niet
voor de hand ligt om hier een macabere vorm van intimiteit gewaar te
worden, is het niettemin hoogst interessant om de relatie tussen totale
beheersing en intimiteit, en vervolgens tussen volstrekte eenzaamheid en
intimiteit met de dood te doordenken. In de dodelijke depressie die hierop
volgt, gaan suïcidale neigingen gepaard met momenten van intens berouw en
een vertwijfelde hoop vóór de volgende razernij te worden opgespoord. De
sporen die achtergelaten worden zijn daarom niet alleen uitingen van
minachting voor de politie, het zijn ook stille getuigen van deze wanhoop.
In de seriemoordenaar lijkt enerzijds de moderne eis naar autonomie, naar
zelfbeschikking en een duidelijke identiteit, anderzijds het politieke
primaat van de geweldsloze, rationele beslechting van geschillen definitief
schipbreuk te lijden. De eis om steeds socialer en aangepaster te worden
slaat om in zijn tegendeel. Eigenlijk moordt de sociopaat niet uit sociale
frustraties. Zijn aandriften liggen veel dieper verankerd in zijn
onderbewustzijn, misschien zelfs ons collectieve onderbewustzijn. Zijn
willekeurige slachtpartijen lijken voor alles een frontale aanval op de
verzorgingsstaat waarin de eis tot socialiteit te indringend is.
Paradoxaler uitgedrukt: de moord is asociaal geworden: zij ontbeert iedere
gevoelsmatige relatie tussen de dader en het slachtoffer, zoals dit ook,
maar op andere wijze, het geval is bij de spreekiller of de
massamoordenaar. Of zoals de Australische cultuursocioloog Jon Stratton het
stelt:
"Moord is niet langer iets wat plaatsvindt in interacties tussen
individuen die elkaar kennen of wanneer er sprake is van concrete
sociale spanningen, maar wordt een algemeen en alomtegenwoordig aspect
van het sociale leven, een ontwikkeling die juist het einde van het
sociale in de modernistische, 'rationele' betekenis daarvan
aangeeft"
[xvi].
Iedere samenleving, zei Marx reeds, krijgt de misdaad die het verdient.
Opvallend is de exclusieve aandacht voor lichaamsdelen en niet voor het
lichaam als geheel, dat in onze westerse cultuur altijd als het omhulsel
van een samenhangend innerlijk is opgevat. Het lijkt wel of zijn
identiteitsverlies zich weerspiegelt in de gefragmenteerde lichamen van
zijn slachtoffers.
Maar de obsessieve aandacht voor een gefragmenteerde lichamelijkheid neemt
in onze cultuur ook minder gewelddadige vormen aan. Zo getuigt de
bodycultus van eenzelfde obsessie: van bodyline tot spierdefinities draait
het om een hypervitaal lichaam, dat deel voor deel wordt opgepomt en
afgewerkt. Ook in de hardcore porno draait het in tegenstelling tot
bijvoorbeeld erotische films om een haast totemistische aandacht voor
afzonderlijke lichaamsdelen. Niet de al dan niet versluierde naakheid, die
de illusie van een volledig lichaam vooronderstelt, maar de naakte waarheid
van de geslachtsdelen wordt gezocht en ogenschijnlijk geopenbaard. De
extase is altijd expliciet en moet getoond worden. Het is dus inzoemen en
vertragen geblazen.
De overeenkomsten tussen gefilmde porno en de seriemoord is niet
willekeurig. Bij sommige moorden speelde fotografie en film een belangrijke
rol. De zogenaamde snuff films waarin, naar beweerd wordt, pornografie met
een werkelijke moordritueel beëindigd wordt, zijn slechts slappe aftreksels
van de film, foto's en bandopname's die seriemoordenaars van hun eigen
rituelen hebben gemaakt. Maar waarom worden deze opnames gemaakt? Het heeft
er veel van weg dat de greep naar een 'echtheid', die reeds in de
lichamelijke intensiteit zijn hoogste vorm lijkt te hebben bereikt, nog een
versterkt moet worden door het realiteitseffect van de film. Wat voor
sommigen slechts een extra bewijs van een onverzadigbare perversiteit is,
zou wel eens een zoveelste poging kunnen zijn om de eigen identiteit te
ensceneren, om het ervaren verlies ervan te compenseren.
