HET
EINDE VAN DE GESCHIEDENIS
Een probleem? Voor filosofen? Of voor historici?
Turbulente ontwikkelingen in diverse delen van de wereld lijken erop te wijzen dat het langdurige
emancipatieproces, waarin met name de westerse mens, dat wil zeggen 'wij', de laatste 200 jaar verwikkeld zijn
geraakt, ten einde is. Meer dan ooit worden we met onze neus op de geschiedenis of liever: op de ironie van de
geschiedenis gedrukt. Dagelijks bereiken ons berichten over gebeurtenissen in het Oostblok die we twee jaar
geleden en in sommige gevallen zelfs twee maanden geleden voor onmogelijk hadden gehouden. De westerse
intelligentia haalt opgelucht adem. Columnisten in de New York Times spreken van "een terugkeer van OostEuropa
naar het verleden" of menen een "toetreding van OostEuropa tot de geschiedenis" waar te nemen, terwijl een
Japanner op het Amerikaanse State Department voor opschudding zorgt door het einde van de geschiedenis aan te
kondigen. Als toegift profeteert hij de uiteindelijke overwinning van het liberalisme en het vrije
ondernemerschap, waarna hij zelfgenoegzaam concludeert dat het kapitalistische systeem ten lange leste dus toch
aan de essentie van de mens blijkt te beantwoorden. Echter, wat voor de correspondente van The New York Times
wellicht de terugkeer tot de geschiedenis betekent, lijkt mij veeleer te wijzen op haar eind. In Moskou wordt
dit einde op zeer speelse, maar bloedserieuze wijze in een tegendemonstratie tijdens de viering van de
Octoberrevolutie aangekondigd. Iemand voert een spandoek mee met naar mijn mening het historisch opschrift:
"Proletariërs aller landen, het spijt me. Was getekend K. Marx. Getuigen de jubelstemming in het Westen en
de gretigheid waarmee men zich op deze gebeurtenissen werpt van een geopolitieke solidariteit? Of mogen we hier
wellicht de amechtige reactie van een ideologie waarnemen die ieder geloof in haar eigen historische
werkelijkheid verloren heeft? Hadden we ons na Auschwitz, Nagasaki en Hiroshima, na de diverse olierampen,
Tsjernobyl en de gaten in de ozonlaag immers niet allang neergelegd bij het idee dat het project van de
moderniteit mislukt was? Dat de historische taak van de moderne mens om zich van de ketens van zijn
overheersers, van de waan van het geloof en van de bedreigingen van een gewelddadige natuur te bevrijden, veel
te zwaar bleek? Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit de achtergrond van de huidige mentale malaise
is. Het Westen is niet geveld door een vijand van buitenaf, maar door een desastreuze interne dynamiek. Een
dynamiek die vanzelfsprekend in de beide wereldoorlogen, maar tevens in de opkomst van het fascisme en het
stalinisme en tenslotte in de Koude Oorlog, het benarde nucleaire avontuur dat 'bewapeningswedloop' heet en in
een ecologische crisis haar extatische hoogtepunten beleeft.
Ik zou deze gedachte van het einde van de geschiedenis vanuit verschillende invalshoeken willen belichten, maar
voornamelijk filosofisch. De conclusie van dit verhaal zal zijn dat met de excuses van Marx de geschiedenis
niet gered, maar definitief ten onder is gegaan. Voorts verschuif ik uw blik naar een het sociaalpsychologisch
vlak om u een beeld te schetsen van een door media beheerste consumptiemaatschappij waarin zich onmerkbaar een
andere collectieve en individuele ruimte, maar voral tijdservaring heeft gevormd. De verbinding tussen de
filosofische en de sociaalpsychologische overwegingen leidt tot de wellicht aanvankelijk enigszins bevreemdende
conclusie, dat de geschiedenis door een overmatige consumptie van de actualiteit verteerd is en in volledige
transparant medium, de tv is opgelost. Via een omweg zou ik willen verduidelijken wat de filosoof Jean
Baudrillard zou kunnen bedoelen met zijn opmerking in Sideraal Amerika (1986) als zou "de verdwijning
van de esthetiek en verheven waarden in de kitch en de hyperrealiteit even fascinerend zijn als de verdwijning
van de geschiedenis en het reële in het televisuele."(162 SA). Of zoals hij het eerder in De Fatale
Strategieën (1983) had geformuleerd: "In de sfeer die vreemd is aan de geschiedenis kan de
geschiedenis niet meer gereflecteerd of bewezen worden. Daarom eisen wij van alle voorgaande tijdperken, van
alle levenswijzen, van alle mentaliteiten, dat ze geschiedenis worden, dat ze van zichzelf vertellen op basis
van bewijzen en documenten (...): want we voelen heel goed aan dat dit alles in onze sfeer van het einde van de
geschiedenis zijn geldigheid verloren heeft."(FS 22/3)
1. De ondergang van de moderniteit.
Laten we eerst de term `geschiedenis', die in het voorgaande nogal
onkritisch gebruikt is enigszins precisiëren. Het gaat mij niet
om de algemene betekenis van geschiedenis als een feitelijk gebeuren
of als een beschrijving van dit gebeuren. Ik zou met de Franse filosoof
Michel Foucault geschiedenis willen duiden als een zijnswijze, een
ervaringsstructuur en op het niveau van de theorie als een kencategorie.
