BEZORGDE OUDEREN

 



Wonen en zorgen in 2010

Ik ben zo iemand die met de regelmaat van de klok terugkerende brieven van zijn pensioenfonds met een mengeling van irritatie en berusting openmaakt, een blik erin werpt, de envelop weggooit en ietwat afwezig de brief op een grote stapel legt. Om deze vervolgens een week later alsnog met het oud papier in de dichtbijzijnde container te mikken. Want ik wil niet alleen niet deugen, ik ben ook nog zo iemand die maar niet volwassen en verstandig en dus niet oud wil worden. Ik geloof niet in de tijd en als filosoof ben ik wellicht nog meer behept met die volstrekt ongeloofwaardige onsterfelijkheidsdrang dan mijn hardnetwerkende medemens. Het feit dat ik de goedbedoelde brief niet onmiddellijk weggooi, heeft te maken met dat onbestemde gevoel dat er zelfs voor een op onsterfelijkheid georienteerde filosoof een moment aanbreekt waarop hij tenminste, als hij niet die rigoreuse breuk met een institutioneel bestaan aandurft in ieder geval structureel aan zijn oudedagsvoorziening moet gaan denken. Het is dan ook niet geheel onwaarschijnlijk dat ik mijn laatste dagen zal slijten zoals de beide oudelieden die de voorpagina van de congresbundel opluisteren: een beetje benard gesitueerd, maar toch tevreden ogend. Ze lijken me in ieder geval reuze gezond en ze stralen het echte Zwitserse gevoel uit. Op het eerste gezicht is een dergelijk beeld nogal benauwend, maar gezien de huidige ontwikkelingen in de ouderenzorg en de toenemende vergrijzing van onze samenleving is het voorbeeld wellicht geeneens zo slecht gekozen. Maar de vraag welke wensen vijfenzeventigjarigen rond 2010 ten aanzien van wonen, dagbesteding en verzorging zullen hebben is vanzelfsprekend moeilijk te beantwoorden. Voor de Tweede Wereldoorlog werden door vooraanstaande wetenschappers toekomstscenario's ontwikkeld waarin met geen woord werd gerept over al die technologieën die voor ons zo vanzelfsprekend zijn. Regeringsprogramma's worden tegenwoordig om het jaar herzien. Ik waag mij dus niet aan waarzeggerij. Het ligt voor de hand bestaande patronen als uitgangpunt te nemen om deze vervolgens binnen de huidige wettelijke en verzekeringstechnische transformatieprocessen te extrapoleren. Uitgaande van de bestaande situatie dienen zich dan de inmiddels vertrouwde vragen aan omtrent de scheiding van wonen en zorg, over de verhouding tussen formele en informele hulp, extramurale en intramurale zorg, de organische inbedding in een wijk, differentiatie in het verzorgingspakket, enz. Hoewel deze aspecten in mijn vertoog verdisconteerd zijn, vormen hoogstens het afzetpunt voor mijn overwegingen omtrent de ervaringsstructuur en het zelfbewustzijn van uw toekomstige `clienten'. Ik beperk me een drietal probleemvelden: sociale ecologie, multiculturaliteit, leefstijlen. Daarbij gaat het mij vooral om de aard van zelfervaringen die de afgelopen drie decennia zijn ontstaan. In studies over de toekomstige zorg vinden we de kwaliteit van dergelijke ervaringen doorgaans uitgedrukt in sociaalpsychologische termen als `zelfwaardering', `weerbaarheid', `subjectieve gezondheid' en `eenzaamheid'. Een reflectie op de ingrijpende veranderingen in levensstijl en levensverwachtingen gedurende de afgelopen drie decennia kan enig licht werpen op de ervaringsstructuur van toekomstige ouderen en de daaruit voortvloeiende wensen. Dit geldt meer nog dan voor de 75 jarigen in 2010 voor de babyboomers die rond 2020 de gevreesde leeftijd van 75 zullen bereiken en de steeds beter geschoolde generaties die daarna komen. Er is op dit moment een merkwaardige herwaardering van de beruchte zestiger jaren waarneembaar. Vrind Balkestein meent dat de `root of all evil' te vinden is in de antiautoritaire opvoeding en de losgeslagen zeden van het hippiedom. Zoals vaak laat Bolkestein zijn politieke proefballonen op zonder gehinderd te worden door enige kennis van zaken. Hij was afwezig. Een prettige bijkomstigheid van deze politieke hete lucht is het feit dat er vervolgens een verhitte discussie in de dagbladen is ontstaan, die merkwaardig genoeg samenloopt met een aantal stukken over de toekomstige rol van de ouderen in de samenleving.

