IDENTITEIT
IS VOLSTREKT ILLUSOIR
Lezing Balie. Het heilige
Hart
Frankrijk, de week van 8 tot 15
september, in het jaar 1641. De oratoriaan Jean Eudes brengt op verzoek
van de bisschop van Coutances een 51jarige vrouw, genaamd Marie des
Vallées, een bezoek. De vrouw is al 30 jaar, zoals het
toentertijd heette, 'bezeten', 'possédée' door
een demon. Ze is echter vrijgepleit van hekserij. Eudes probeert met
alle middelen de demon uit te drijven. Tijdens dit exorcistisch ritueel
worden echter de rollen geleidelijk aan omgedraaid: Eudes raakt in de
ban van Marie, die hem haar visioenen schildert en hem een programma
uiteenzet. Het resultaat is dat hij zijn orde verlaat en een nieuwe
orde sticht waarin de aanbidding van het Heilige Hart wordt
gepraktiseerd. Object van deze mystieke devotie is het hart van Jezus
en Maria waarin alle harten samenkomen. Amerika, 1988. Om het leven van
een jonge vrouw, Claire Sylvia, een danseres, te redden worden bij haar
hart en longen van een even tevoren bij een ongeluk omgekomen jongeman
geïmplanteerd. De operatie slaagt, maar kort daarop krijgt de
vrouw vreemde dromen. Daarin voert zij gesprekken met een jongeman, die
haar als een oude bekende voorkomt. Bovendien begint ze in haar
dagelijks leven behoeften en verlangens te ontwikkelen die ze nooit
tevoren heeft gehad: ze wil bier drinken, motor rijden en voelt de
onstuitbare behoefte bergen te beklimmen. De geconsulteerde psycho
analytici, psychiaters en artsen staan voor een raadsel. Sommigen
hebben hoogstens indicaties voor een verklaring. Niemand sticht echter
een nieuwe wetenschappelijke discipline. De kritiekloze devotie voor
het medisch cartesianisme krijgt wel een stevige knauw. De grenzen
tussen medische domeinen komen onder druk te staan.
Van welke demon is Claire Sylvia bezeten? Wat of wie heeft bezit van
haar genomen? Wat betekent haar droom en wie is gerechtigd deze te
verklaren? Voordat de innerlijke en uiterlijke wereld
ontmythologiseerd, gerationaliseerd en op de maat van het individu werd
toegesneden was de droom nog een doorgang tot een andere wereld. Sinds
de 19e eeuw en met name door toedoen van Freud huist de duivel voorgoed
in ons. De bezetene wordt een neuroticus of ca en dromen geven uitzicht
op een nog niet opgehelderd domein van het individuele bewustzijn: het
Onbewuste, de woonplaats van het Es. Maar "Wo Es ist, soll Ich sein":
het Es of het Id splijt de id entiteit
Of hebben we voor de verklaring van deze dromen een ander vertoog en
een andere blik nodig? Een transhumaan vertoog waarin Donna Haraway's
notie van de cyborg plotseling duidelijker contouren krijgt? Men heeft
Claire Sylvia met hart en longen van een ander een Onbewuste
geïmplanteerd: dit komt echter niet meer van binnen maar
buiten en is niet langer religieus of menswetenschappelijk maar
biotechnologisch van aard. Is haar een nieuwe ziel ingeplant? En
verschilt deze reanimatie zoveel van de ziel die door bezieling, van de
geest die door inspiratie altijd van buitenaf komt en het lichaam de
energie geeft vorm te geven aan zijn lichamelijke bestaan? Het
hardnekkige geloof in een ziel die in de mens zit "ghost in the
machine" weerhoudt ons er wellicht van de simpele grondslag van onze
onsterfelijkheid onder ogen te zien: de ziel komt altijd van buiten,
blijft altijd buiten ons aanwezig en zal, als het lichaam het aflegt
gewoon buiten ons voort blijven bestaan. In een ontmythologiseerde,
geseculariseerde wereld betekent dit dat onze medemens onze ziel
uitmaakt. Wij leven, na onze dood, door in de levens van onze naasten.