In zijn boek De woorden en de dingen uit 1966 probeert hij
aan te tonen hoe aan ieder samenhangend veld van theorieën in
dit geval de in de 19e eeuwse opkomende menswetenschappen of sterker
nog: aan alle daarin betrokken vormen van weten, van filosofische
speculaties tot volkswijsheden, bepaalde kenvoorwaarden ten grondslag
liggen. Zo'n raster stelt ons in staat ware informatie van onware,
werkelijkheid van fictie te onderscheiden. Dit veld van kenvoorwaarden
verschilt per historische periode en wordt door Foucault een `epistemè'
genoemd. Hij onderscheidt vanaf de Middeleeuwen een drietal periodes:
Renaissance, de 17e en 18e eeuw de klassieke tijd en de moderne periode,
die de 19e eeuw en een deel van de 20e eeuw beslaat. In elk van deze
periodes kijken mensen anders tegen de wereld aan, hebben ze een andere
ruimte en tijdservaring en geven zij zichzelf er een andere plaats
in. Vóór Copernicus is de aarde het middelpunt van het
heelal en tot Columbus is zij zo plat als een dubbeltje. Vóór
de moderne tijd ziet de mens zich nog als een bevoorrecht deel van
de schepping. De tijd strekt zich uit van de schepping tot de Dag
des Oordeels. Na 1800 na de vermeende dood van God wordt hij hoewel
een exclusief want met rede begaafd, maar toch een van de vele beesten
wier ontwikkelingsgeschiedenis een van de vele wordt. Een geschiedenis
die niet meer aan de wereld gebonden is. Bovendien is de maatstaf
voor kennis niet meer de openbaring, maar het menselijke bewustzijn,
dat echter op persoonlijk en collectief vlak altijd een ontwikkelingsgeschiedenis
kent. De mens blijkt een ambivalente maatstaf en dit maakt, al naar
gelang de status die het bewustzijn krijgt, dat de waarheid in de
loop van de moderne tijd steeds van kleur verschiet. Het epistemisch
raster is als het ware de bril waardoor mensen wel kunnen kijken,
maar die zij niet af kunnen zetten. Pas latere generaties, die laten
we het zo eenvoudig mogelijk zeggen niet meer in deze kennis geloven
of niet meer vanuit deze kennis met hun wereld omgaan, kunnen door
een grondige analyse, door het afgraven van restanten van al de materiële
vormen van weten uit die tijd (boeken, tractaten, maar ook schilderijen),
door de materialiteit van de teksten heen dit raster terug vinden.
Hun eigen blik wordt echter door een nieuw raster bepaald, dat zij
op hun beurt weer niet kunnen zien. Welnu, een van de kenvormen van
de moderne mens is de Geschiedenis. Dit is vanaf de 19e eeuw de uitdrukking
van een collectieve ervaring van de tijd. Deze wordt nu als een evolutionaire
ontwikkeling, als een progressieve opslag van intellectuele en technologische
verworvenheden en als een onomkeerbaar proces wordt begrepen. De tijd
is nu geen omhulsel meer, waarin de dingen gebeuren, maar een onlosmakelijk
element van hun ontwikkeling. Deze moderne tijdservaring dient zich
aan in het werk van de filosofen aan het eind van de 18e eeuw. En
zij is nog steeds voor een groot deel onze tijdservaring. Nog steeds
bezien wij onze technologische verworvenheden tegen het licht van
de ontdekking van meer waarheid. Probeer je huidige studiebezigheden
maar eens anders te zien dan vanuit een ontwikkelingsperspectief?
Is zij niet in eerste instantie een investering in een betere intellectuele
en hopelijk sociaaleconomische toekomst? Of volstaat de ervaring van
het studeren zelf? In het laatste geval begint zich iets af te tekenen
dat op een nieuwe tijdservaring zou kunnen duiden. Voorlopig blijft
ons onderwijsbestel dé uitdrukking bij uitstek van het idee
dat een volwaardig bestaan zich slechts kan verwerkelijken door een
systematische ontwikkeling van onze vermogens. Vrijheid hangt voor
ons nog samen met een volledige ontplooiing van onze doorgaans intellectuele
mogelijkheden binnen een gegarandeerd stel grondrechten. Dit idee
van vorming en mondigheid "baas in eigen bol" zullen we maar zeggen
ontwikkelt zich ten tijde van de zogenaamde Verlichting aan het eind
van de 18e eeuw. Sociaaleconomische en politieke gebeurtenissen krijgen
na de turbulente ontwikkelingen tijdens de Franse Revolutie een fundamenteel
andere betekenis. Kant, Hegel en Marx beschrijven hun heden als hoogtepunt
van een samenspel van historische krachten en ervaren hun tijd als
een culminatiepunt van een vooruitgangsgeschiedenis. De Revolutie
geeft de breuk met het verleden aan. En de moderne geschiedsopvatting
maakt deze breuk, deze discontinuïteit tot het kernstuk van haar
tijdsbegrip. Volgens Kant is de mensheid tot een bewustzijnsgraad
gekomen waarvoor zij haar ogen niet meer kan sluiten. Zij dient de
reusachtige taak op zich te nemen zich van de ketens van ieder juk
te bevrijden. Maar als Kant over 'we' spreekt, dan bedoelt hij de
19e eeuwse burgerij. Dat is het verlichte deel van de natie, dat via
het recht haar vrijheid kan realiseren. Aan het begin van de 19e eeuw
zal Hegel deze burgerlijke taak herformuleren. Zijn filosofie is in
eerste instantie een bewustzijnsfilosofie, dat wil zeggen dat de verschillende
graden van bewustzijn van de mensheid een toenemende vrijheid in de
geschiedenis mogelijk maken. Aan de horizon van de geschiedenis zou
de Absolute Geest zichzelf als volledige vrijheid in een rechtsstaat
verwerkelijken. Bij Hegel draait het ook om de verlichte burgerij
die een samenleving moet realiseren die overigens meer van de toenmalige
Engelse constitutionele monarchie wegheeft dan van de Pruisische staat.