1 Virtuele extrapolaties:bejaardenprofiel

Maar laten we eerst een profiel van de beoogde bejaarde of oudere ontwerpen. Wie zijn dit? De generatie die in 2010 75 zal zijn, is nu dus rond de 63, dus even oud als Kok, Van Mierlo, Borst en Bolkestein. Het gaat u vanzelfsprekend niet om deze goed gesitueerde groep. Tony Gibson, een engels psycholoog die veel onderzoek naar ouderen heeft gedaan en er inmiddels zelf ook toebehoort, onderscheidt twee groepen waar we ons geen zorgen over hoeven te maken: de whoopies (the well off older people) en de jollies: The jetsetting oldies with lot of loot. Wel gaat het u om een generatie die geboren is rond 1935. Deze heeft zijn kwetsbare jeugd in oorlogstijd doorgebracht, is volwassen geworden en heeft een gezin gesticht in de jaren van de opbouw, was eigenlijk al iets te oud om de roerige zestiger jaren met volle overgave mee te maken, is dus hoogstens autoriteitsgevoeliger en sexueel iets vrijer geworden, hoogstwaarschijnlijk nog net drugsvrij gebleven, kreeg een midlifecrisis toen de welvaart na de oliecrisis begon in te zakken en die, op het moment dat het zuurverdiende geld met terugwerkende kracht via pensioenen en wordt, nu de sociale voorzieningen geïncasseerd kunnen worden, geconfronteerd met een omslag in het overheidsbeleid naar een gedifferentieerder verzorgingsstructuur die steeds meer wordt geprivatiseerd. Het is, kortom, de generatie die net te laat was om de vruchten van een vrijere samenleving te plukken, maar die daarvoor wel de basis heeft gelegd. Dit is geen teleurgestelde of verdrietige generatie, maar een even broze als boze generatie aan wie het paarse gevoel nog niet echt besteed is. Wat voor de ondergang van de politieke ideologieen nog het volk heette, bestaat nu uit vele verschillende sociaaleconomisch en sociaalpolitiek georienteerde groeperingen. Onder hen vinden we meer en minder assertieve groepen. De zogenaamde geitewollensokken generatie, waarin de huidige ecologisch bewuste beweging deels geworteld, en de Derde Wereld hervormers vaak van vrijzinnig protestante huize zijn slechts twee categorieen onder de vele andere. Onder deze groep bevinden zich ook de eerste generatie gastarbeiders die als dertigers in de zestiger jaren naar Nederland kwamen met het idee dat ze snel terug zouden gaan om in hun vaderland een riant leven te leiden en een nog riantere oudedag te slijten. Ook zij hebben hun premies afgedragen en ook zij willen deze incasseren. Zij hebben in tegenstelling tot hun kleinkinderen nooit een openbare orde probleem gevormd. Maar de andere kant van deze sociale en politieke dociliteit is een volstrekt afgezonderd bestaan waaraan na hun 75ste geen eind zal komen.

