Henk
Oosterling
MANGA
BETEKENING VAN GEWELD
(Lezing in:
Studium Generale EUR Rotterdam, 28 maart 1995)
(Gepubliceerd als interview
in Blvd 6, 1995)
(Gepubliceerd in: Platform
49: Positie, Academie van Bouwkunst Rotterdam,2005
pp. 72-86)
|
Ik
wil de huidige manga-filmhype vanuit een tweetal parallelle
lijnen verhelderen en op een viertal thema's onderzoeken.
De eerste lijn volgt de filmtraditie, de tweede de oorspronkelijke
manga, de striptekeningen. Daarbij richt ik mij voornamelijk
op de in onze ogen soms iets te uitbundige verbintenis
tussen sex en geweld, maar ook de apokalyptische toonzetting
en de japanse liefde voor technische hulpmiddelen wil
ik kort bespreken. Mijn noodzakelijkerwijs zeer globale
en bij tijd en wijle zelfs simplificerende analyse zegt
echter zowel iets over de Japanse cultuur als over de
westerse fascinatie ermee of de angst ervoor. Immers,
waarom verwonderen we ons over de wijze waarop de Japanners
met sex, geweld, ondergang en technologie omgaan? Dat
er sprake is van een fascinatie is vanaf het eind van
de vorige eeuw, vanaf het moment dus dat Japan gewelddadig
binnen de westerse invloedsfeer wordt getrokken, in
de kunst waarneembaar. Zeg maa vanaf Manets en Van Goghs
doeken tot aan Paul Schraders film Mishima waarvoor
Philip Glass de muziek componeerde. En als we ons tot
de film beperken dan valt voor de meer ingewijden onmiddellijk
Olivier Smolders film Adoration in gedachten.
Ook daarin wordt de relatie tussen dodelijke erotiek
en een meedogeloos voyeurisme waarvan het medium film
nu eenmaal leeft op zo'n compromisloze wijze getoond
dat bij menigeen toch minstens de vraag moet zijn opgekomen
wat nu precies de waarde van een dergelijke wrede registratie
zou kunnen zijn. Wat bezielde Smolders toen hij een
Japanner ten tonele voerde, die zichzelf met een aan
de andere zijde van de kamer opgestelde 8mm camera filmt,
terwijl hij zijn minnares, na eerst samen gegeten te
hebben en gedichten te hebben gelezen, onverwachts van
achteren neerschiet, in stukken hakt en deels opeet.
Hij liet zich in ieder geval inspireren door een werkelijke
gebeurtenis: een Japanner, wonend in Parijs die zijn
Nederlandse vriendin vermoordt en stukken van haar opeet.
Over Smolders film zou het volgende geschreven kunnen
zijn:
"De reinigende kracht
en schoonheid van de film wordt veroorzaakt door de
herhaling van de orgastische structuur, die geen ruimte
laat voor enige andere structuur. Het ritueel van een
herhalend gebaar, plotselinge explosie en langdurig,
tergend langzaam wegebben van de spanning modelleert
de gehele film..."(Burch 280).
Deze
kwalificering van Noël Burch slaat echter niet
op Smolders film, maar op die van Koji Wakamatsu die
eind jaren zestig in Geweld tegen verpleegsters
(Okasareta byakui) de even tevoren in Chicago gepleegde
massamoord op een aantal verpleegsters filmisch toonzette.
In Wakamatsu's film treedt de relatie tussen sex en
geweld eveneens zonder enig compromis naar voren. Dit
geldt weliswaar in mindere mate voor films van zijn
leermeester Nagisa Oshima, waaronder wellicht de meest
bekende Het rijk der zinnen (L'empire des sense/Ai
no korriida) uit 1976 is, maar ook in Oshima's werk
wordt de westerse kijker door een mengeling van fascinatie
en weerzin bevangen. Oshima heeft zich in 1967 zlefs
aan het mangagenre gewaagd. Noel Burch spreekt over
het geweld in diens Ninja bugeicho (Het toverboek
van Ninja de magiër) in typisch westerse, dat wil
zeggen in freudiaanse termen: "Deze verfijnde strips
brengen soms een politieke boodschap of pseudopolitieke
parabels. Het louterende geweld en de openhartige seks
appeleren aan de libertijnse en nihilistische opvattingen
die in bepaalde kringen van 'nieuw links' leven"(264/5).
De soms wel erg macabere koppeling tussen sex en geweld
in de Japanse avantgarde of in de manga film is dus
niet zonder meer tot de berekenende geest van een op
winst beluste producent of tot het geperverteerde verlangen
van een geil en op sensatie belust kijkerspubliek terug
te voeren. Sex, geweld en het filmmedium, deze drie
ingrediënten leveren een soms wel erg gekruid gerecht
op dat voor velen, waaronder vooral vrouwelijke toeschouwers,
dan pas verteerbaar is, wanneer er een zeer zachte,
tongstrelende, theoretische saus bij wordt geserveerd.