Zowel Kant als Hegel bevorderen een bepaald volksdeel de burgerij
tot wat filosofen graag het historisch subject noemen: de drager van
de vrijheid en de motor van de geschiedenis. De geschiedenis zal,
zo menen zij, ten einde komen als de utopie van een burgerlijke rechtsstaat
gerealiseerd is. Marx verlegt het accent van het bewustzijn naar de
economische verhoudingen. De geschiedenis wordt tot het schouwtoneel
van een immense klassenstrijd. Zijn onderneming komt filosofisch echter
op hetzelfde neer. Ook zijn analyse van het verleden komt voort uit
de ervaring van een breuk met dit verleden. Ook hij voorziet een emancipatie,
ook al het historisch subject nu niet meer de burgerij, maar het proletariaat.
Haar strijd zal de hemel op aarde moeten realiseren en die hemel heet
de socialistische maatschappij. Zo voltrekt zich volgens hen de geschiedenis
tussen twee Revoluties: de reeds voltrokken en de komende die de verwerkelijking
van de utopie zal betekenen. En daarin zal de geschiedenis zich opheffen:
het eind van de geschiedenis wordt in hun filosofische reflecties
op het historisch gebeuren in de 19e eeuw reeds voorzien. Geschiedenis
als tijdservaring en kencategorie veronderstelt voor deze revolutie
en emancipatie tevens een politieke praktijk. Na de Franse Revolutie
wordt de soevereiniteit van de vorst door het volk geusurpeerd, die
deze macht aanvankelijk noodgedwongen, maar gaandeweg haast als vanzelfsprekend
via een representatief systeem aan een kleine elitegroep afstaat.
Vertegenwoordiging van belangen, de besturing van het land door
getrainde politici, de fundering in een constitutioneel vastgelegd
stelsel van vrijheden en een absoluut geloof in dit stelsel van representatie
zijn de kenmerken van de moderne politiek. Ook op dit gebied kunnen
we de breuk met de moderniteit in onze huidige samenleving waarnemen.
De ongeloofwaardigheid van de huidige politici, de toenemende invloed
van buiten, a of antiparlementaire groeperingen, de ontoereikendheid
van de nationale bevoegdheden en de nietszeggendheid fraseologie op
internationale conferenties duiden naar mijn mening op het feit dat
moderne instituties hun geloofwaardigheid verliezen. Nu we een kleine
twee eeuwen verder zijn moeten we tot onze schrik constateren dat
de westerse samenleving zich in haar contradicties heeft verstrikt.
Het project van de moderniteit gaat aan zijn eigen interne dynamiek
ten onder. Zo heeft de burgerlijke staat aan de roep om vrijheid voor
het individu gehoor gegeven met een verstikkende verzorgingsstructuur,
waarin iedereen voor alles verantwoordelijk wordt gesteld. Het rechtstelsel
is voorts zo complex geworden dat iedereen aan een verstikkende terreur
van de normaliteit wordt blootgesteld. En het socialistische experiment
zien we nu aan de dynamiek van zijn eigen sociaaleconomische wetmatigheden
ten onder gaan. Ten slotte heeft de vermeende bevrijding en beheersing
van het natuurgeweld na een periode van turbulente groei het verlammende
inzicht door doen breken dat we door de onbedoelde verstoring van
ecologische systemen onbeheersbare reacties hebben opgeroepen. De
allesomvattende beheerscrisis waar we in verkeren, lijkt het effect
van een onmerkbare versnelling, van een overgang van groei naar wildgroei.
Wij hebben deze beweging weliswaar zelf in gang gezet, maar we worden
nu letterlijk zo zullen we verderop zien met een stroomversnelling
van de tijd meegesleurd.