2 Sociale ecologie

De absolute nulgraad van deze groep toekomstige bejaarden is dezelfde als in alle andere die eraan vooraf zijn gegaan en die er nog op zullen volgen: het is niet de aan bed gekluisterde of op rolstoel aangewezen patient die met een knopje op de borst bij iedere val het verplegend personeel kan opbliepen of de demente bejaarde met een chip in zijn schoen die bij iedere onbedoelde uitbraakpoging wordt gesignaleerd, maar de fysiek of geestelijk comateuze dubbelvergrijsde bejaarde zonder familie of vriendenkring die hem zo nu en dan nog kunnen toespreken, zonder extra financiele draagkracht die zonder enige levensverwachting wacht op de goede dood. Als een euthanasierijpe afwezigheid vormt dit wezen vergeef mij deze oneerbiedige uitdrukking de ondergrens en de limiet van onze verzorgingsstaat. We kunnen er institutioneel eigenlijk niets mee. Waar we voor moeten oppassen is deze limiet maatgevend te laten zijn voor de hele groep ouderen. Doen we dit wel dan zijn pseudodementie en vroegtijdige infantilisering onvermijdelijke gevolgen. Eigenlijk is de comateuze client exemplarisch voor de verzorgingsstaat zelf. Deze is immers ook op sterven na dood: de patient is paars aangelopen en de infusen worden eruit getrokken. En daarmee loopt tevens het modernistisch project ten einde: het project van de emancipatie waarin vanaf het eind van de 18e eeuw eerst de burger daarna de arbeider, vervolgens zijn vrouw en ten slotte in de loop van de laatste drie decennia zijn homosexuele vrienden waar hij zich altijd al een beetje voor schaamde en zijn allochtone buren hun eigenwaarde en zelfervaring juridisch hebben verzilverd. We zijn verlicht, bevrijd en mondig, ook al beseffen we nog niet helemaal wat de concrete consequenties daarvan zijn.

Architectuur: disciplinering van het lichaam

Hoe gaan we voor deze groep bouwen? De franse filosoof Michel Foucault heeft in zijn filosofische analyses overtuigend laten zien hoe architectuur en zelfbewustzijn met elkaar samenhangen. Gebouwen worden veelal als de uiterlijke structurering opgevat van beoogde vormen van sociaal gedrag. We zorgen ervoor dat tevens de privacy van de bewoners is gewaarborgd. Maar architecten ontwerpen niet alleen gebouwen, zij scheppen, door ruimte op een bepaalde wijze te structureren, vooral mogelijkheden voor sociaal verkeer sociabiliteit en voor de beleving van een bepaald soort intimiteit. Zo heeft de architect Freek Prins in R'dam voor Humanitas het Bergwegcomplex als multiculturele sociabiliteit en intimiteit gefaciliteerd. Ondanks zijn oprechte bedoelingen beantwoordt zijn ontwerp echter nog aan de imperatieven van de modernistische architectuur. Deze zijn tijdens de Industriele Revolutie steeds meer toegesneden op de sociaaleconomische en sociaalpolitieke eisen van het modernistische tijdperk waarin optimalisering van de productiviteit en overzichtelijkheid, rationaliteit en transparantie centraal staan: scholen, ziekenhuizen, fabriekshallen, klinieken en gevangenissen beantwoorden alle aan het paradigma van de transparantie, controleerbaarheid en efficiency. Openbaarheid en privacy, socialiteit en individualiteit zijn dan ook geen vanzelfsprekende grootheden: zij worden, afhankelijk van tijd en cultuur, telkens weer opnieuw ge(re)produceerd. Ieder architectonisch ontwerp (re)produceert een mensbeeld.. Binnen deze ruimtelijke en tijdelijke structuren is het moderne zelfbewustzijn geproduceerd met als draaipunt het autonome individu dat rationeel wikkend en wegend zijn eigen boontjes dopt dat vandaag de dag aan een kwalitiatieve transformatie onderworpen is: we staan op het breukvlak van twee paradigma's om het eens iets professioneler uit te drukken. Foucault laat tevens zien hoe een strikte disciplinering van het lichaam binnen de opvoeding, het onderwijs en de instituties waarin afwijkende lichamen worden getherapeutiseerd plaatsvindt. Als gevolg daarvan vormt zich een bepaald soort bewustzijn, dat gepaard gaat met een toenemende openbaarheid van het sociale lichaam en een medicalisering van het individuele lichaam. Direkt via het lichaam wordt een micropolitiek bedreven. Gezondheidszorg wordt geleidelijk aan het disciplinerende mechanisme bij uitstek: de moderne mens wordt van zuigelingenzorg tot verzorgingstehuis door de artspsychiater gepolst en begeleid. Foucault noemt dit het biopolitieke dispositief. Individuele gezondheid en sociaal welzijn zijn de parameters.