3. Ritueel in de film, film als ritueel
Het fenomeen 'seriemoord' heeft vele kunstenaars beziggehouden. Beperk ik
me tot het nederlandse kunstdomein dan springt het werk van de
performancekunstenaars Danny de Vos en Lydia Schouten en van de jonge
filmer Ian Kerkhof onmiddellijk in het oog. In deze context wil ik met
echter voorlopig beperken tot de minder artistieke filmische ritualiseren
van dit soort geweld: de traditionele horrorfilm. Ik wil de wijze waarop
deze films het geweld verbeelden vanuit receptie esthetisch oogpunt
bekijken, oftewel: hoe werken deze beelden op ons lichaam in? Naarmate de
beelden 'echter' zijn, dat wil zeggen door ons als een afbeelding van de
werkelijkheid ervaren worden kunnen de reacties verschillen. De fiction van
bijvoorbeeld Hellraisers staat in schril contrast met een documentaire over
een seriemoordenaar met authentieke beelden. Maar in beide gevallen is er
sprake van een lichamelijke aandoening van een huivering, waarin twee
tegenstrijdige gevoelens doorwerken: fascinatie en weerzin. Dit hoeft
overigens niet te betekenen dat de toeschouwers zich dit bewust zijn. Het
is voor alles een lichamelijke ervaring, die grotendeels onbewust gezocht
wordt.
Wat is de relatie tussen werkelijkheid en fictie? Ik ga gemakshalve voorbij
aan allerlei sociologische verklaringen, als zou horror een al dan niet
kritische parodie op of louter sublimatie van onze gewelddadige
werkelijkheid zijn. Ook al is het waar dat de excessen van de Vietnamoorlog
die dagelijks op tv te zien waren, de belangstelling voor horror hebben
vergroot en de bloeitijd van de horrorfilm dus in de zeventiger jaren
valt[xvii], dit alles zegt verder weinig over de specifieke werking van de
beelden. Het gaat mij meer om de onbewuste werking van deze films, waarbij
niet alleen de inhoudelijke beelden, maar ook de filmtechnieken een rol
spelen. Beide aspecten van de film vertonen namelijk overeenkomsten met het
ritueel.
De meest op de voorgrond tredende fascinatie van het horrorgenre betreft
wellicht die met de overschrijding van de grens van het normale. Iedere
horrorfilm is een groots spel met verschillende werkelijkheden. In de ene
film gebeurt dit subtieler en inventiever dan in de andere film, maar
uiteindelijk beweegt ieder thema zich rond de uiterst fragiele grens tussen
alledaagse werkelijkheid, hallucinatie en droom. Vaak, zoals aan het eind
van Vrijdag de 13e I blijft onduidelijk, wat echt en wat een droom is. De
werkelijkheid van alledag wordt gepresenteerd als een dubieus spel van
hallucinaties, dromen en visioenen.
a. de inhoud:
De metamorfose, het overstappen van de ene in de andere werkelijkheid,kan
verschillende vormen aannemen, maar het gaat altijd gepaard met het verlies
van een samenhangend ego. Individuen kunnen van persoonlijkheidsstructuur
veranderen, zoals dr. Jekyll and Mr. Hyde, maar ook vormt de overgang van
mens naar dier geen enkel probleem: mensen veranderen in weerwolven,
vampiers of doodleuk in een vlieg. De grens tussen leven en dood is evenmin
absoluut: metamorfosen van deze aard variëren van het tot leven wekken van
gefabriceerde lichamen zoals het monster van Frankenstein tot het herrijzen
als zombie, zoals in The Day of the living dead.
Er is geen duidelijke scheiding tussen lichaam en ziel. Sterker, de mens
staat voortdurend bloot aan het gevaar aan zijn dierlijke of volkomen
gemechaniseerde lichamelijkheid ten prooi te vallen. Het lichaam is geen
uiterlijke vorm van een samenhangend ik, van een ego, maar een veelheid van
vleselijke componenten. Alle normale mensen die het doek bevolken worden
bedreigd met ditzelfde lot: fragmentatie, dat wil zeggen uiteengereten,
gerukt, gezaagd of gesneden te worden. Kortom, de horrorfilm wordt
gedomineerd door het vleselijke. Dit wordt gemonteerd en gedemonteerd,
geschapen en vernietigd. Onsterfelijkheid wordt dan ook als de opstanding
van het gefragmenteerde lichaam opgevat. De ziel is volstrekt
ondergeschikt. Hoewel er allerlei pogingen in het werk gesteld worden om
monsters en zombies te vermenselijken, blijft de boodschap: ieder normaal
mens staat bloot aan egoverlies.