Postkapitalisme: consumptie en vrije tijd
Laat ik dit abstracte verhaal aan de hand van een aantal sociaaleconomische
en psychologische verschijnselen enigszins concretiseren. Het eerste
is waarschijnlijk nog het eenvoudigst. Met het eind van WO II wordt
er een fase van het kapitalisme ingeluid die 'post of laatkapitalistisch'
wordt genoemd. Sommigen noemen het: 'postindustrieel' en verwijzen
daartoe naar de opkomst en invloed van de electronica in het industriële
proces. Deze samenleving wordt gekenmerkt door een toenemende samenwerking
tussen staat en privesector om een catastrofale crisis, zoals die
van 1929, het hoofd te bieden. De stricte scheiding tussen een planeconomie
en het vrije ondernemerschap begint te vervagen. Ook krijgt de
crisis een andere gedaante. Tegenwoordig is een beurskrach hoogstens
nog een mediaspectakel, waar slechts de hoekwerker of een gepaniekte
speculant direkte gevolgen van ondervindt. Het proces van dekolonialisatie,
dat in de loop van de 20e eeuw zijn beslag krijgt, alsmede de radicale
verandering van de invloedssferen na WO II vereisen een nieuwe economische
orde, waarin echter de macht van de voormalige koloniale overheersers
zeker wordt gesteld. Het militairindustriële complex, de groeiende
invloed van de multinationals en de militaire en economische exploitatie
van de Derde Wereld, waar in commissie onze oorlogen worden uitgevochten,
zijn daar het gevolg van. De wereld wordt vanaf dat moment gekenmerkt
door OostWest en NoordZuid verhoudingen. Interessanter voor mijn verhaal
zijn echter de ontwikkelingen die op een ander niveau van de economie
in gang worden gezet en die tenslotte in de consumptiemaatschappij
en de verzorgingsstaat resulteren, waarin wij nu leven. Zo zien we
in de loop van de 50er jaren, na de opbouw van Europa, het fenomeen
'vrije tijd' ontstaan. Een nieuw begrip dat vooral geassocieerd wordt
met de jeugd, die vanaf dat moment dan ook een indicator voor de maatschappelijke
verandering wordt. Een ruimer budget en meer vrije tijd blijken de
onontbeerlijke voorwaarden voor een consumptiepatroon dat nu op steeds
indringender wijze ons dagelijks leven gaat bepalen. Het lijkt erop
dat het aardse paradijs na de loutering van de WO II eindelijk gerealiseerd
zal worden. Helaas voor Marx aan de andere zijde van de Muur. Meer
dan ooit tevoren gaan consumenten de waarde van hun leven afstemmen
op de produkten die door de media worden aangeprezen. De produktie
van waren gaat nagenoeg samenvallen met de produktie van waarden,
dat wil zeggen van dat wat goed en slechts is. Er worden voorheen
onbekende behoeftes en genietingen geschapen. De systematische en
grootschalige beïnvloeding van het consumentengedrag wordt de
strategie van het postkapitalistisch systeem, waarin de scheidslijn
tussen arbeiders, burgers en kapitalisten zienderogen vervaagt. Waren
ze vroeger nog gescheiden door een andere levensstijl, nu verschillen
ze slechts door ruimere bestedingsmogelijkheden waarmee ze dezelfde
goederen en hetzelfde amusement kunnen consumeren. Mensen gaan hun
leefstijl ophangen aan bepaalde goederen: het bezit van een auto of
een tv, het dragen van bepaalde kleren, de inrichting van het huis
of het draaien van een bepaald soort muziek en de deelneming aan bepaalde
evenementen zoals voetbalwedstrijden, politieke demonstraties of culturele
manifestaties. Kortom, de consumptie van waren is tegelijkertijd een
consumptie van waarden, die de consument zich in de vertering
van het produkt ongemerkt eigen maakt. In dit geraffineerde comsumptieoffensief
spelen de media een beslissende rol: advertenties in bladen en kranten,
reclame op radio en tv. Maar vooral dit laatste medium gaat het gedrag
van zijn kijkerconsument bepalen. Want de eerste stap tot de consumptie
van waren en waarden is de produktie van waarheid: via de actualiteitsrubrieken,
het journaal en de documentaires worden de waarheden onze huiskamers
ingeslingerd. Zo reguleert de tv het gedrag van de kijker door een
immense produktie van waren, waarden en waarheden. Voor en aan het
oog van de kijker voltrekt zich een onzichtbare optische revolutie
die aan de electronica te danken is. Een breuk die overigens niet
als breuk ervaren wordt. Een revolutie die het einde van de geschiedenis
inluidt. Laat ik het belang van deze ontwikkeling aan de hand van
een tweetal mediatheoretici, te weten Marshall McLuhan en Neil Postman,
enigszins toelichten.
3. Tekenconsumptie: the medium is the message
Het is de vraag of het samenvallen van de kolonialisering van onze
innerlijke wereld met het uiterlijke dekolonisatieproces toeval is.
Zeker is het dat de bezetting van ons verlangen uit dezelfde kapitalistische
dynamiek voortkomt als die welke aan de koloniale expansie ten grondslag
heeft gelegen. Immers, dit economisch systeem leeft slechts bij gratie
van een expansief en agressief openbreken van steeds weer nieuwe afzetmarkten.
De spaceinvaders die hun offensief inzetten zijn nu echter niet tot
de tanden bewapende krijglieden, in wier kielzog godvrezende zendelingen
en hebzuchtige kooplieden mee worden gezogen, maar oorverdovende geluidsoffensieven
en oogverblindende beeldstrategieën. Met andere woorden, het
zijn de offensieven van de massamedia die de innerlijke ruimte van
de moderne mens, zijn bewustzijn in toenemender mate bezetten en tenslotte
geheel vervullen. Natuurlijk gaat dit niet zonder protest. De media
staan voortdurend onder kritiek. Van Packard tot Komrij wordt de ideologische
inhoud van de 'verborgen verleiders' van de 'treurbuis' meedogenloos
aan de kaak gesteld. Maar hun sluipende werking, dat wil zeggen de
wijze waarop zij onze ervaring transformeren, blijft lange tijd onopgemerkt.
In zijn belangrijkste werk Understanding Media uit 1964 analyseert
Marshall McLuhan de effecten die het medium tv op de eerste generatie
kinderkijkers heeft gehad. Hij beperkt zich echter niet uitsluitend
tot de televisie, evenmin tot het heden. De term 'medium' reserveert
hij daarentegen voor iedere techniek of technologie die de mens in
de loop van zijn geschiedenis meer greep op zijn omgeving heeft vergund.