Maar misschien zijn Claire Sylvia's ervaringen tevens expemplarisch
voor wat ons het komende technologische millenium te wachten staat:
Artificial Intelligence en Life, neurale netwerken, nanotechnologie,
opslaan van eicellen, clonen, WWW. Menselijk lichamen zullen meer dan
nu het geval is en dat is al veel: zowat alles kan vervangen worden
behalve je hoofd knooppunten worden van technologie en biomateriaal,
individuen zullen transhumane ervaringen leren doorstaan die voor ons
nu hier even onwaarschijnlijk zijn als de gedachte van een ronde, om de
zon draaiende aarde dit ooit was voor de tijdgenoten van Galilei.
Laat, voor ik verder ga, één ding duidelijk zijn,
anders zal het wel duidelijk worden: ik ben een volstrekte leek op
medisch gebied. Het enige orgaan waar ik in de loop der jaren enig
inzicht heb verkregen is mijn lever. Maar daar heb je het wel zo'n
beetje mee gehad. Ik beperk mij dus tot een filosofische verbeelding.
Vandaaruit belicht ik de verbinding tussen lichaam en geest met het oog
op de ervaring van een identiteit. Ik zal met name vanuit Foucaults
gedachtengoed betogen dat identiteit voor alles een continue praktijk
is waarin geest en lichaam elkaars dragers zijn. Het gaat mij dus niet
om het cartesiaanse cogito ergo sum ik denk dus ik ben , maar om een
fysieke, interactieve variant: collido ergo sum ik bots dus ik ben. In
het licht van dit 'collido' ik bots zal tot slot een kort uitstapje
worden gemaakt naar oosterse martiale kunsten, met name het
traditionele Japanse zwaardvechten, het kendo en het daaraan ten
grondslag liggende mensbeeld.
1. Pompen
In 1628, 13 jaar voor de institutionele aanbidding van
het Heilige Hart, publiceert William Harvey zijn tractaat over het
hart. Daarin onderbouwt hij de bewering dat het hart, in tegenstelling
tot dan gangbare opvattingen, niet de logeerruimte van de ziel is, maar
een mechanisch pompmechanisme dat de bloedsomloop reguleert. Zijn
ontdekking stuit op enorm veel verzet. Het wordt door zijn landgenoot
James Primrose afgedaan als genotzuchtige nieuwlichterij, anatomen aan
de Sorbonne spreken hem belerend toe of verwerpen zijn leer van de
bloedcirculatie als pure oplichterij. In klotsend Venetië
wordt door Emilio Parisano Harvey's opmerking dat je het hart kunt
horen kloppen als idioot afgewezen. Wie kan er nu een hart horen
kloppen? Voordat het hart het bloed door het lichaam pompte, werd het
nauwelijks gevisualiseerd. Plaatjes komen tot het eind van de
vijftiende eeuw relatief weinig voor. Vanaf die periode verschijnt het
hart iets regelmatiger in kaartspelen, gebeden en emblemenboeken
(plaatjes boeken met gedichten tot lering en vermaak). Naast deze
seculiere uitdrukkingen was het sinds de 11e eeuw een religieus object
van devotie. Deze hartsdevoties worden vertoogsmatig geschraagd door de
tractaten van met name Bernard de Clairvaux, Bonaventura, Mechtild von
Hackeborn, Gertrud von Magdeburg en Catherina van Siena. Even voor
Harvey's ontdekking in 1610 had Francois de Sales een devotie gesticht
waarin een door pijlen doorboord en met een doornenkroon omlijst hart
centraal staat. En zoals we zagen ontwikkelt zich de cultus van het
Heilige Hart 13 jaar na Harvey's ontdekking. Kortom, de visualisering
van het hart is een product van de 16e, maar vooral van de 17e eeuw
waarin Harvey's ontdekking al snel een voldongen medisch feit wordt.
Vanaf dan horen we het hart kloppen en kan het innerlijk worden
gepolst. Blijkbaar was er een beeld van een pomp voor nodig om de
geluiden in het binnenste van het lichaam als het kloppen van het hart
te kunnen duiden. Deze ritmische stuwing, deze levenscadans begeleidt
vanaf dan zeggen wij nu als een vitaal refrein al onze gedachten en
daden. In feite is de hartslag vanaf dat moment de enig waarneembare
tijdsdimensie van het lichaam. Het fysieke en geestelijke verval mag
dan een teken des tijds zijn, de onmiddellijke ervaring van de tijd is
slechts gegeven door de hartslag.