Evenals bij het ritueel is de plaats van handeling altijd afgesloten van de
normale wereld: een huis ergens buiten, een ruimteschip, een kliniek, een
kelder of een gewoon huis bij nacht. Bij voorkeur onweert het. Het
dagelijks ritme stokt: het is vakantie of een feestdag, zoals in Vrijdag de
13e of in Halloween of er is een hallucinerende tijd zoals in Hellraisers.
En tenslotte zijn het veelal jongeren die de slachtofferrol moeten
vervullen. Ook zij leveren een bijdrage aan de alles bepalende
marginalisering van de alledaagse werkelijkheid die toch die van de
volwassen man is. Normale mannen komen er dan ook nauwelijks in voor of zij
moeten de keerzijde van de psychopaat of sociopaat verbeelden: de
psychiater of de wetenschapper. Maar eigenlijk is deze al besmet door de
waanzin: van Frankenstein, via Evil Dead en Hellraisers tot The Silence of
the Lambs getuigen daarvan. Zodra ze normaal zijn, zijn ze machteloos en
verliezen ze de greep op de werkelijkheid, zoals de psychiater in Halloween
die eigenlijk altijd te laat is.
En evenals in het ritueel voltrekt het offer, het moorden zich op 'gewijde'
plaatsen, nadat alle banden met de gewone wereld zijn doorgesneden. De
isolering van het slachtoffer, het afsnijden van de wereld is een
noodzakelijk proces om de plaats waar de moord te taboeïseren. De
psychische eenzaamheid van de moordenaar moet eerst door het slachtoffer
en door de toeschouwer worden beleefd in een stelselmatig, zowel
filmtechnisch als retorisch opgevoerde afzondering.
b. retoriek:
Zoals de Western kent de horrorfilm een eigen filmisch idioom, grammatica
en retoriek. Zo worden er allerlei metaforen voor de grens gehanteerd:
deuren, vensters, tunnels, bruggen, spiegels of kalme wateroppervlakten. Of
in meer dynamische zin: auto's, ruimteschepen en telefoons. Insluiten in
huizen en kasten gaat gepaard met het saboteren van transportmiddelen:
bruggen storten in, auto's worden gesaboteerd, telefoonverbindingen
doorgesneden of deuren en venster geblokkeerd. Maar geopende ramen, liefst
met naar binnen waaiende vitrages, kunnen zowel een vluchtweg voor het
slachtoffer als een toegang voor de moordenaar zijn. Kortom, iedere
overgangsmetafoor is dubbelzinnig.
Zo wordt de toeschouwer in spanning gehouden. De isolatie van de
toekomstige slachtoffers vormt nu eens een veilige bescherming, dan weer
een bedreigende insluiting. Met de razendsnelle afwisseling van deze
situaties wordt de toeschouwer aan gevoelens van opluchting en ontreddering
blootgesteld.
Een van de sterkste metaforen is de vermomming. Soms door middel van een
masker, zoals in Halloween, Vrijdag de 13e of soms in de vorm van een
vertrokken gezicht, waarin de verandering van de persoonlijkheid wordt
gesuggereerd, zoals in Evil Dead en Hellraisers. Maskers worden niet
gedragen om de vreselijke waarheid te verbergen, maar om de egoloosheid te
benadrukken. Want evenmin als de persoonlijkheid van het slachtoffer is die
van de moordenaar van belang. Als het masker al iets verbergt, dan is het
de veelheid van rollen, van persoonlijkheden of de zuivere vleselijkheid
van het lichaam.