Van de gesproken taal en het schrift via de kleding, behuizing, de
mechanische klok en de boekdrukkunst tot het wiel en allerlei vervoersmiddelen.
De moderne media van telegraaf tot tv en computers vat hij evenals
de voorgaande media op als verwijdingen van het menselijke lichaam:
"Elke verwijding", schrijft hij, "... beïnvloedt het hele complex
van psychische en sociale factoren."(15) De werking van een lichaamsdeel
of een zintuig wordt door toedoen van het medium immens vergroot.
De verwijding van de voet met het wiel tot aan het vliegtuig toont
hoe een medium door schaalvergroting en versnelling onze ruimte ervaring
radical verandert. En de invoering van het mechanische uurwerk dringt
ons ongemerkt een gesegmenteerde en seriële tijdservaring op,
waardoor we onder andere gaan eten als het tijd is. Niet als we honger
hebben. De tv is de laatste en meest omvattende verwijding: zij wordt
opgevat als de verwijding van het zenuwstelsel waarmee we op haast
tactiele wijze onze wereld aftasten. Op zoek naar waarheid en werkelijkheid
lijkt het aanvankelijk. In de tv, zo stelt hij, staat de wereld na
eeuwen lange verwijdingen van het lichaam, op het punt te imploderen.
De tv zuigt als het ware de werkelijkheid op en transformeert haar
tot een bonte mengeling van beelden. De media zouden, hoewel aanvankelijk
als hulpmiddel door de mens ontwikkeld, geleidelijkaan diens omgeving
en behoeftestructuur beslissend beïnvloeden. Ik heb daar reeds
bij de bespreking van produktie van nieuwe behoeftes en genietingen
op gewezen. McLuhan toont aan hoe onze ervaring van de wereld en het
verleden, van de ruimte en de tijd door de werking van de media zonder
dat wij er overigens erg in hebben, verandert. Laat ik een voorbeeld
geven van de produktie van één aspect van een nieuwe
tijdservaring: het besef van actualiteit. Wat betekent het een ervaring
van tijd en ruimte te hebben die zo omvattend en geëngageerd
is dat we ons voortdurend in een onmiddellijk toegankelijk heden met
alles en iedereen verbonden voelen, zoals we ons op dit moment verbonden
voelen met de bevolking van de DDR? Het zal duidelijk zijn dat
deze ruimte en tijdservaring slechts mogelijk is door de snelheid
waarmee de informatie ons via krant, radio en tv bereikt. Actualiteit
heeft alles met de consumptie van informatie en met snelheid
te maken. Hoe sneller, hoe actueler. Deze snelheid dankt de informatie
aan de electriciteit. Wat vroeger enkele dagreizen kostte, is nu binnen
enkele minuten, door toedoen van supergeleiders en satelieten binnen
fracties van seconden beschikbaar. Ruimte en tijd worden door de snelheid
opengebroken. Ze raken in een stroomversnelling. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat pas na de toepassing van de electriciteit voor het
transport van berichten een ervaring van de tijd als actualiteit kon
ontstaan. In concrete historische termen betekent dit dat door de
introductie van de telegraaf door Morse en de fototechniek van Daguerre,
die samenkomen in de ontwikkeling van de pulpkrant in de 19e eeuw,
de ervaring van actualiteit wordt geproduceerd. Zo wordt de 19e eeuwse
burger voor het eerst in letterlijke zin nieuws'gierig' gemaakt. So
what? vraagt de nuchtere toehoorder zich met gespeelde argeloosheid
af? De mens gebruikte een techniek om dat wat hij altijd al deed,
gewoon iets sneller te doen. Maar daarmee ziet deze nuchtere toehoorder
volgens mij twee dingen over het hoofd: allereerst ziet hij niet hoe
daardoor onze ervaring van de wereld fundamenteel verandert en vervolgens
heeft hij geen besef van het produktieve proces waarin door dit nieuwe
middel nieuwe behoeftes worden gekweekt, die een andere omgang met
die wereld vereisen. Met andere woorden: nieuwe media lenen zich niet
alleen voor gebruik: zij eisen een steeds intensiever gebruik en transformeren
onze gedragingen op andere levenssferen. Zo reduceren ze bijvoorbeeld
feiten tot nieuwsfeiten, die voorheen niemand nodig had. Want laten
we eerlijk zijn: niemand was toendertijd toch geïnteresseerd
in een beer die midden in Rusland 5 mensen opvreet of in de kleur
van de hoed van koningin Victoria? Om te illustreren hoe nieuwe behoeftes
gekweekt worden, zal ik de veranderde functie van informatie enigszins
toelichten. Informatie verliest zijn directe gebruikswaarde. Zij wordt
tot ruilwaarde. Zoals geld ooit van huiden via goud en zilver tot
papier geld werd en tenslotte tot een fictief bedrag en een plastic
plaatje evolueerde, zo wordt informatie contextloos en inwisselbaar.
