JAPAN
|
Over
schijn en herhaling
|
Henk Oosterling
(Lezing
in: Theater Zeebelt, Den Haag 24 oktober 1993)
|
Tussen 1701 en 1703, als de
pacificatie van Japan onder de Tokugawa Shoguns, bekend van de
gelijknamige televisieserie, een kleine eeuw gaande is, vindt
er in Japan een serie gebeurtenissen plaats die vanaf dat moment
de collectieve verbeelding, uitgedrukt in de diverse kunstvormen,
zoals theater, literatuur en beeldende kunst zal blijven bespoken.
Zevenenveertig voormalige samoerai plegen ogenschijnlijk zonder
enige direkte aanleiding een aantal spectaculaire moorden op hooggeplaatste
edelen, waardonder graaf Kira. Deze daimyo had echter enkele jaren
daarvoor hun eigen baas, de daimyo Enya Hangan, tot harakiri of
seppuku aangezet. Alleen door dit ultieme offer kan deze aan zijn
door Kira ten onrechte afgedwongen ereschuld of giri voldoen.
De zwervende samoeirai, de Ronin hadden na de seppuku van hun
meester jarenlang de schijn opgehouden geen enkele lust te voelen
de eer van hun meester te wreken. Levend aan de zelfkant van de
samenleving wekten zij de indruk deze gebeurtenis geheel vergeten
te zijn, terwijl zij echter in het geheim de gloeiende sintels
van hun woede, die deze vernedering had opgeroepn, aanbliezen.
Toen iedere waakzaamheid van de kant van hun gedoodverfde tegenstander
verdwenen was, achtten zij de tijd rijp om aan de absolute trouw
aan hun meester, hun shisei gehoor te geven. Ze doodden Kira en
consorten en pleegden vervolgens, zoals het oprechte moordenaars
betaamt, en masse seppuku. Chishingura, geschreven in 1748, heet
het theaterstuk dat deze gebeurtenissen tot uitgangspunt neemt.
Chushingura: 'het pakhuis van de trouw', meer bekend onder de
titel De zevenenveertig Ronin maakt vanaf die tijd deel uit van
het repertoire van het klassieke Noh, het volkse Kabuki en het
Bunraku of joriru[1], het poppentheater. De vertolking is in de
loop van de eeuwen niet fundamenteel veranderd. In tegenstelling
tot het Westerse toneel waar, met name de laatste 200 jaar, de
uitdrukkingskracht van het stuk voor een groot deel afhangt van
de persoonlijke invulling van regisseur en hoofdrolspelers, ontleent
het Japanse toneel zijn zeggingskracht en intensiteit aan de herhaling
van het originele drama. De herkenbaarheid van het origineel staat
voorop, zoals ooit in de Middeleeuwen de geschriften van de oude
meesters het kernstuk van iedere nieuw tractaat waren. Aan deze
herkenbaarheid ontleent de Japanse gemeenschap, waar individuele
expressie nauwelijks gewaardeerd wordt en iedere persoonlijk initiatief
institutioneel getorpodeerd wordt, zijn kracht. Achter de verwijzing
naar de Middeleeuwen gaat zeker geen waarde oordeel schuil. Het
is slechts een constatering van cultuurhistorische aard, dat Japan
pas een kleine 150 jaar meedoet aan het ontwikkelingsproces, dat
wij, westelingen, overigens met steeds meer terughoudendheid,
'beschaving' noemen. Waar wij mee dan 600 jaar over hebben gedaan,
dat wil zeggen in 12 volledige generaties, daar heeft Japan slechts
drie generaties over kunnen doen. Iets pregnanter gesteld: pas
deze huidige generatie is familiaal bezien losgekomen uit een
feodaal denken, waarin de groepsloyaliteit centraal staat. En
het is pas een kleine 50 jaar geleden dat de goddedlijkheid van
de keizer werd afgezworen en het politieke bestel definitief op
westerse leest geschoeid is. Dat dit desondanks niet helemaal
gelukt is, mag blijken uit de vele politieke schandalen waarin
Japan vandaag de dag verwikkeld is. Misschien is Hosokawa, de
eerste premier die naar westerse maatstaven kan worden gemeten.
Onder invloed van het Westen zijn vanzelfsprekend in de loop van
de 20e eeuw allerlei institutionele structuren gerealiseerd die
een open samenleving moesten garanderen. Wetenschap en kunst zijn
daar eveneens door beïnvloed. Naast het traditionele Noh
en Kabuki vinden we dan ook allerlei avantgardistische kunstpraktijken.
We kunnen daarbij denken aan het werk van Abe Kobo of aan het
innoverende werk van het na WO II door Tatsumi Hijikata in het
leven geroepen Butoh theater. Toch bleef de belangstelling voor
deze kunstvormen tot voor kort beperkt tot een kleine groep intellectuelen.