Zo'n saus zou bijvoorbeeld samengesteld kunnen worden
uit een stevige basis van een uit cultuurhistorische
voedingstoffen bestaande, lang getrokken bouillon, waaraan
langzaam roerend enkele pittige politieke statements
zijn toegevoegd. Voor Oshima, een van de meest vooraanstaande
representanten van de Japanse Nouvelle Vague, zijn sex
en geweld het laatste toevluchtsoord in een volstrekt
repressieve samenleving waarin voor het individu geen
plaats is. Voor het door Oshima beoogde artistieke individu
met zijn originaliteit was tot voor kort geen plaats
ingeruimd binnen de Japanse kunst. De 19e eeuwse geniecultus
die in ons begrip 'originaliteit' is verdisconteerd
is in het Japanse denken geheel afwezig. Wat zich in
het Westen in zes eeuwen heeft voltrokken, daar heeft
Japan slechts anderhalve eeuw over kunnen doen. De filmgeschiedenis
getuigt van deze gecomprimeerde ontwikkeling: westerse
denkbeelden zijn binnen een zeer diepgewortelde Japanse,
esthetisch traditie opgenomen, waarvan de normen tussen
de 9e en 12e eeuw zijn vastgelegd. Daar ligt deels de
verklaring van de uniciteit van de vroege films uit
het begin van deze eeuw. Zij onderscheiden zich van
films uit China, Egypte en India die zich naar westerse
maatstaven richtten. Dit was met name te wijten aan
de door de koloniale overheersing ingegeven aanwezigheid
van Amerikaanse en Engelse cameralieden in deze landen,
waarbij het in het geval van China vanzelfsprekend om
Hongkong gaat. Japan daarentegen heeft nooit een koloniale
overheersing gekend. Zoals dit in alle culturele sferen
het geval was, heeft Japan na de openlegging door de
Amerikanen vooral eigen mensen uitgezonden en mondjesmaat
experts binnengelaten waarbij zij ervoor zorgden dat
de produktie geheel in eigen beheer bleef: "En deze
infrastructurele autarkie, meent Noël Burch, was
een sine qua non voor een 'vrije' wisselwerking
tussen filmproduktie en culturele omgeving".(Burch,
21)
2.
Manga
Wat
zegt dit alles over het filmgenre dat onder de naam
manga de afgelopen vier jaar de westerse videocultuur
ovberspoeld? De typisch Japanse zelfstandigheid blijkt
eveneens kenmerkend voor de de ontwikkeling van dit
genre, dat een veel langere geschiedenis heeft dan zich
bij eerste beschouwing laat aanzien. Letterlijk betekent
manga 'onverantwoord' 'plaatje', een term die aan het
begin van de 19e eeuw door de Japanse kunstenaar Hokusai
werd geïntroduceerd als beschrijving voor een bepaald
genre tekeningen. De term werd geleidelijk aan synoniem
met strips, die in Japan reeds in 1918 tot een stomme,
in 1932 al door Kenzo Masaoka als animatiefilm met geluid
de zogenaamde anime werd verwerkt. Hedentendage
is de term 'manga' door de engelse filmindustrie overgenomen
als label voor een specifiek soort animatiefilms waarvan
u vanavond een voorbeeld zult kunnen zien. Onder deze
naam vallen in Japan echter allerlei genres: van zeer
moralistische kindertekenfilms via historische drama's
als De Roos van Versailles en sportmanga à
la Rocky tot aan een ecofantasie als Naussica
en de meer gewelddadige en erotisch geladen manga als
Urotsukidoji. De legende van de opperduivel.
Bij het spreken over het geweld dat in dit soort films
die aanvankelijk voor tv en pas later voor de bioscoop
en de video zijn geproduceerd voorkomt, mogen we niet
uit het oog verliezen wat in een recente studie over
geweld op televisie wordt geconstateerd. Van der Voort
merkt in de conclusies van zijn onderzoek De invloed
van televisiegeweld op:
"Blijkens inhoudsanalyses
komt in het dramaaanbod op televisie veel geweld voor:
fysiek geweld en (frequenter) nietfysiekgeweld. Dramaproducties
voor kinderen bevatten meer geweld dan het drama voor
volwassenen. Het meeste geweld wordt in tekenfilms aangetroffen."(159)
Het
is dus niet het geweld dat de manga onderscheidt van
haar westerse tegenhangers. Maar in Tom en Jerry
of Roadrunner zijn de karakters doorgaans zo
onwerkelijk dat het geweld nauwelijks als echt geweld
herkenbaar is. Japanse manga zijn veel realistischer,
enten zich veelal op apokalyptische visioenen en door
de erotische geladenheid doen ze veel volwassener aan
volwassen maken. Institutioneel bezien dankt dit soort
eromanga haar ontstaan aan de opkomst van de video die
door de mogelijkheid van een vertoning in een beperkte,
minder publieke setting een combinatie sex en geweld
mogelijk maakte. Maar zoals gezegd, manga bestaat al
langer dan de huidige hype van animatiefilms doet vermoeden.
In strikte zin kan haar oorsprong zelf getraceerd worden
tot de klassieke Japanse prenten waarop volksvertellingen
worden uitgebeeld. De mogelijkheid om door houtblokdruk
de prenten van met name Hokusai onder een groter publiek
te verspreiden zette in de 19e eeuw de toon voor de
stripvorm die vanaf het eind van de 19e eeuw een immense
populariteit zal genieten. Het is vooral Osamu Tezuka
die de onstuitbare opmars van de manga voor de Tweede
Wereldoorlog in gang zette. Zijn in de zestiger jaren
opgerichte filmmaatschappij produceerde voornamelijk
voor televisie bestemde animatiefilms gebaseerd op de
mangastrips. Dit eerste wordt in 1962 geproduceerd.
Sindsdien hebben allerlei stripfiguren de Japanse tvschermen
doorkruist. Evenals dit in de echte film het geval was,
zijn de invloeden van westerse figuren en technieken
zonder enige moeite terug te vinden. In hun karakters
en uitvoering vertonen de striphelden sterke overeenkomsten
met hun westerse tegenhangers: van Superman tot Batman.