Er kan alles mee gedaan worden. Niemand vraagt om nieuws. Iedereen
krijgt het. Contextloze informatie eist echter nieuw gebruik en een
nieuwe omgeving. We zien in de 19e eeuw het kruiswoordraadsel populair
worden: er wordt een milieu voor zwevende informatie geschapen. Een
'pseudoªcontext' zoals Postman het noemt (81). Vervolgens vergt
het weinig fantasie maar wel enige mentale flexibiliteit om de in
de 50er jaren ingezette traditie van radio en tv-quizen uit dit mechanisme
te verklaren. Denk er zelf nog eens aan tijdens het volgende gezellige
avondje met familie of vrinden waarop je je rond het spelbord van
het spelletje Trivial Pursuit heb geschaard. Tijdens dit spel wordt
je wellicht het derde aspect van de informatiewaarde duidelijk: na
de gebruiks en ruilwaarde dient zij zich aan in haar hoedanigheid
als tekenwaarde. Informatie verhoogt het prestige van de deelnemers.
Informatie wordt uitsluitend nog teken voor ontwikkeling en intelligentie.
Deze gedachte steekt achter McLuhans beroemd geworden stelling dat
niet de inhoud, maar het medium zelf de 'message' is. Met andere woorden:
niet de inhoudelijke programma's, maar de structuur en de werking
van het medium zijn zo dwingend, maar tegelijkerijd zo onzichtbaar
dat ze ons collectieve en individuele gedrag duurzaam beïnvloeden.
De tv vereist een bepaalde instelling van de kijker ten opzichte van
de beelden. Dit geldt zowel voor de voetbalfan die deze uiterste interessante
lezing noodgedwongen moet missen als voor de VPRO kijker, die zogenaamd
bewust kijkt. Beiden leveren zich vanuit een fascinatie uit aan het
spektakel der beelden. Ik wil niet ontkennen dat wij geá9ánteresserd
naar een documentaire kunnen kijken, noch dat wij door een dergelijk
programma aan het denken gezet worden of onze mening vormen. Ik wil
slechts het idee opperen dat de ontsluiting van ruimte en tijd door
de snelheid waarmee en de wijze waarop informatie ons bereikt, ons
dwingt op een andere manier met de wereld om te gaan. Aan ons voltrekt
zich dat wat Neil Postman in zijn boek Wij amuseren ons kapot
het `kiekeboeœmechanisme' noemt (82): we geven ons over aan
de spectaculaire opeenvolging van beelden, die wel als ware gebeurtenissen
opgevat worden. Gebeurtenissen die even snel opduiken als verdwijnen,
en die een eenduidig verband ontberen, maar voor alles amusementswaarde
hebben. We consumeren slechts tekens vanuit de vooronderstelling dat
ze ergens in de werkelijkheid verankerd zijn. Volgens Postman hebben
wij dan ook het lees of het typografisch tijdperk achter ons gelaten
en leven we nu in het televisietijdperk. Informatie lezen stelde geheel
andere eisen aan ons bewustzijn. Alleen al door de afstand tot de
teksten, door de lineaire opeenvolging van woorden wordt er aan ons
intellect andere eisen gesteld. De kenmerken van de vereiste houding
zijn we reeds tegengekomen bij de bespreking van de moderniteit. Ook
daar ging het om opeenvolging, ontwikkeling, opslag en bewustwording.
Het zal duidelijk zijn dat deze ervaring kenmerkend is voor het typografische
tijdperk en dit samenvalt met de moderniteit, die echter door de electronische
revolutie na WO II werd afgesloten. De tv wordt als het ware het raster
van onze waarneming. Of in Foucaults woorden: de episteme van waaruit
wij werkelijkheid en fictie van elkaar denken te kunnen scheiden.
Ook bij Postman krijgt de tv deze kentheoretisch of epistemologische
status. Ons denken is, om maar eens een term van Baudrillard te gebruiken:
televisueel. Duw een willekeurig persoon een microfoon onder z'n neus
voor een camera en hij gedraagt zich televisueel. De waarheid der
gebeurtenissen wordt afgemeten aan hun televisuele aard. Dit mag vreemd
klinken, maar toch is het een bekrachtiging en een herformulering
van een stelregel die aan de moderne wetenschap ten grondslag ligt:
eerst zien, dan geloven. Maar nogmaals het gaat niet om `wat'we bekijken,
maar `dat' we kijken.(157) We laten de wereld als een groot spel aan
ons voorbij trekken; een spektakel dat met een druk op een knop stilgezet
kan worden. De tv is echter geen spiegel waarin de werkelijkheid weerkaatst.
Integendeel, ze is de mal waarin de wereld vorm krijgt, hanteerbaar
wordt. De closeup, de slowmotion en de replay hebben de werkelijkheid
geminituriariseerd, uiteengeslagen en vertraagd. De snelheid waarmee
boodschappen verzonden worden laat geen tijd meer voor reflectie.