Het masker suggeréért hoogstens een grens tussen waarheid en fictie, tussen
werkelijkheid en schijn. Zoals aan het eind van Vrijdag de 13e blijkt, is
deze scheiding nooit definitief. Dat dit commerciële voordelen heeft,
behoeft geen betoog: er kan een ongelimiteerd aantal nieuwe varianten
verfilmd worden. Als aan het eind van de film het masker scheurt of
afgetrokken wordt, treedt de waarheid geenszins aan het licht: het is niet
dé waarheid of identiteit van de moordenaar, zoals in de conventionele
detective of in een thriller à la Psycho, maar de onpersoonlijke
vleselijkheid die zich openbaart: de anonimiteit en de egoloosheid blijven
het verhaal beheersen.
c. de vormgeving:
De film bedient zich qua vormgeving van technieken waarmee eveneens de
overgang van de ene in de andere realiteit wordt gesuggereerd. De
toeschouwer wordt onbewust meegevoerd door de elkaar afwisselende
cameraposities. Dit gebeurt doorgaans door hem bijvoorbeeld vanuit een over
the shoulder shot met de moordenaar mee te laten lopen of kijken. Dit
killersperspectief wordt versterkt door de geluiden van de gewone wereld
naar de achtergrond te dringen en het gegrom, gehijg of gesteun van
moordenaar of slachtoffer in spe al dan niet benadrukt door muzikale
middelen te laten horen.[xviii] Dat deze hijgende geluiden een erotische
dimensie oproepen, laat zich raden. De relatie tussen moord en erotiek
blijkt overigens ook uit het bij voorkeur slachtofferen van jonge,
amoureuze paartjes. De doodskreet heeft een orgastische kwaliteit. De
samenhang van moord en erotiek wordt op deze wijze nog eens vormelijk
benadrukt.
Door camerawisselingen, door cameraposities vanachter een masker of over de
schouder van de moordenaar in te nemen wordt het slachtoffer in zijn eigen
wereld ingesloten. Hoewel de kijker eigenlijk de voyeur van beide
werkelijkheden is, wordt hij door de filmische technieken steeds binnen een
van beide werelden getrokken. Zo is hij ondanks zijn bewuste identificaties
slachtoffer en moordenaar en wordt hij emotioneel heen en weer geslingerd
tussen afhankelijkheid en beheersing, tussen zijn angst bekeken te worden
en zijn genot om te bekijken.
Uit dit alles blijkt, dat het medium film als zodanig al door en door
ritualistische kenmerken vertoont. De filmmaker is dan niet zozeer de
voormalige priester alswel zijn moderne gestalte: de chirurg. Hij is de
bemiddelaar van de dood en snijdt de werkelijkheid letterlijk aan stukken:
demonteert haar en monteert haar tot een andere werkelijkheid. Door close
ups, zoomeffecten, slowmotions worden tijd en ruimte afgebakend en van
kwaliteit veranderd: een extase in slowmotion geeft een andere ervaring. De
filmtechniek heeft onze lichaamservaring veranderd.
d. egoloosheid en anonimiteit:
Toch moet er in dit filmisch geweld een samenhangende plot geweven worden.
Nietzsche wees er al op, dat niet het lijden, maar de zinloosheid van het
lijden ondragelijk is.[xix] En Adorno meende terecht, dat het lichaam zelf
deze noodzaak de spanning op te lossen aangeeft, dat met andere woorden het
lichaam geenszins tegenover de geest staat als het gaat om het oplossen van
het lijden door het geven van een zin.[xx] Evenmin als bij de
seriemoordenaar het geval is, kan de toeschouwer de totale zinloosheid
verdragen. Er moet een plot zijn. Daarom is er naast de impliciete
burgermoraal die deze films moet schragen om de overschrijdingsgedachte zo
stereotiep mogelijk te presenteren, ook een expliciete psychologische
wending vereist. Zo blijkt achter het afslachten vaak een anonieme
wraakoefening schuil te gaan. Ook hier laat zich de werkelijkheid aanhalen.
Ergens in het verleden is er een leed toegebracht dat vereffend moet
worden. Soms wordt het toegebrachte leed gerechtvaardigd, maar veelal
beperkt men zich tot het inzichtelijk maken van de daad. De moraal wordt in
het midden gelaten, zoals bijvoorbeeld in The Silence of the Lambs. Maar
het verleden kan nooit worden rechtgezet. Evenals dit bij de
seriemoordenaar het geval is, is de wraak anoniem en is er geen bevrediging
meer mogelijk.
Tenminste geen rationele bevrediging. Evenals bij de porno draait het
namelijk niet om de afloop. Die kent iedereen al. Het gaat niet om een
rationele, maar om een lichamelijke bevrediging, die in het ritueel zelf,
in het gebeuren en de voltrekking ligt: het gaat om de 'suspense', om 'the
thrill of it all', om de 'horror'. Evenmin als bij de porno vindt de horror
zijn essentie in de plot of in de hoeveelheid afgehakte ledematen en
uitgerukte organen. Sperma en bloed zijn bijprodukten.