Maar ook minder masculiene voorbeelden worden omgewerkt,
zoals Pinocchio in Astro Boy. En in een van de
eerste mangafilms, The fist of the North Star,
waarin barbieachtige wezens zij bewegen zich voort met
stijve benen als in een slasherfilm om zich heen hakken
om hun hegemonie over een postnucleaire wereld te vestigen
dringt zich onwillekeurig een vergelijking met de film
Mad Max op. De technologie speelt vanaf het begin
een beduidende rol. Rond 1963 maakt een cyberman avantlalettre
zijn opwachting in de tvmanga Eight Man. Deze
androiden à la Robocop zullen in steeds grotere
getale het scherm gaan bevolken. In tegenstelling tot
BladeRunner, Terminator en Alien
is de Japanse instelling ten opzichte van de technologie
uiterst positief, ook als zijn vernietiging en ondergang
veelvoorkomende thema's. Japans turbulente politieke
geschiedenis en klimatologische gesteldheid blijken
daaraan ten grondslag te liggen. De gewelddadige strijd
tussen de daimyo, de feodale landheren vóór
de pacificatie in 1600 weerspiegelt zich in de nucleaire
holocaust aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Beide
elementen vinden we terug in Akira Kurusawa's bekendste
films Kagemusha en Ran. Maar de catastrofen
die door aardbevingen en vloedgolven het land door de
eeuwen heen hebben geteisterd blijken in het collectieve
bewustzijn een misschien nog traumatischer ervaring
te hebben achtergelaten. Deze apokalyptische ervaringen
zetten de toon in vele mangafilms, waarin als een variant
van de bijbelse strijd der strijden, de Armageddon,
de mens zich nog eenmaal probeert te verheffen boven
de kosmische krachten en de goden. Dat Japans religieuze
achtergrond, een merkwaardige mengeling van animistische
shinto en boeddhistisch stoicisme, gekoppeld aan een
confucianistische, politieke zelfverzaking daarin eveneens
een rol spelen zal verderop in mijn verhaal duidelijk
worden.
I.
Sex en geweld: een voorlopige plaatsbepaling
Maar
laat ik mij nu concentreren op de rol van het geweld
en de erotiek in de manga. Roland Barthes heeft in 1970
na een bezoek aan Japan een prachtig boekje geschreven
over dit voor hem volstrekt ontoegankelijke land: L'empire
des signes/Het rijk der tekens. In deze tekst vol
subtiele waarnemingen zegt hij over sex: "In Japan (...)
zit de sexualiteit in het geslacht en nergens anders;
in de Verenigde Staten is dit omgekeerd: overal zit
sex behalve in de sexualiteit"(36). Dit laatste geldt
tevens voor WestEuropa dat zich het freudiaanse gedachtengoed
onbewust eigen heeft gemaakt. Als Barthes over het geweld
van demonstrerende studenten spreekt, contrasteert hij
de Japanse omgang met geweld met onze visie erop. Aan
geweld wordt in het Westen "geen andere functie toegekend
dan die van de uitdrukking van een ondergrond,
een innerlijk, een natuur, waarvan het de primaire,
wilde, ongesystematiseerde taal zou zijn". Voor de Japanner
is geweld echter geen uitdrukking van een oorspronkelijk
innerlijk, maar "het geweld is direkt teken: aangezien
het niets uitdrukt (noch haat, noch verontwaardiging,
noch morele ideeën), heft het zich bij het bereiken
van een doel des te zekerder op"(113). Daarom kan aan
geweld in Japan plotseling een eind komen. Het kan zonder
overgang en in onze ogen zonder aanwijsbare reden omslaan
in absolute overgave. Laat ik dit met twee observaties
illustreren.
1.
Ritueel: geweld en beheersing
Hoewel
ook in Japan de tijden veranderen is Tokyo nog steeds
een van de veiligste steden op de wereld. Ondanks het
feit dat volwassen mannen ongegeneerd sadomasochistische
manga in de metro lezen, zijn Japanners zeer beheerste
en vreedzame wezens. Dat moet ook wel als je beseft
met hoeveel mensen ze op het beperkte kustgebied leven.
Trevor Brown, die de eromanga strips van Suehiro Maruo
bespreekt, werpt de volgende these op: "... werken boeken
als De verkrachter niet eerder als een veiligheidsklep
dan als een instruktieboek?". Waarschijnlijk wel, ware
het niet dat deze westerse verklaring iets te aristotelischfreudiaans
getint is. De beheersing van het geweld is in Japan
voor alles een biopolitieke noodzaak. Geweld wordt door
Japanners niet zozeer gezocht alswel gedoogd. Deels
omdat iedereen weet dat het keurslijf van alledag te
krap is, maar ook deels omdat het als een teken van
integriteit wordt gezien. Explosief geweld is immers
nimmer berekenend. Er gaat geen machtscalculus, geen
macchiavellistische kosten en baten analyse aan vooraf.
Het is een catastrofale explosie. Makoto, zoals
de Japanners het zelf noemen: waarachtigheid, integriteit.