De overstelpende veelheid van de beelden, hun videomatige versplintering
is niet zozeer de uitdrukking van het verdwijnen van de causale verbanden
als wel de transformatie ervan. Associatie wordt de link tussen de
beelden. En zo wordt het leven een videoclip. De beelden raken in
extase en in deze extase wordt de kijker meegevoerd. Zijn perceptie
van de wereld is tenslotte onmiddellijk en extatisch. Hij wenst het
spektakel, het festival van de beelden. Geen zingeving, geen verklaring,
maar opzwepende beelden en vooral snelle wisselingen. Alles lijkt
om afleiding en verleiding te draaien. Wie zich nog niet heeft laten
overtuigen van de dwang of misschien moeten we inderdaad zeggen: de
verleiding die van het medium uitgaat, zou de financiële misere
van al die verdoolden eens moeten beschouwen, die hun familieleven
door de partyline hebben laten ruïneren. Deze abberate vormen
van sociaal contact worden door het medium telefoon geëist. Daar
de doorgaans futiele inhoud van de gesprekken nooit de reden voor
de hoge rekening kan zijn, rest ons slechts een conclusie: het telefoneren,
kortom: the medium is the message. Ook al kunnen we in tweede instantie
de behoefte aan sociaal contact of juist anonimiteit als medeoorzaak
aanvoeren. Dat deze behoefte via het telefoneren bevredigd wordt,
ligt enerzijds besloten in de dwingende werking van dit medium dat
een nieuw gebruik eist, anderzijds in de perverse dynamiek van een
economisch systeem, dat zelfs uit de misere winst weet te slaan.
4. Actualiteit en snelheid
We moeten na dit uitstapje terugkeren naar de filosofie. Kunnen
we het bovenstaande vertalen in de termen van het debat over het eind
van de geschiedenis? Het lijkt mij van wel. Daarbij is het natuurlijk
oppassen geblazen. Het gaat bijvoorbeeld te ver om de door McLuhan
geopperde veruitwendiging van ons zenuwstelsel in de tv als Hegels
realisering van de Absolute Geest op te vatten. Ik denk dat Hegel
zich bij de volledige vrijheid iets anders heeft voorgesteld dan de
mogelijkheid om een keuze tussen 60 tv kanalen of 20 fosfaatvrije
wasmiddelen te maken. We zullen andere verbanden moeten leggen. Adequater
is het de huidige produktie van historische werken vanuit het idee
van de consumptie van contextloze informatie te belichten. Het verdwijnen
van de geschiedenis heeft namelijk niet tot gevolg dat historici ophouden
met schrijven. Integendeel, zou ik haast zeggen. Er verschijnen steeds
meer en vooral steeds sneller studies. De personal computer en de
laserprinter weer zo'n medium maken goedkopere produkties mogelijk.
Ook past de historicus zich aan het consumptiepatroon van de media
aan: de Middeleeuwen zijn in en LeGoff en Eco zijn echt niet te beroerd
om dit bij van Dis te verkondigen. Als de werken niet amusant zijn,
dan voorzien de schrijvers hier wel in. Het heeft er veel van weg
dat geschiedenis voor alles amusementswaarde of tekenwaarde heeft.
De gebruikswaarde is tot het eind van de 60er jaren nog zichtbaar.
Na de broodschrijvers voor het hof, de kerk en de stad leende de historicus
zich in de 19e eeuw voor de ontwikkeling van de nationale staten.
Door de professionalisering en gegeven het kritische karakter van
de moderne geschiedschrijving werden vervolgens de ideologische ladingen
van verschillende geschiedschrijvingen ontmaskerd: zo werd na het
imperialisme, het fascisme, het stalinisme tenslotte in de 60er jaren
het kapitalisme aan de kaak gesteld. Maar dan? Wat voor gebruikswaarde
kan geschiedschrijving nog hebben na 1992 als Europa transnationaal
wordt en nu na het neerhalen van de Muur de noodzaak tot ideologische
ontmaskering overbodig is geworden? Hebben we, nu met alle externe
waarden alle contexten verdwenen zijn, misschien ongewild die felbegeerde
status bereikt van neutraliteit, waardevrijheid of objectiviteit?
In een van uw leerboeken wordt deze vraag gesteld: "Wat kan de functie
nog zijn van het historisch besef in deze laat of postmoderne periode?"(Blaas
88). Baudrillard geeft het antwoord: helaas, slechts amusement. Volgens
hem is de geschiedschrijving aan zichzelf ten onder gegaan. Of zoals
hij het in nogal cryptische bewoordingen stelt: "Maar ook het complex
van de genese en de genetika dat onder meer het licht deed zien aan
de hypertrofie van het historisch onderzoek, aan het delirium om alles
te verklaren, alles iets toe te schrijven, alles een referentie te
geven (...) Dit alles leidt tot een fantastische overvoering waarbij
alle referenties voor en van elkaar leven. Ook hier ontwikkelt zich
een overontwikkeld interpretatiesysteem zonder enige relatie met zijn
doelstelling. Dit alles is een vlucht naar voren om te ontsnappen
aan het wegkwijnen van de objectieve oorzaken."(17/8) Baudrillard
gaat nog verder. Hij stelt dat we slechts gebeurtenissen meemaken
die geen enkele consequentie meer hebben. Een vreemde uitspraak. Echter
niet, als we in aanmerking nemen dat een gebeurtenis in zoveel verschillende
interpretatiekaders kan worden opgenomen dat haar gebruikswaarde geheel
verdwijnt. Ze kunnen overal toe leiden en tot niets. In die zin zonder
consequenties. Ze vallen in een netwerk van mogelijkheden die geen
einde kent. Dit geldt evenzeer voor het historisch onderzoek. Reeds
Nietzsche wees erop dat het zoeken naar oorzaken of een veld van oorzaken
van een bepaalde gebeurtenis slechts de versplintering van dit onderzoek
ten gevolge kan hebben. Kortom, onderzoeken kennen geen eind. Met
andere woorden niets is oorspronkelijk, niets fundamenteel, er zijn
geen oorzaken, omdat het feit dat iedere oorzaak als effect van zeer
vele mogelijkheden de categorie oorzaak belachelijk maakt. Historisch
onderzoek is voorbestemd tot een volledige uiteenwaaiering, die slechts
door een pragmatische keuze gestopt kan worden. Maar welke waarden
zijn er in deze keuzes in het geding, nu iedere ideologie ontmaskerd
is en de geschiedenis planetair is geworden? Waartoe nog historisch
onderzoek verrichten in onze tijd? Voor status van de schrijver, van
de faculteit? Of voor het geld? Uit gewoonte misschien of uit verveling?