4. Receptie van het filmgeweld: ritualisering van het geweld?
De contouren van een antwoord op de vraag waarom we eigenlijk naar dit
soort films kijken, beginnen zich nu af te tekenen. Het gaat me hierbij
natuurlijk niet om de persoonlijke motieven van een willekeurige
bioscoopbezoeker of ster. Iedereen heeft zo zijn of haar redenen om naar
een horror of een pornofilm te gaan. Die kunnen variëren van een lekker
avondje ontspannen in de spanning via een specifieke interesse voor het
onderwerp tot het toegeven aan het eeuwige gezeur van vriend of vriendin,
man of vrouw om nu toch ook eens gezellig mee te gaan. Er zijn
sociologische onderzoeken te over, waarin het bewuste aspect van het
bioscoopbezoek breed uitgemeten worden. Evenmin gaat het me om allerlei
onbewuste drijfveren, die door de psychologie en de psychiatrie
betheoretiseerd zijn. Ieder is zijn eigen sublimaties gegund. Het gaat mij
vooral om de cultureelhistorische achtergroond van het bioscoopbezoek en
de lichamelijke ervaring die daarin wordt opgedaan.
Dat het horrorgenre expliciet aan diepe aandriften appeleert lijkt mij als
een paal boven water staan. Deze aandrift om te genieten van een
gereguleerde angst heeft mensen eeuwenlang naar jaarmarkten en kermissen
gedreven om daar als het ware hun totale zintuigelijke apparaat opnieuw op
te laden. Even mag alles: zoals in de orfische mysteriëndiensten, de
Romeinse Saturnalia en het oorspronkelijke carnaval wordt de 'ervaring van
de misdaad' zonder de desastreuze sociale sancties geconsumeerd. Maar is
het bezoek aan de ruimte die wij een bioscoop noemen en het zien van een
bewegende beelden nog als zodanig op te vatten? Er zijn natuurlijk
historische banden met het theater en het ritueel.
In zijn beroemde essay Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische
reproduceerbaarheid analyseert Walter Benjamin de aard van het filmisch
procédé. Ook hij wijst op de chirurgische technieken. Hij onderscheidt de
werking van de film en de fotografie echter van die van het kunstwerk. De
werking en de sociale status van dit eenmalig geproduceerde werk werden van
oudsher bepaald door het ritueel, waarbinnen het een magische functie had.
Vóór de ontdekking van allerlei reproduktietechnieken bezat in het
kunstwerk door zijn eenmaligheid dus nog een zekere rituele waarde: "Dit
rituele fundament is, hoe ver naar de achtergrond verdrongen het ook is,
zelfs in de meest profane vormen van de schoonheidscultus als
geseculariseerd ritueel herkenbaar"[xxi].
De foto kan oneindig worden gereproduceerd. Het aura is verdwenen. Benjamin
maakt ook een vergelijking met het theater, waarin evenals in het kunstwerk
een eenmalig gebeuren iets unieks voltrekt tussen acteur en publiek. Dit is
niet verwonderlijk, want tenslotte stamt het theater af van de Griekse
tragedie, dat als een totaaltheater kan worden opgevat, omdat daarin dans,
muziek, beschilderde decors, beelden en de tekst nog deel uitmaakten van
een omvattend geheel dat op zijn beurt zijn oorsprong vond in de
mysterindiensten, waarin nog van een werkelijk offer sprake was.
Ook de tragedie kent de ambivalente spanning, die opgeroepen wordt door een
plot waarin doorgaans het onoplosbare conflict tussen goden en mensen
centraal stond. Aristoteles schreef aan de tragedie reeds een louterende
werking toe.[xxii] Een Freuds moderne interpretatie ervan stelde de
sublimatie als belangrijkste drijfveer centraal. Deze loutering zou ik in
eerste instantie als een lichamelijke aandoening willen interpreteren. In
Benjamins analyse is deze lichamelijke component ver te zoeken, maar zijn
opmerkingen over de koppeling van de kunst en politiek, wat in het fascisme
zijn hoogste uitdrukking heeft gevonden, verwijzen impliciet naar de
werking van de film op de massa's.