Daarin wordt uitgedrukt dat niet de overdenking maar
de direkte daad of actie cruciaal is. Het is de spontane
direktheid, waarin een zuivere kracht als het diepste
zelf wordt uitgedrukt. Maar dit zelf en dit moeten wij,
westerlingen, ons telkens weer voorhouden is niet het
westerse ik, waarnaar wij de afgelopen 40 jaar via onze
sexualiteit zo naarstig op zoek zijn geweest. Dit zelf
is voor de Japanner een eenheid van lichaam en geest
dat geen ander centrum kent dan het energiepunt ergens
in de onderbuik dat nu eens hara, dan weer tanden
wordt genoemd. Een eenheid van lichaam en geest, die
in de manga vaak terugkeert in de vorm van een samenwerking
tussen een technologisch middel het lichaam en een doorgaans
jeugdige hoofdrolspeler die het brein vormt. Het feit
dat geweld niet als zodanig wordt afgewezen komt wellicht
hieruit voort, dat Japanners geen transcendente principes
of een duidelijk Godsbeeld hebben. Ze kennen dan ook
geen Kwaad in een absolute vorm, die zoals de Duivel
boven de tijd staat. Wel kennen ze ontelbare monsters
en geestesverschijningen. In de oorspronkelijke levenshouding,
de animistische voorouderverering, de shinto
wordt het Kwaad volstrekt anders opgevat. Zuiverheid
staat hierin als hygiënische waarde centraal. Het
goede is zuiver, rein. Het is in die zin eerder een
esthetische dan een ethische categorie. Kwaad is vanuit
deze esthetische optiek voor alles onzuiverheid. Door
een rituele reiniging kan het Kwaad dat dus altijd in
tijd en ruimte gelokaliseerd is worden opgeheven. In
de manga is het kwaad dan ook altijd gesitueerd en als
zodanig door een verandering van de situatie en van
het gedrag herstelbaar. Er hoeft soms slechts even berouwvol
te wordt gebogen. De huidige Japanse cultuur staat nog
bol van dit soort reinigingsrituelen en de culturele
esthetiek, van bloemschikken, ikebana, tot dagelijkse
hoffelijkheid, gaat terug op deze louterende ritualisering
van de vormen. Puur pragmatische bezien is een ritueel
niets anders dan het navolgen van een van te voren vastgestelde
reeks handelingen. Niet het idee erachter, maar de vorm
staat centraal. Niet zozeer het doel hoewel dat cultuurhistorisch
wel is terug te vinden maar het middel. Hierachter gaat
een fundamenteel andere opvatting schuil over de onderlinge
verhoudingen tussen het goede, het ware en het schone.
Wordt door Kant het schone als een symbool van het goede
en het ware opgevat(Kant 1974: X, 294; B 258/A 254)
en wordt esthetiek uiteindelijk tot de ethiek herleid,
in Japan lijkt de 'schone schijn' het gedrag van de
wieg tot het graf te bepalen. Het hindoeistische maya,
de sluier van de schijn, kent Japan als tatemae,
als het noodzakelijk vertoon, het spel, het ritueel.
Toch zijn deze formuleringen misleidend. Onze westerse
ideeëngeschiedenis is er reeds in verdisconteerd.
De tegenstelling schijnzijn volstaat namelijk niet om
deze vormelijkheid te begrijpen. De schijn is niet uiterlijk,
omdat er namelijk geen innerlijk in de westerse zin
aan beantwoordt. De ultieme vorm van ritueel geweld,
waarin de integriteit radicaal wordt bewezen is daarom
de rituele zelfmoord, de seppuku of zoals het
in de volksmond heet: harakiri. In de vele samoeraimanga
slaat altijd wel iemand de hand aan zichzelf. Deze sympathieke
gewoonte gaat terug op een boeddhistische invloed die
zich vanaf de 7e eeuw doet gelden en dat in de vorm
van het zenboeddhisme in de 12e eeuw door de krijgerskaste,
de bushi, als leidraad voor het handelen werd
geadopteerd. Met het opheffen van het lijden door absolute
zelfverzaking als inzet ontstond er een ethische code,
waarin de onvoorwaardelijke loyaliteit aan de eigen
heer en in laatste instantie aan de keizer tot zijn
hoogste waarde werd verheven. Deze onvoorwaardelijke
trouw betekende uiteindelijk: bereidheid tot het ultieme
offer op de meest pijnlijk wijze voltrokken: het opensnijden
van de onderbuik. Zodra de eer van de groep en daarmee
van voorouders én nazaten bezoedeld was, moest
deze schaamte, die gegeven de shintoïstische esthetiek
niet als zonde, maar als onzuiverheid werd ervaren,
worden weggenomen. Door de afwezigheid van iedere transcendentie
bergt het concrete zowel het bezielde als het onbezielde
in zich. Dat Japanners zich altijd bewust zijn van de
vergankelijkheid wordt mede uitgedrukt in het nationale
symbool van de kersebloesem: hierin wordt een kort,
maar intens mooi leven, dat ieder moment kan worden
weggerukt, gesymboliseerd. Zo is het geweld van de dood
in deze cultuur altijd aanwezig en De zuiverheid van
de dader van het geweld is altijd in het geding. Zijn
bereidheid zelf aan het toegebrachte geweld ten onder
te gaan, is van doorslaggevend belang voor de waardering
van zijn gedrag. Idealiter krijgt ieder leven zijn voltooiing
in een schone, maar gewelddadige dood. Zo vindt de giri
zijn raison d'être en ultieme vorm in de seppuku:
de meest radicale, maar tevens meest gedisciplineerde
vorm van geweld. De gewelddadige offerdood lijkt een
anachronisme, maar de zelfmoordstatistieken onder scholieren
worden nog steeds achtergehouden. Hoewel, nogmaals,
de tijden veranderen blijken de zelfmoordcijfers onder
scholieren, dus onder die groep die onder een enorme
sociale druk staan relatief immens hoog te zijn. Door
ons worden dergelijke problemen doorgaans als een gewetensconflict
gezien. Maar er is eerder sprake van een verplichtingsconflict
waarin het cruciale sociale concept in beeld komt: de
wa of harmonie van de groep. Het concept van
de harmonie en de verplichting, de on, worden
door het eveneens uit China geïmporteerde Confucianisme
onder het Tokugawa Shogunaat, dat na de pacificatie,
van het begin van de 17e tot het eind van de 19e eeuw
wordt gesticht, stevig in het maatschappelijk weefsel
vervlochten. Een politiestaat is een groot woord, maar
de verleiding is groot om het feodale Japan zo te kenschetsen.