Volksgezondheid als hoogste eis

Binnen dit dispositief is de verzorgingsstaat tot wasdom gekomen. Het is ditzelfde dispositief dat, gegeven de emancipatie van steeds meer afzonderlijke groepen in de westerse samenleving, juist vanuit de eis tot individualisering van binnenuit is uitgehold. Wat betekent dit voor de zorg voor ouderen? Naast bejaarden die samen blijven wonen in 55+ complexen of duowoningen, is er zorg aan huis of verhuizing naar een verzorgingsflat een mogelijkheid, zijn er woongroepen of complexen zoals Humanitas aan de Bergweg of andere experimentele vormen. Ten slotte is er nog steeds het bejaarden annex verpleegtehuis. Met de overgang naar dat wat gewoonlijk onze postideologische of postmoderne tijd wordt genoemd gaan allerlei basiscategorieën van de moderniteit op de helling. De inhoud en positie van de arbeid, de visie op werkloosheid en de idee van de maakbaarheid van het leven, de duidelijk afgebakende grenzen tussen maatschappelijke posities of tussen sexuele identiteiten staan op de tocht. Patiënten zijn cliënten geworden. Wat de toekomstige 75jarigen van 2010 altijd onder `werken' verstonden echte zware fysieke arbeid verschilt van wat het hedendaagse dienstverlenende Nederland eronder verstaat. Als de snelheid waarmee steeds meer jobhoppende medewerkers van Holland BV zich over de information highway bewegen exponentieel groter wordt en daar heeft het alle schijn van dan zal in de inmiddels tot quintaire sector verheven dienstverlening `werken' gaan samenvallen met netwerken en thuiswerken. Voor de meeste huidige 65plussers is thuiswerken nog net geen werken. Toch zal netwerken en thuiswerken een van de mogelijkheden zijn om tot op veel hogere leeftijd in het arbeidsproces betrokken te blijven. Er is geen enkele reden te betwijfelen dat de ouderen na 2010 steeds flexibeler met de nieuwe media om zullen gaan. Deze virtuele ruimte zal bovendien een nieuw element aan de openbare ruimte toevoegen wat de socialiteit en tot op zekere hoogte de intimiteit een geheel andere kwaliteit zal verlenen.

3 Levensstijlen

In het moderne mensbeeld is de maatschappij opgebouwd uit sociaaleconomisch, sociaalcultureel en politiek duidelijk omschreven klassen: arbeiders, burgers, kapitalisten en enkele premoderne restanten van de adel alsmede vertegenwoordigers van de clerus staan in een duidelijke hierarchische verhouding tot elkaar. Deze klasseindeling is vandaag de dag niet meer toereikend om het sociaalpolitieke veld in te delen. Na de WO II heeft het verschijnsel `klasse' in toenemende mate aan zeggingskracht ingeboet. Leefde men voorheen in overeenstemming met een specifiek rol en waardepatroon, dat klassebepaald sociaal en cultureel gedrag tot gevolg had, na het doorzetten van de consumptie en spektakelmaatschappij in de zestiger en zeventiger jaren en door de invloed van de massamedia en de mondialisering van sociaaleconomische structuren is er in principe voor iedereen een gelijksoortig leven beschikbaar dat al naar gelang de financiele draagkracht luxieuzer of minder luxueus kan worden ingericht. We hebben allemaal een auto, alleen de een is iets dikker dan de ander. En dat geldt voor elk consumptie artikel.