Of toch omdat we de verleiding niet kunnen weerstaan om naar de/ waarheid
te blijven zoeken? De historisering van het westen in de 19e eeuw
ten tijde van de opbouw van de nationale staten heeft onder andere
tot gevolg gehad dat de rest van de wereld iedere historiciteit ontzegd
werd. We lezen dit bij Hegel, die bijvoorbeeld Afrika een continent
zonder geschiedenis en zonder subjectiviteit noemt. Misschien heeft
zich in de loop van de 20e eeuw een omgekeerd proces voltrokken. De
aandacht voor andere culturen heeft hun specifieke geschiedenis aan
het licht gebracht. Door de veelheid van geschiedenissen en de erkenning
dat ze alle hun eigen zelfstandigheid hadden werd die van het westen
uit het centrum gedrukt. Ten slotte werd door de tegenstrijdige ontwikkelingen
in de westerse cultuur zelf haar historisch bewustzijn ondergraven.
Bovendien hebben we ontdekt dat ons verleden op vele manieren tot
geschiedenis kon worden. De aandacht voor het allerdaagse en voor
het anonieme, voor de gek, de misdadiger, de zieke en het kind wijst
ook in die richting. Deze aandacht voor het Andere en het Vreemde
heeft eveneens onze Identiteit ondergaven. Of moeten we zeggen dat
deze aandacht al de uitdrukking is van de twijfel die altijd diep
in ons westers moderne hart gesluimerd heeft over het grote gelijk
dat we dachten te hebben? Dit alles heeft naast de ontmaskering van
het ideologisch gehalte van de categorie 'geschiedenis' tevens een
duurzame ontwrichting van onze tijdservaring tot gevolg gehad. De
media hebben dit proces van zelfdestruktie versneld en beëindigd.
Iets minder cryptisch wordt dit dilemma het in uw leerboeken verwoord:
"De xaantal mogelijke visies betekenen enerzijds een verrijking, anderzijds
maken zij het voorgoed onmogelijk ooit nog een vaste verankering te
vinden in het verleden waartoe vorige generaties wel in staat waren."
En, zo voegt de schrijver er enigszins vertwijfeld en mismoedig aan
toe: "We zullen er mee moeten leren leven."(101/2)
Ik zou tot een slot willen komen. Ik zou willen poneren dat wij in plaats van een historisch besef een
consumptief actualiteitsbesef ontwikkeld hebben, waarin een leeg historisch besef met amusementswaarde nog een
marginale rol speelt. Dit actualiteitsbesef is ons opgedrongen door een economisch systeem dat ons in
wisselwerking met de media tot consumenten van het heden heeft gemaakt. Wij vluchten weg van het verleden. We
vluchten naar voren, zoals Baudrillard zegt. Er tekent zich een groeiende distantie ten aanzien van ons
collectieve en persoonlijke verleden af. De verzamelwoede van feitjes en wetenswaardigheden ten spijt. Het is
alsof we ons tegen het verleden afzetten om de sprong naar de toekomst te wagen. We leven met de direkte
bevrediging. Onze behoeftes worden daartoe van te voren op maat gesneden. Elke dag weer wordt de utopie
verwerkelijkt. De consumptiemaatschappij met zijn continue produktie van nieuwe en intensere genietingen toont
dit in het verschijnsel 'mode' nog het meest pregnant aan: de mode is de uitdrukking van de onmiddellijkheid
van de tijd. Daar wordt consumptie een ervaring van een actualiteit die reeds verleden is als hij geconsumeerd
wordt. Wellicht hebben onze pogingen om steeds sneller en totaler op iedere plek in de wereld aanwezig te zijn,
misschien heeft dit optisch imperialisme geleid tot de onwrikbare patstelling waarin we momenteel verkeren. De
snelheid waarmee de media de gebeurtenissen registreren en doorgeven maakt de afstand tussen het vermeende
wereldgebeuren en onze dagelijkse beslommeringen steeds kleiner. Dit direkte contact, waarin de tijd als het
ware tastbaar wordt, lijkt de wereld als objectiviteit en het verleden als geschiedenis op te lossen. De
gretigheid om te consumeren, zo zullen sommigen zeggen, is juist het effect van een verminderd historisch
besef. Misschien willen mensen in de overmatige consumptie traumatische ervaringen uit een verleden oplossen.
Het kan. Het blijft een feit dat, in weerwil van zo'n psychologische verklaring de oplossing niet gegeven is.
Het is zelfs de vraag of die er wel is. Een ding mag duidelijk zijn: de oude interpretatiekaders zijn
opgeblazen. Daar onze hoop op vestigen is ijdel. En in sommige gevallen zeer gevaarlijk. Nieuwe waarden dienen
ontwikkeld te worden op grond van een acceptatie van het eind van de geschiedenis. Ik vrees, dat dit een
onderwerp voor een heel andere lezing zal moeten zijn.
|