De confucianistische leer bood vanaf de 17e eeuw een
institutioneel kader voor de doodsesthetiek. Ieder uitwas
of een mogelijke doorbreking van de sociale orde kon
daarmee worden bestreden. Zo was het boeren weliswaar
toegestaan tegen de hoge belastingdruk in opstand te
komen, maar alleen dan als degenen die de petitie overhandigden
vervolgens seppuku pleegden.(Buruma 1984: 1678)
De dood van de raddraaiers verplichtte de heer tot verzachtende
maatregelen. Individuele beslissingen worden altijd
gemaakt met het oog op de wa van de groep. Zo
manoeuvreert de Japanner vanaf dat moment binnen een
pyramidaal gestructureerde veelheid van verplichtingskringen,
waarvan de familie de basis en vroeger de keizer, nu
vaak het bedrijf de top vormen. Wijkgemeenschap, werkkring
en lokale autoriteiten krijgen hierbinnen ieder hun
plaats. De rituele handelingen van de shinto worden
verweven met de noodzaak om aan iedere verplichting
of on een gepaste delging, een giri te
verbinden. Deze giri structuur bindt de groepsleden
van vóór de wieg tot over het graf aan
elkaar. Kadootjes geven is in Japan dan ook een favoriete
bezigheid, maar eerder dan om de inhoud gaat het ook
hier weer om het formele gebaar van de gift. Roland
Barthes slaat daarom de spijker op z'n kop als hij opmerkt:
"het geschenk is alleen: vrijgevigheid en dankbaarheid
raken het niet. De ziel besmet het niet."(70) Dit leidt
tot de paradoxale conclusie dat een Japanner pas zichzelf
is als hij zich volledig in deze hoogst geformaliseerde
verplichtingsrituelen verliest. Door de vorm te beamen,
door louter uiterlijkheid te zijn, zouden wij zeggen,
toont hij zijn innerlijke integriteit, zijn honne.
Uiterlijk vertoon betekent dus niet dat de individualiteit
wordt opgegeven. Dat zou een substantiële kern
van de individualiteit vooronderstellen die in feite
afwezig is: het moderne subject met zijn autonome wil,
dat drie eeuwen oude, typische produkt van de westerse
moderniteit, waarvan wij nog steeds grotendeels exponenten
zijn, bestaat in Japan eenvoudigweg niet. On, wa en
giri constitueren het zelfrespect van de Japanner. Ons
in een universele rede gefundeerde zelfrespect, dat
ten grondslag ligt aan het handvest van de rechten van
de mens is voor de Japanner, zo hij al in deze termen
over zichzelf kan denken, de opperste vorm van egoïsme.
Deze totaal andere positie van het individu verklaart
waarom er in mangafilms opvallend vaak sprake is van
groepsgerichte actie: ideëel bevlogen groepjes
jongelingen vechten voor een ogenschijnlijk verloren
zaak, bijgestaan door halfmenselijke, halfgoddelijke,
androide wezens, die de mens doorgaans goedgezind zijn.
Toch
zijn er grenzen aan de beheersing. De overschrijding
ervan kan nauwelijks herkenbare, maar ook groteske,
zelfs apokalyptische vormen aannemen. Waanzin en idiotie
boden echter een mogelijkheid te kritiseren en te overleven.
In Oshima's films is waanzin dan ook een niet weg te
denken onderdeel. Waanzin en dwaasheid zijn kenmerken
van de rebel die zich door de waanzin buiten de samenleving,
maar door de dwaasheid midden in de maatschappij bevindt.
Vanuit die positie kan kritiek worden geleverd zonder
dat de kriticus aan een moordende repressie wordt onderworpen.
In andere culturen lijkt de positie van de nar een soortgelijk
element, maar daar is het altijd minder excessief. De
romeinse saturnaliën die in het christendom in
het carnaval worden getransformeerd zijn daarvan slechts
één collectieve gestalte. Het geweld kan
zich ook banaler voordoen. Zo kan alles wat niet tot
de sociale groepen behoort waarin een Japanner 'zichzelf'
moet zijn, weliswaar niet gewelddadig maar toch zeker
onbeschoft bejegend worden. In de metro wordt echt niet
opgestaan voor een oud vrouwtje als het niet iemand
uit een van de sociale kringen is waarin men zich beweegt.
Groteske vormen kan het aannemen in de bar of het geishahuis.
Tijdens dronkenschap lijkt alles plotseling geoorloofd.
Op een party met collega's zoent men elkaar, knijpt
men in elkaars kont of vliegt men de ander naar de keel.
Aan dit soms excessieve geweld komt echter abrupt een
eind, zodra een seniorcollega, de sensei, wat
doorgaans met leraar wordt vertaald maar dat letterlijk:
de eerder geborene betekent, er genoeg van heeft. De
volgende dag doet iedereen alsof zijn neus bloedt. De
harmonie, de wa van het bedrijf gaat voor alles.
2.