Tegenbewegingen en normaliteit

In de postmoderne urbane ruimte en postpolitieke cultuur en Nederland is een grote stad die als een onderneming wordt gemanaged is het klassebewustzijn gefragmenteerd: de grenzen tussen PVDA, CDA, VVD, D66 zijn niet ideologisch van aard. De berekenende burger legt allang andere maatstaven aan. Deze ideologische uitholling vindt mede zijn wortels in tegenbewegingen die in de zestiger jaren opkomen. Aan de veelheid van deze vormen van collectief verzet tegen de moderne normen kan retrospectief een fictieve norm onttrokken worden, waarin een netwerk van identiteiten wordt samengevat. Ik lees hem even langzaam op: de menselijke, westerse, redelijke, blanke, volwassen, gezonde, rechtschapen, werkende, heteroseksuele, getrouwde, monogame, kinderen producerende man. De opkomst van allerlei tegenbewegingen kan grotendeels begrepen worden als het effect van lokale weigeringen om deze norm nog als laatste oriëntatie te accepteren. Sociale verzetsvormen blijken stuk voor stuk geënt op het negatief van één of meerdere elementen ervan: het dierlijke, nietwesterse, waanzinnige, gekleurde, kinderlijke, zieke, delinquente, werkloze, homoseksuele, ongetrouwde of celibataire, polygame, kinderloze en tenslotte het vrouwelijke. Zo zien we dat zich, met als inzet de negatie van deze identiteiten, in de loop van twee decennia een scala van collectieve verzetsvormen ontwikkelt: van de ecologische en de milieubeweging, via de anti-psychiatrie, de exdelinquenten en expatiëntencollectieven, de actiecomité's voor buitenlandse werknemers tot aan alle vormen van de homo en de vrouwenbeweging. Maar ondanks de overlappingen en dwarsverbindingen tussen verzetsvormen is het resultaat geen nieuwe samenhangende identiteit. Dit verklaart tot op zekere hoogte het echec van politieke partijen die ze tot hoofdthema verhieven. Veeleer heeft zich een veelheid van levensstijlen ontwikkeld, waarin de verschillende ervaringsaspecten gestileerd worden tot specifieke leefpatronen. Door deze fragmentatie van voorheen samenhangende maat schappelijke waardenpatronen ligt de invulling van een individueel leven niet meer van te voren vast. Politiek wordt daarop al ingespeeld door permanente (om)scholing te koppelen aan het vooruitzicht van baan naar baan te hoppen.

Levensstijlen

Kortom, het onderscheidende kenmerk van het individuele bestaan is tegenwoordig niet meer de klasse maar de levensstijl. Met levensstijl bedoel ik echter iets anders dan de onderzoeker die , spekend over een Rotterdams zorgexperiment rond 1990, waarin ouderen onder toezicht van een begeleider zolang mogelijk uit het verzorgingstehuis worden gehouden: “The first type is focussed on optimalizing the possibilities for continuing an independant lifestyle in one's own home on the basis of a personal butget for care”(13). Hier wordt gewoon bedoeld: haar manier van leven. Ik hanteer het begrip levensstijl evenwel als een samenhangend waardenpatroon en een identificeerbaar vaststaand rolgedrag dat een specifiek consumptiepatroon vooronderstelt. Levensstijl, met andere woorden, is een vorm van sociaal bewustzijn en een coherente vorm van comsumptiegedrag. Deze socialiteit heeft de afgelopen dertig jaar onder invloed van de transporttechnologie, massamedia en nu van de nieuwe media en door het vermeende eind van de ideologieen geheel nieuwe vormen en een kwalitatief andere dynamiek aangenomen. Op het platteland mag de zorg voor dubbelvergrijsden nog voor een ruime 25 % binnen multigeneratiefamilie worden opgevangen, in de stad is daar geen sprake meer van. Het kerngezin wordt steeds diverser adoptie door homosexuelen is slechts een kwestie van tijd. Fiscaal zijn al deze nieuwe leefvormen en levensstijlen reeds doorberekend en verdisconteerd. Zoals in de 19e eeuw de extended family oploste en overging in het kerngezin, zo is nu als gevolg van toenemende emancipatie, individualisering en secularisering het kerngezin als bindende kracht aan het inboeten. In de jaren zestig wordt de bevelsstructuur in het gezin vervangen door een overleg en onderhandelingsstructuur: een protopoldermodel. Tony Gibson ziet het effect in de ouderenmentaliteit: deze verschuift van coopers en addapters (aanpassers) naar doers en shapers (doeners en vormers).