De doorsnee Japanner leeft nog steeds in een wereld die, zo mogen
we zonder schroom stellen, door en door ritueel van aard is. Niet
alleen de jaarlijkse festivals, de nenju gyoji, zijn daar het
bewijs van, vooral het ritme van het dagelijks leven en de levenshouding
van de gewone Japanner getuigt daarvan. Zo is een kenmerk van
een rituele samenleving naast het ontbreken van een gearticuleerde
individualiteit die niet door een collectief bewustzijn wordt
gecontroleerd, vooral herhaling. Hoewel door het idee van rituele
praktijken, waaraan onvermijdelijk een offer en een collectieve
extase verbonden zijn de rituele zelfmoord is daar een voorbeeld
van , voor ons westerse geestesoog beelden uit een ver archaische
verleden of hedendaags pervers sektarisme worden opgeroepen, laat,
ook al zijn wij ons dit niet bewust, onze eigen dagelijkse praktijk
zich zonder problemen in deze termen duiden. We poetsen tenslotte
elke dag onze tanden op telkens dezelfde manier en het ritueel
dat zeker op jeugdige leeftijd rond het poetsen wordt opgevoerd,
vertoont, zoals overigens het kindergedrag als zodanig, veel rituele
kenmerken. Toch zullen weinig ouders deze dagelijkse plichtpleging
als een archaisch ritueel willen omschrijven. Als we de zachte
dwang die we op het kind uitoefenen even buiten beschouwing laten,
is het meest in het oog springende kenmerk het offer immers niet
meer aanwezig. Die zachte, pedagogische dwang dienen we immers
toe om onze kinderen zo op te voeden dat ze uiteindelijk zelf
weloverwogen de beslissing kunnen nemen om een bepaalde daad te
verrichten. Onze pedagogie richt zich meer dan op het afdwingen
van bepaalde groepsgedragingen op het zelfinzicht en het kritisch
bewustzijn. Kortom, op een zelfbewust individu dat vrije keuzen
kan maken en dat daardoor juist aan de dwangmatige herhaling kan
ontsnappen. Iets algemener gesteld: onze moderne, westerse cultuur
is erop gericht voortdurend iets nieuws te ontdekken. Het vooruitgangsgeloof
dat, hoewel tanende, nog steeds onze ideeën motiveert, is
daar een functie van. Beroep op een andere autoriteit dan ons
kritisch zelfbewustzijn is, tenminste als het gaat om wereldse
zaken, uit den boze. Ons zelfrespect en onze eigenwaarde meten
we, hoe vaak onterecht ook, graag af aan prestaties, die we zonder
kruiwagen of goed gepositioneerde vrindjes hebben verricht.
Hoe fundamenteel anders leren Japanners. Ik moet voorop stellen
dat de tijden aan het veranderen zijn en ik denk van van Wolferen
gelijk heeft als hij stelt dat " (hij) ervan overtuigd is, dat
de Japanners individuen zijn, alle 120 miljoen. Misschien", zegt
hij,"dat ze niet allemaal voor hun individualiteit willen opkomen;
de meesten zijn zo geïndoctrineerd dat ze dat niet doen.
Maar ik heb er heel wat ontmoet die gezien willen worden als een
eigen persoon en niet als onduidelijk lid van een groep."(38).
Desondanks is de grondstruktuur van de wijze waarop Japanners
de weredl benaderen gelegen in de herhaling. Pedagogisch en didaktische
processen zijn, hoewel een verandering zichtbaar is, nog steeds
gericht op navolging. Nogmaals, dat geldt ook voor de westerse
opvoeding, alleen daaar lijkt het op een bepaald moment op te
houden en over te gaan in een zelfbewust ontplooien van de eigen
specifieke vaardigheden. Japanners daarentegen blijven tot op
zeer hoge leeftijd leren. Hun hele cultuur is gebaseerd op de
navolging van het voorbeeld, de leraar, meester of sensei, wat
letterlijk en dat spreekt ook boekdelen de eerder geborene betekent.
(budo verhaal)
- herhaling in training
- dansysteem door hele samenleving:
- subtieler overgang herhaling/copiëren en inventiviteit:
Shu ha ri:
shu: 'beschermen' kennis van de sensei; klakkeloos overnemen en
geen twijfel
ha: 'verbreken belofte' kritischer, ook andere sensei leren
ri: 'uit elkaar gaan', eigen weg.
- Chaos en discipline: shinto is geen liefde voor de natuur maar
gecultiveerde angst: huiver.
- bonzai: beteugelde, geminiaturiseerde natuur
- innerlijke aandriften: loslaten in rituele setting
Copiëren is herhaling is leren is transformeren en op louter
pragmatische gronden, zeker niet vanuit universele principes zoeken
naar een oplossing die de harmonie garandeert.
[1] De muziek die hierbij gebruikt wordt heet Giday
|