Ondanks het verzet valt één van de toonaangevende
filosofen van zijn tijd Harvey onmiddellijk bij. René
Descartes vermeldt Harveys ontdekking reeds een jaar later met
instemming in zijn correspondentie. In zijn Discours de la methode dat
9 jaar na Harveys tractaat verschijnt, trekt hij daaruit de
filosofische consequenties: het lichaam is als materie voor alles
uitgebreidheid (res extensa). Gefascineerd door klokken en door de
automaten van de gebroeders Francini die hij in de koninklijke tuinen
van SaintGermainenLaye ziet, vat Descartes het lichaam en het dier op
als een mechanische machine: een 'bête machine'. In
tegenstelling tot het lichaam kent de geest geen uitgebreidheid: het is
res cogitans, cogito, en kan als zodanig geen invloed op het lichaam
uitoefenen. Dit dualisme herneemt Plato's uitspraak dat "het lichaam de
kerker van de ziel" is. Het lichaam kan versneden worden zonder dat de
ziel maar beter is het te stellen: de geest wordt geraakt. De
onsterfelijke ziel die in de scholastischaristotelische traditie nog in
het hart huisde, raakt door het geestlichaam dualisme uit beeld. Maar
evenmin als hedendaagse neurologen, immunologen en New Age adepten kan
Descartes de verleiding weerstaan mogelijke verbanden tussen lichaam en
geest te zoeken en te bewijzen. Alles draait daarbij om de wil. Om deze
te verklaren moet er immers een verbinding tussen geest en lichaam
bestaan: mijn vingers beroeren het toestenbord zoals ik dat wil. In de
wil zet de geest het lichaam aan tot materieel ingrijpen in de wereld.
Ter verklaring introduceert Descartes 'animale geesten': krachten die,
afkomstig uit het bloed en opgeslagen in de hersenholtes, door de
zenuwen stromen en spieren met een 'ijle wind' of een 'felle vlam'
opblazen. De robotmetafoor maakt blijkbaar een voortgezette
visualisering van het innerlijk mogelijk. In Traité des
passions (1649) stelt Descartes vervolgens dat de organische verbinding
tussen lichaam en geest gelokaliseeerd kan worden in de epiphyse of de
pijnappelklier, een klein orgaan in het midden van de hersenen even
onder de achterste ronding van de balk. Niet de zenuwuiteinden waar wij
warmte, kou, genot en pijn voelen, maar daar waar de zenuw begint
bevindt zich de ziel. Maar wat er ook door de ziel mag snijden, het is
in geen geval het mes van de chirurgijn. Descartes behandelt uitgebreid
de reflexmatige reacties zoals de oogreflex om het mechanische karakter
van de lichamelijke gedragingen te benadrukken. De reflectie van het
cogito heeft echter geen enkele invloed op het reflexmatig gedrag van
het lichaam. In theologisch opzicht verloopt de verbinding tussen
lichaam en geest via God. De nederlandse filosoof Arnold Geulincx zal
dit, eveneens om de wil te verklaren, met de klokmetafoor visualiseren.
God zou aan het begin van de schepping twee klokken hebben gelijkgezet,
waardoor lichamelijke gedragingen onmiddellijk aansluiten op
geestelijke activiteiten. De gedachte iets te willen wordt uitsluitend
door God omgezet in een fysieke handeling. Het lichaam volgt de geest
dus niet, het lichaam is een door God gewilde begeleidende daad.
De strijd lijkt dan inmiddels gestreden en in het voordeel van het
brein beslecht. De visualiseringen van het innerlijk zullen dynamischer
en complexer worden: van stoommachine via telefooncentrale en radar tot
computer en neurale netwerken. Niettemin blijft het mysterie rond de
plaats van de ziel of de ruimte van de geest wetenschappers in dubbel
opzicht boeien.