Multiculturaliteit

De huidige multiculturele en multietnische samenleving stelt weer andere eisen aan individuen dan voorheen het geval was. Hoe deze verschillen zullen doorwerken is niet eenduidig, maar dat integreren een te simpele optie is wordt alom toegegeven. Respect voor de leefpatronen van diverse ethnische groeperingen blijkt een vereiste voor hun wil om in ieder geval institutioneel te integreren. Als ik me beperk tot Rotterdam dan zijn daar al lange tijd woonexperimenten gaande waarin integratie en segregatie naast elkaar plaatsvinden. Instellingen voor allochtonen stellen initiatiefgroepen in: zoals KROSBE, SOMOSA, de Kaapverdiaanse Federatie en het SBWR. In het geval van Nederlanders nemen toekomstige bewoners vaak zelf het initiatief om woongemeenschappen op te zetten. Wat betreft etnische groepen is zo het Chinezentehuis Ka Fook Mansion ontstaan en zijn verschillende woongroepen met surinaamse groepen en Kaapverdianen ontwikkeld. In het Humanitascomplex is een groep surinaaamse hindoestanen opgenomen. Voor Turken en Marokkanen blijft de familie de aangewezen structuur, wat in duowoningen wordt versterkt. Het zijn nu nog experimenten, maar het is niet geheel onwaarschijnlijk dat deze gescheiden integratie steeds meer navolging zal vinden.

Vrouwen

Maar er is nog een andere niet onbelangrijke groep onder de ouderen en hoogbejaarden: vrouwen. Ook in de toekomst zal het grootste deel nu: 75 % uit vrouwen bestaan. Die zullen echter minder dociel zijn dan de huidige generaties bejaarden die nog in het traditionele rolpatroon zijn gevormd. Vanuit dit `feministische' perspectief blijken mannen een minderheidsgroep te vormen, misschien wel een probleemgroep met een hoog frustratiegehalte. Hen is in feite alles afgenomen wat gezien het eerder beschreven modernistsiche project van waarde was: hun productiviteit en hun macht.

4 Politiek

Het zal u zijn opgevallen dat in mijn opsomming van de tegenbewegingen de bejaarde ontbrak. Tot voor kort was deze gemarginaliseerde, nutteloze figuur volstrekt afwezig in het sociaalkritische spectrum. Misschien vormt de bejaarde het sluitstuk van het moderne emancipatieproject. Dit verklaart misschien deels het opkomen van de ouderenpartij en de aanwezigheid van zoveel vrouwen verklaart vervolgens waarom de lijsttrekker ervan een vrouw is. Het succes van ouderenpartijen aan het begin van de jaren negentig en de weinig verheffende ondergang bij de laatste verkiezingen zijn niet alleen een teken van de sociale steriliteit van de huidige paarse politiek, maar zouden ook wel eens een teken kunnen zijn van de noodzaak voor ouderen hun belangen met minder conventionele middelen zeker te stellen. Dat het als een teken van de toenemende mondigheid van ouderen moet woren opgevat zal niemand ontkennen. Als 1 op de 4 Nederlanders binnenkort grijs is, betekent dit dat 25 % van de bevolking in staat is mee te beslissen over zijn eigen lot. Dit zal echter niet direkt op nationaal niveau gebeuren. One issue partijen hebben het nooit goed gedaan in het door coalitie geregeerde Nederland (Mobiel Nederland) ook Groen Links moet emmers water bij de toch al stevig aangelengde groene wijn doen. Lokale lijsten zoals Leefbaar Utrecht doen het steeds beter, maar daarbinnen zijn ouderen slechts een item. Maar misschien dat andere meer micropolitieke verbindingen wel politieke pressie kunnen creëren. Ouderen zullen zich ongetwijfeld op locaal niveau gaan organiseren als one issue belangengroepering naar het model van Wereldnatuurfonds of Amnesty. Zodra deze politieke gedachte verbonden wordt aan de structuur van de ouderenzorg komen als vanzelf woongroepen in beeld. Stadsplanning zal reeds in een vroeg stadium wensen van toekomstige ouderen gaan opnemen. Sociaal beleid en ouderenzorg zullen veel meer in elkaar over gaan lopen.