Beperken we ons tot de daadwerkelijke dimensies van het ritueel, dan zijn
deze in het filmbezoek zonder probleem terug te vinden. In de besloten
ruimte van de bioscoop, waarin door het noodzakelijke duister de tijd voor
korte tijd opgeschort lijkt te zijn wordt de kijker tot andere werelden
verleid. De horror voegt er de rest aan toe. In een haast tactiele ervaring
van het medium, in de huiver die het midden houdt tussen fascinatie en
weerzin, wordt de kijker zich bewust van een lichamelijkheid die hij in
dagelijkse situaties nauwelijks of hoogstens bij toeval meemaakt.
De aandacht voor het horrorgenre, maar ook die voor de porno en tenslotte
voor het hypervitale lichaam zou daarom weleens kunnen getuigen van een
ander soort geweld dan dat wat uitvoerig wordt getoond. Misschien wijst het
wel op het stille, nauwelijks zichtbare, anonieme geweld van de
bureaucratische technologieën, die ons dagelijks leven reguleren. Het
uitdrijven van het rituele geweld uit de openbaarheid, de morele afwijzing
en de grootschalige verdringing ervan vindt dan zijn paradoxale weerslag in
de bloedeloze, zielloze gemechaniseerde lichamelijkheid van de horror. De
anonimiteit van ons bestaan wordt dan weerspiegeld in de enige echte held
van de horror: niet de socio of psychopaat, maar de zombie. Als levende
dode geeft deze 'undead'[xxiii], dit grenswezen niet alleen uiting aan onze
metafysische behoefte aan onsterfelijkheid, maar belichaamt het naast de
extatische trance van het vlees tevens de technologische terreur, waaraan
ons lichaam dag in dag uit wordt blootgesteld.
NOTEN
[1] Colin Wilson & Donald Seaman, De seriemoordenaars. Een onderzoek
naar de psychologie van de criminele geest. Elmar, Rijswijk 1992 (Serial
Killers. 1990) Een nogal warrig boek met veel verdubbelingen, weinig
analytische waarde, nogal wat onbeargumenteerde psychologische en
antropologische vooronderstellingen, uiterst dubieuze conclusies (zie
bijv. 157), maar zeer veel details en achtergrond informatie;
Bzzlletin 206/207. Literair magazine. Seriemoordenaars. 22e jrg.,
mei/juni 1993. In dit nummer wordt in tegenstelling tot het boek van
Wilson en Seaman zeer veel aandacht aan duitse seriemoordenaars uit het
interbellum geschonken.
[2] Wilson en Seaman beschrijven deze relatie in hun boek in een
tweetal hoofdstukken, te weten 'Het machtscomplex' en 'Het Romeinse
Keizersyndroom'.
[3] Ook bij Ed Kemper is een dergelijke houding waar te nemen.(82)
[4] De relatie tussen het kijken naar filmisch geweld en het
daadwerkelijk toepassen ervan na het zien van een film is zeer
ondoorzichtig, ook al zijn er bekentenissen van moordenaars voorhanden
die zelf dit verband leggen. Het blijft natuurlijk altijd de vraag
waarom de 999 andere kijkers van de 1000 zich niet tot daden hebben
laten aanzetten. Wilson en Seaman wijzen daar zelf op. Bekend is dat
Bundy zich door pornoblaadjes en harde pornofilms heeft laten
inspireren. "Voor de zedendelinquent is de belangrijke stap de
overbrugging van de kloof tussen fantasie en werkelijkheid. Is die stap
eenmaal gezet, dan worden verkrachting en moord een verslaving". Maar,
zo voegen zij er aan toe, "verbazingwekkend is dat die stap relatief
door slechts weinig pornofanaten wordt gezet"(273). Zie: Tom van der
Voort. De invloed van televisiegeweld. Swets & Zeitliner,
Amsterdam/Lisse 1983/1990.
[i]. Zie ook: Philosophy of horror;
[ii]. Michel Foucault, Discipline, Toezicht en Straf. De geboorte van de
gevangenis. Historische Uitgeverij Groningen, Groningen 1989, pp. 10-13.
[iii]. Dat het systematisch en catastrofaal voorkomt, blijkt niet alleen
uit de de zwartboeken van Amnesty International. Zie bijvoorbeeld: Lexicon
van de wreedheid. Registratie van geweld en moord door alle tijden.