Sex: de ambivalente rol van de vrouw
Tot
zover het geweld. Hoe zit het met het tweede element:
sex, en dit allereerst in relatie tot het geweld? "Verkrachting
en sadistisch geweld tegen vrouwen in het algemeen,
merkt Noël Burch op, "zijn thema's die met verontrustende
regelmaat terugkeren in de cinema van Oshima en zijn
tijdgenoten en op ondubbelzinnige wijze uiting geven
aan een eeuwenoude fallocratische traditie".(265) De
vraag is niet zozeer of dit een onbewust gegeven in
Oshima's film is of dat hij dit in de radicale uitdrukking
ervan bijvoorbeeld in Het rijk der zinnen, Dood
door hanging of Dagboek van een dief in Shinjuku
ter discussie wil stellen, maar de vraag is veeleer
of deze fallocratische traditie werkelijk de laatste
verklaringsgrond voor deze vrouwonvriendelijke bejegening
is. We kunnen niet veronachtzamen dat de Japanse cultuur
een van de weinige culturen is waarin de vrouw mythologisch
een vooraanstaande rol bekleedt. In het 'Land van de
rijzende Zon' is de zon namelijk een vrouwelijk wezen:
Amaterasu, de zonnegodin. Ian Buruma loopt in zijn boek
De spiegel van de Zonnegodin de verschillende
vrouwbeelden na die in Japan opgeld doen: van de eeuwige
moeder tot de duivelse vrouw. Ondanks de doorslaggevende
rol van de vrouw in deze cultuur die geen zondeval kent
en waarin de vrouw derhalve de kenmerken van de appeletende
Eva mist, is haar meest vooraanstaande kenmerk een in
de mythologie verankerde onreinheid. Dat en niet de
beladenheid van de sexualiteit maakt de vrouw abject,
verwerpelijk. Sexualiteit als een lichamelijke activiteit
is daarentegen een normaal gegeven: vruchtbaarheidsriten
met expliciete afbeeldingen en rituelen zijn nog steeds
een normaal verschijnsel. Het rondzeulen met immense
fallussen in de volksfeesten of matsuri getuigen
ervan. Het Oosten zou volgens Michel Foucault geen wetenschappelijke
vertogen à la Freud over de sexualiteit hebben
geproduceerd. In plaats van een scientia sexualis
is er een ars erotica ontwikkeld, waarin meer
dan het najagen van de meest intieme waarheid het betrachten
van de vorm centraal staat. Plezier wordt niet direkt
geassocieerd met sexualiteit. De artistieke verbeelding
of die zich nu in de beeldende kunst of de literatuur
uitte is inderdaad zeer expliciet, hoewel veel achter
de schermen of onder vele lagen kimono's verborgen blijft,
wat overigens de verbeeldingskracht van de kijker activeert.
Als er sprake is van een meer expliciete beelden dan
doorgaans in een groteske ridiculisering in de vorm
van kolossale penissen of huiveringwekkende vagina's.
Het genre van de shunga, letterlijk voorjaarsplaatjes
biedt deze in ruime mate. De voorjaarsprikkeling wordt
in en via de shunga overgedragen op de fysieke prikkelingen,
op het ontbloeien van de menselijke natuur. Het gemengd
baden werd na de opening van Japan slechts afgeschaft
om de westerse zeden niet te bruuskeren. Hoewel naaktheid
in Japan historisch bezien nooit als problematisch is
ervaren, rust er op expliciete sexscene's wel degelijk
een taboe, zeker als het gaat om geslachtsdelen en schaamhaar.
(Filmfestival opmerking) We komen daarnaast met de regelmaat
van de klok sadische scene's tegen waarin met name met
vrouwen weinig lichtzinnig wordt omgesprongen. In films
van een andere vertegenwoordiger van de Nouvelle Vague,
Mizoguchi, straalt deze vernedering nog iets uit wat
de Japanners mono no aware noemen: een edele,
bereflecteerde vorm van de treurnis die alle dingen
van het leven nu eenmaal aankleeft. Dit concept is louter
esthetisch en het is deze contemplatieve waarde die
de wreedheid even op een hoger plan tilt. Het geweld
wordt tot 'een esthetische wreedheid' getransformeerd.
(Buruma: 67) Toch is het niet eenvoudig om dit voor
ogen te houden als je de eromanga openslaat en, zoals
bij Suehiro Maruo het geval is, opgehangen en geknevelde
jonge meisjes doorboord ziet worden met zwaarden of,
zoals in The Legend of the Overfiend van Toshio
Maeda, verfilmd in 1992 die we vanavond te zien krijgen,
schoolmeisjes door buitenaardse wezens uiteengereten
worden. De expliciete geweld en sexscenes die in deze
film voorkomen zijn, hoe vreemd het ook moge klinken,
voor de doorsnee Japanner eerder een symbool van decadentie
en moreel verval dan een uitdrukkingen van sexualiteit.