5 Optelsom

In onderzoeken wordt steeds weer geconstateerd dat ouderen geen homogene groep zijn. Slechts beschouwd onder de noemer van productiviteit en optimale gezondheid worden ze een amorfe restproduct voor onze op efficiency en fitness gericht samenleving. Ouderen zijn een groep waar zelfs het human resource denken geen greep meer op krijgt. Differentiatie in deze amorfe groep zou dus kunnen optreden wanneer de productiviteit wordt gecontinueerd. De nog resterende energie zal dan echter in de eigen levensstijl moeten worden geïnvesteerd: al dan niet sociaalmedisch ondersteunde woongroepen zijn opties. Indirekt kan zo'n levensstijl maatschappelijk van nut zijn. Zo kan zich ook in de minder bedeelde, maar mondiger groepen de differentiatie voordoen die voor ouderen met hogere inkomens in de vorm van het verzorgingsflat altijd al een optie was. Of voor intellectueel bevoorrechte ouderen: er zijn immers altijd enclaves geweest met kunstenaars of andere groepen existentieel of ideologisch gelijkgeorienteerden die op latere leeftijd in elkaars omgeving wilden wonen. Wellicht zal er zo ook al zien we nog niet hoe dit verzekeringstechnisch of juridisch mogelijk is ook een democratisering plaatsvinden van de levensstijlen van whoopies en jollies, waarbij zelforganisatie reeds in een vroeg stadium in het sociale beleid zal worden ingevoerd. Dat dit uw vakgebied en competentie verre overstijgt, is me duidelijk. Maar gebeurt dit niet dan wordt het `ouderengebeuren'hoogst interessant. Want gaat u maar eens na wie u allemaal als makke schapen in het bejaardehok moet drijven: de bewust alleenstaande, ouderen die LAT relaties hebben onderhouden, expliciet homosexuelen, bewuste veganisten, vegetariërs of anders ecogeoriënteerden, allochtone ouderen uit een diversiteit van culturen en etnische groepen, maar ook de verslaafde dopeheads, die met hun verslaving hebben leren leven. En dit is slechts een greep uit de vele leefstijlen.

We kunnen er natuurlijk op gokken dat alle toekomstige ouderen na hun 75ste vervallen tot de oerstaat van de traditionele indolente, incontinente, demente bejaarde. Doen we dat niet dan is aan ons de vraag wat we wensen te faciliteren door anders te bouwen: faciliteren we socialiteit en intimiteit op een andere manier en op een andere schaal of blijven we faciliteren wat we eigenlijk als de absolute onmenselijke nulgraad van het bejaardendom zien: de weg naar de totale eenzaamheid en de fysieke aftakeling.

Misschien dat eigenlijk hier pas mijn verhaal begint: deels een verhaal over veranderende sociale en politieke relaties, deels over de existentiële voowaarden waaronder deze relaties tot hun recht kunnen komen. In dit laatste deel van het verhaal staan termen als eenzaamheid en intimiteit centraal en gaat het naast zorg en verzorging vooral over actieve interesse in het heden om de verzinking in een afgesloten verleden te voorkomen.

Wat zijn de voorspellingen? Of beter: wat zijn de scenario's?

1. In een recent artikel in de Volkskrant over de toekomstige actieve rol van de oudere in de postmoderne samenleving schetst Hans Brinkmann, een publicist die lange tijd in Japan verbleef, naar aanleiding van een film over een oud Japans gebruik het zogenaamde Narayama scenario: ouderen in dit geval een oude moeder worden zodra zij niet meer productief zijn door hun kinderen boven op de berg Narayama gedropt en achtergelaten.

2. Er is nog een ander scenario. Ook nu weer in een film aangegeven: Soylent Green (1973) van Richard Fleischer. Het verhaal speelt in 2022 en biedt een oplossing voor de overbevolking in een geheel vervuilde wereld. Ogenschijnlijk gaat de film over een voedingsmiddel: Soylent Green. Maar dit blijkt vervaardigt te worden in een fabriek die tevens als euthanasiecentrum voor bejaarden fungeert. Een week lang worden de bejaarden getracteerd op prachtige natuurfilms en een fantastische omgeving, waarna ze collectief de moordpil slikken en verwerkt worden tot het voedingsmiddel.

3. Of misschien ligt de oplossing in een verdergaande biotechnologische controle van aan verval blootgestelde lichamen. De perversie van het modernistische paradigma waarin door technologisering van alle lichaamsfuncties de efficiency, zichtbaarheid en controle nog intensiever worden.

Voorlopig worden we met een probleem geconfronteerd. De vraag is echter: om wat voor probleem gaat het nu? Gaat het om een institutioneel probleem hoe overleeft de ouderenzorg? of om een existentieel probleem: hoe overleven ouderen?