Arbeiderspers, Amsterdam 1970.
[iv]. Zie: Georges Bataille, De Tranen van Eros. SUN, Nijmegen 19.....; Die
psychologiasche Struktur des Faschismus. Matthes & Seitz, München 19......;
[v]. Frits Staal, ..296
[vi]. Zie: Georg Seeçlen, Kino der Angst. Geschichte und Mythologie des
Films Thrillers. Rowohlt, Hamburg 1980, p. 13.
[vii]. Hier herkennen we Kants ervaring van het sublieme, zoals hij deze in
zijn Kritik der Urteilskraft beschrijft. Kants typisch moderne uitgangspunt
veronderstelt weliswaar dat wij het stadium van de primitieve heilige
huiver achter ons hebben gelaten (B109/A108), maar in zijn beschrijving
keren werking en functie van het sacrale alle terug. Het sublieme kenmerkt
zich door zijn grootsheid en het ias in deze immense totaliteit dat de
'beschouwer' van het sublieme opgaat. In tegenstelling tot de beschouwing
en beoordeling van het schone is de ervaring van het sublieme ambivalent:
"Das Gemüt fühlt sich in der Vorstellung des Erhabenen in der Natur bewegt:
da es in dem ästhetischen Urteile über das Schöne derselben in ruhiger
Kontemplation ist"(B99/A97). Juist de huiver, maar niet de volledig door
zichzelf opgeslokte angst, blijkt er een centrale ervaring. Er is, juist
door de enscenering van het gebeuren, altijd een mogelijkheid om deze angst
in te dammen en niet aan het geweld van het sublieme ten onder te gaan:
"... und der Gegenstand wird als erhaben mit einer Lust aufgenommen, die
nur vermittelst einer Unlust möglich ist."(B103-4/A101-2)
[viii]. Zie: Sigmund Freud, Totem en taboe. Enkele punten van overeenkomst
in het zieleleven van wilden en neurotici. Boom, Meppel/Amsterdam 1984.
[ix]. Zie: Max Horkheimer en Theodor W. Adorno, Dialectiek van de
Verlichting. Filosofische fragmenten. SUN, Nijmegen 1987, p. 23-30.
[x]. Zie voor een uitwerking van dit verschijnsel: Henk Oosterling, De
opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en
Bataille. Amsterdam 1989.
[xi]. Zie: Michel Foucault, De woorden en de dingen. Een archeologie van de
menswetenschappen. Baarn 1973, p. 370.
[xii]. Zie: Jack Katz, Seductions of Crime. Moral and Sensual Attractions
in Doing Evil. Basic Books, New York 1988, p. 8.
[xiii]. Joel Norris, Serial Killers. Doubleday, New York 1988, p. 15.
[xiv]. Norris, o.c. 33.
[xv].
[xvi]. Jon Stratton, "De willekeur van de serial killer", in: De Groene
Amsterdammer, 28 augustus 1991, p. 14.
[xvii]. Zie: Kim Newman, The Nightmare Movies. A Critical History of the
Horror Movie from 1968-88. Bloomsbury, Londen 1988.
[xviii]. De psychoanalyticus Jacques Lacan meent, dat het horen veel
directer bij de ervaring van het onbewuste aansluit. Het dringt zich meer
op, omdat we ons er niet zo makkelijk, zoals bij de ogen die we immers
kunnen sluiten, voor af kunnen schermen. Zie voor de relatie tussen het
lichamelijke en de stem: Stephen Heath, Qestions of cinemaThe MacMillan
Press Ltd, Londen 1981, pp. 176-220.
[xix]. Zie: Friedrich Nietzsche, Genealogie van de moraal. Synopsis,
Amsterdam 1980, p.
[xx]. Zie: Theodor W. Adorno, Negative Dialektik. Suhrkamp, Frankfurt a/M
1966, p. 203.
[xxi]. Walter Benjamin, Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische
reproduceerbaarheid. SUN, Nijmegen 1985, p. 16.
[xxii]. Zie: Aristoteles, Poetica. Atheneum Polak & Van Gennep, Amsterdam
1988, p. 37 (49b24), 46 (52a1).
[xxiii]. Zie: Gregory A. Waller, The Living and the Undead. From Stoker's
'Dracula' to Romero's 'Dawn of the Dead'. University of Illinois Press,
Urbana/Chicago 1986.
|