Als we dit sexueel geladen sadisme vanuit de collectieve
ervaring van het geweld interpreteren krijgt het plotseling
een andere toonzetting. Dan blijkt ook dit diep in de
traditie te zijn verankerd. In de prentkunst, zeker
in de late Edoperiode aan het begin van de 19e eeuw,
is knevelen en mishandelen, zo lijkt het tenminste,
de gewoonste zaak van de wereld. De kneveling is een
variant van een typisch Japanse vechttechniek onderwezen
als het zogenaamde hojojutsu die nog steeds op
de politiescholen wordt onderwezen. Bondage in de eromanga
krijgt zo wel een uiterst merkwaardige context. Er is
zelfs een kunstvorm op geënt: Kinbaku. En
daarmee is weer een speciaal videogenre gecreëerd
door de performance artiest Masami Akita en de produktiemaatschappij
Kinbiken. Hoewel verwerpelijk in ogen van velen heeft
dit typisch Japanse genre minder met kinky sex te maken
maar alles met ritualisering van diepe aandriften in
de Japanse ziel: het bezweren van het verslindende karakter
van de vrouw, die de man telekens weer verleidt tot
het breken met de gemeenschap van mannen. Kurusawa's
verfilming van Shakespeares McBeth en King
Lear maakt duidelijk dat dit niet alleen in het
oosten het geval is. Toch is de nadruk op de vrouwelijke
rol in zijn films typisch Japans. Volgens Buruma is
het sadistisch geweld tegen meisjes en vrouwen "misschien
de meest extreme uiting van woede over het verlies van
de pure kindertijd"(67), waarin het kind volledig van
de moeder afhankelijk is en deze aan iedere gril van
haar kind toegeeft. De moeder en niet de altijd afwezige
vader, die tot voor kort meestal ergens bij een mamasan
in een klein barretje van 2 bij 5 meter, nadat hij zich
van 's morgens vroeg tot 's avonds laat suf heeft gewerkt
voor zijn bedrijf, zij alleen is de drijvende kracht
achter het doen en laten van het jonge kind dat tot
zijn eerste schooldag nagenoeg alles mag. Deze kleine
tiran zou, volgens de Japanse psychiater Takeo Doi,
zodra hij naar school gaat door het competitieve systeem
zo onder druk komen te staan, dat de overgang een traumatisch
effect moet hebben. De mythisch gefundeerde onreinheid
van de vrouw en dit collectieve trauma zouden wel eens
de verklaring van deze zowel vijandige als devote houding
van mannen kunnen zijn. Dit trauma kan blijkbaar slechts
in de kunst en daarmee in de film en in de manga worden
verwerkt. In die zin is de opmerking van Trevor Brown
wel degelijk van toepassing. travestie Dat sexualiteit
op een volstrekt andere wijze samenhangt met de innerlijke
aandriften blijkt ook hieruit dat in veel manga de helden
een haast geslachtsloze verschijning zijn. Deze angrogyne
typen, deze manvrouwen of vrouwmannen hebben in het
Japanse culturele leven een vooraanstaande rol gespeeld.
Deze in onze ogen als vermenging van beide geslachten
opgevatte travestie is echter verre van sexueel geladen.
Het gaat hier dus niet om transsexualiteit maar opnieuw
om een haast rituele vormvervaging. De meest bekende
vorm daarvan wordt gevormd door de mannen die vrouwenrollen
speelden en nog spelen in het traditionele volkstheater,
het Kabuki. Deze zogenaamde onnagata overigens
niet zelden iets oudere mannen bootsen zo perfect het
vrouwelijke gedrag na dat het verschil dat de oplettende
toeschouwer zou willen bemerken verdwijnt. Niet omdat
de onnagata helemaal als een vrouw is, maar omdat zoals
voor zoveel dingen in Japan geldt deze vrouwelijkheid
zich in de uiterlijke gedragingen uitput. De waardering
van de Japanner betreft deze esthetisering. Het zondige
besef van homosexualiteit is volstrekt afwezig. Homosexualiteit
is in die zin in de Japanse cultuur nooit een probleem
geweest. De homoerotisch grondtoon kent op zich een
lange traditie die teruggaat op de traditie van de samoerai,
de bushido, de krijgertraditie, die in zijn moderne
vorm na het verwesteren van de Japanse samenleving overgegaan
is in een cult van dandyisme. (Yukio Mishima, Hagakure...)
Naast deze manvrouw rol is aan het begin van deze eeuw
een vrouwman travestie opgekomen, die teruggaat op een
door een ouddirecteur van de spoorwegen opgerichte leefgemeenschap
van uitsluitend meisjes te Takarazuka. In deze sektarische
gemenschap werden theatervoorstellingen verzorgd van
traditionele westerse en oosterse stukken. De rollen
worden alle door meisjes vertolkt. Interessant voor
mijn verhaal is dat veel stukken weer zijn gebaseerd
op mangastrips. Een van de stukken die gespeeld worden
is bijvoorbeeld Berusaiya no Bara/De roos van Versailles
dat tijdens de Franse Revolutie speelt en waarin de
hoofdpersoon geboren wordt als een meisje. Opgevoed
als een jongen sterft zij tenslotte als soldaat voor
de revolutie. Deze strip werd in 1979 als mangafilm
verwerkt. Op deze androgyne wezens, deze zogenaamde
bishojo/bishonen, drijven vele manga en verklaart
wellicht hun populariteit. Zij bieden misschien jonge
meisjes de mogelijkheid om hun frustraties ten aanzien
van de zeer masculiene buitenwereld te sublimeren. Ian
Buruma gaat zover het apokalyptische thema ermee in
verband te brengen:
"Maar het dilemma blijft
bestaan: hoe meer men zich moet aanpassen, hoe verder
men afdrijft van de puurheid van de onbezoedelde jeugd.
Vandaar de nadruk in zo veel japanse verhalen op het
einde van de jeugd, op de vernietiging ervan, in plaats
van de bloei. Het alternatief kan alleen maar zijn om
eeuwig knaap of maagd te blijven, man noch vrouw, zodat
men nooit volwassen hoeft te worden"(134).
Dit
zou de verklaringsgrond zijn van het verschijnsel van
de bishonen, de jonge, aantrekkelijke androgyne
jongens wier verschijning altijd een lichtelijk homoerotische
lading heeft. Voegen we al deze elementen samen dan
ontstaat er een voor westerlingen hoogst merkwaardige
mengeling van puur formele travestie, gewelddadige doodsdrift
en perfecte schoonheid. Shintoïstische en boeddhistische
elementen worden ingezet om het confucianistische keurslijf
te ontvluchten of op z'n minst de knellende druk ervan
te verdragen. Manga zou daarin een sublimerende rol
vervullen.
3.
Technofilie:
Sex,
geweld, apokalyps. Tenslotte dan de ogenschijnlijk kritiekloze
houding die Japanners ten aanzien van de techniek aannemen.
Deze liefdevolle relatie voor de techniek, deze technofilie,
die overigens zonder probleem te vergelijken is met
de westerse variant Thunderbirds komt in de vroege
manga sterker naar voren dan in de latere. De robot
is doorgaans de mensenvriend en de helper in nood. Soms
is hij begiftigd met een zelfstandig brein, zodat hij
naar eigen goeddunken kan ingrijpen, maar meestal en
in toenemender mate wordt hij een mechanisch hulpstuk
van de mens. Het lijkt een soort mechanisch lichaam
bij de geest. Soms mondt dit zelfs uit in een tweeeenheid
die op haast mediamieke wijze communiceert. Het door
Wiliam Gibson aan het begin van de tachtiger jaren geïntroduceerde
cyberpunkgenre sluit naadloos aan bij de Japanse technofilie
en de mythologische verbeeldingskracht die bevolkt wordt
door monsters, geestesverschijningen of mensen in diergedaanten.
In films als Cyber City Oedo 808 worden zo cyberpunk
en horror met elkaar verbonden. Maar waarin is deze
affirmatieve houding ten aanzien van de technologie
en de media verankerd? Hier wordt mijn verhaal uiterst
speculatief. Laat ik u uitnodigen tot een filosofisch
uitstapje om de in onze ogen roboteske houding van de
Japanners te verbinden met hun technologievriendelijke
instelling. Zoals ik heb aangetoond, staat het dagelijks
leven van Japanners, ondanks de westerse invloed, nog
steeds bol van pseudorituele handelingen. Ze bewegen
zich als het ware al buigend van verplichtingskring
naar verplichtingskring, waarbij ze zich zo veel mogelijk
proberen aan te passen aan de uiterlijke vormen die
vereist zijn om zich zo onopvallend mogelijk in te voegen
in het sociale proces. De vorm wordt tot inhoud verheven.
Dit zagen we bij de travesti van de onnogata. In een
Japanse terminologie heet dit copiëren en herhalen
kata: het leren van de basisvormen door louter
herhaling. Het gebeurt in het theater, maar ook in de
vechtkunsten. De Japanners leren niet met hun intellect
maar met hun lichaam. Ook in de waardering van het fysieke
geweld komt dit naar voren. Hoe perfecter je de vorm
beaamt, hoe beter je functioneert. Of in termen van
de Canadese mediagoeroe Marshall MacLuhan: the medium
is the message. Het beamen van de vorm als vorm van
communicatie is ritueel gedrag: stel je de katholieke
eucharistie voor als een voltrekking van louter formele
handelingen en uitspraken zonder dat er nog sprake is
van een geloof aan god om zicht te krijgen op het gemeenschapsgevoel
van de Japanner. Laat ik de stap naar de technologische
hulpmiddelen maken. Als middel is het meer dan een veruitwendiging
van onze geest een verlengstuk van ons lichaam. De westerse
mens wiens wereldbeeld nog bepaald wordt door Descartes
onderscheid tussen lichaam en geest meent dat de materie
of het lichaam een ontkenning is van de geest. Het moet
bedwongen worden. De christelijke leer met zijn zondebesef
vormt de achtergrond. Zoals ik heb laten zien is in
de Japanse cultuur dit zondebesef afwezig en zijn Japanners
zeer praktische wezens. De omgang met technologische
middelen is veel minder beladen en haast vanzelfsprekender.
De shintoistisch gemotiveerde perfectie van de vorm,
de zenboeddhistisch gemotiveerde disciplinering van
de geest door een zelfverlies in de kata, al deze elementen
keren terug in de Japanse technofilie. Als we deze dus
tegen een breder cultuurhistorisch perspectief belichten
blijkt ook zij een uitdrukking van een levenshouding
te zijn die diametraal tegenover de westerse cultus
van het zuivere Ik staat. Blijft de westerse mens tot
op zekere hoogte huiverig voor de hulpmiddelen die hij
ontwikkeld om het leven aangenamer en veiliger te maken,
de Japanner lijkt zich er in westerse ogen geheel aan
uit te leveren. Er is een psychologische kant aan het
verhaal. Geconfronteerd met het geweld van de natuur
de aardbeving in Kobe is daarvan de laatste desastreuze
gestalte weet de Japanner zich gesterkt door de technologie.
Het is waar, voor westerlingen doet het gedrag van Japanners
soms nogal robotesk aan en lijkt het leerproces en de
specifieke didaktiek te getuigen van een volstrekte
afwezigheid van reflectie: wat geleerd wordt, is voornamelijk
de handeling die vervolgens duizendenden malen herhaald
wordt en zodoende als het ware in het lichaam wordt
geprint tot het een vanzelfsprekend deel van het gedrag
is geworden. De Japanse kunstenaar is geen schepper
van zijn werk. Maar wat wij slaafs copiëren noemen
is een wereldse ritueel waarvan de plotse verlichting,
de satori, een kwalitatieve sprong in het Niets,
de limietgestalte is. Dit verklaart wellicht grotendeels
waarom Japan ondanks zijn behoudzucht toch een van de
meest experimentele en geavanceerde technologische culturen
is.