2. Het gebroken hart: identiteiten
Eigenlijk is er in strikte zin geen sprake van een
medisch probleem: Claire Sylvia's operatie is geslaagd, ze danst nog
lang en gelukkig. Dit dansen zou in haar specifieke geval wel iets
kunnen verklaren van haar gevoeligheid voor haar lichaam. Claire Sylvia
de danseres is gewend om haar dromen te analyseren en de droombeelden
te exploreren. Zo merkt ze in haar boek op:
"Een getransplanteerd hart bevat de unieke groep zelfreceptoren van de
donor, die natuurlijk afwijken van die van de ontvanger. Het resultaat
daarvan is dat de ontvanger nu cellen bezit die reageren op twee
verschillende 'identiteiten'. Niet iedere ontvanger zal de aanwezigheid
voelen van die nieuwe groep cellen, die nu op een tweede signaal
reageert, maar als er iemand is die zo'n ervaring ondergaat, is dat wel
een danser die zich zeer bewust is van haar eigen lichaam."(220)
In een van haar recente boeken Dansen nader bekeken beschrijft Valerie
PrestonDunlop, voormalig danseres, choreografe en danspedagoge die in
Londen een universitaire opleiding dans en choreografie initieerde en
runt, hoe dicht een danser op zijn of haar lichaam zit. In het
hoofdstuk "Dansen: de fenomenale ervaring" schrijft PrestonDunlop over
de relatie tussen lichaam en geest:
"Als je dat wat gedaan moet worden afzondert van degenen die het moeten
doen, verlies je de dans, omdat je de dans zelf bent. Dat is wat een
danser moet begrijpen. .. Het is algemeen bekend dat geest en lichaam
zich gemakkelijk van elkaar losmaken. We zitten stil en denken na. We
staan op en bewegen. De geest overheerst, het lichaam overheerst,
afwisselend, vaak. Bij dansen moeten deze samenkomen. Het advies van
Rudolf Laban was: denk niet in woorden, deze zaaien tweedracht. Denk in
processen van beweging, die één worden." (83)
En even verder wijst ze erop dat de danser moet denken als het
personage, deze zelfs moet worden. In deze gemoedstoestand moet je je
vragen blijven stellen. Je moet jezelf stimuleren je verbeelding de
vrije loop te laten. "In dramatische rollen", merkt Preston op, "dient
de kinetische manier van voelen de verbeelding"(91).
Als Sylvia al een probleem heeft, dan is dit een identiteitsprobleem.
Evenals bij Descartes spitst zij dit probleem toe op de wil, dat wil
zeggen op het verlangen naar bier, bergen en bikes. De invloed van het
zenuwstelsel op het immuumsysteem, het cellulaire geheugen,
morfogenetische velden, de emotie als schakel tussen brain en body,
positief denken, er zijn allerlei modellen ontwikkeld om de
beïnvloeding van de geest door het lichaam en het lichaam door
de geest te verklaren. De cruciale vraag blijft echter hoe deze
fysiologische interacties in Sylvia's dromen die specifieke beelden bij
verlangens oproepen, die ooit van iemand anders waren. Misschien zal
deze verbeelding in laatste instantie het enige onverklaarbare punt
blijven voor al diegenen die niet in reïncarnatie of andere
meer esoterische verklaringen geloven. Op dit punt ben ik een
agnosticus: het kan zo zijn, maar het kan ook niet zo zijn. Het zij zo.
Ik zou al die onverklaarbare westerse fenomenen die parapsychologen
bestuderen of de wonderlijke verschijnselen die zich onder
gecontroleerde omstandigheden in nietwesterse landen voordoen zoals de
beheersing van de hartreflex door Indische Yogi niet willen ontkennen.
Ik wil slechts de transhumane, biotechnologische 'bezetenheid' van
Claire Sylvia cultuurhistorisch omlijsten. Laat ik de vraag opnieuw
stellen: waaraan lijdt zij nu precies? Aan iets dat lichaam en geest
overstijgt. Laten we het voorlopig maar op identiteit houden: niet haar
hart maar haar identiteit is gebroken. Haar dromen duiden op een
verscheurdheid, die voorheen naar klinieken of het domein van de kunst
werd verbannen: de schizofreen als dr. Jeckyl en mr. Hyde. Maar
identiteit is nooit een eenduidig begrip geweest. En zekere
gespletenheid is er eigen aan. Identiteit betekent immers dat de
uniciteit van een individu altijd een vergelijking of relatie
vooronderstelt: iets is identiek met .... In dit geval is het antwoord:
met zichzelf. Maar zou het ook kunnen dat de twee te vergelijken
entiteiten geest en lichaam zijn? De vraag naar de ziel zou dan
geherformuleerd kunnen worden: waar lokaliseren we identiteit?
1. In de lijn van de op deze manifestatie ontwikkelde thematiek is
identiteit opgeslagen in cellen, maar in zijn meest basale vorm in de
genetische code. Deze is voor iedereen uniek: voor een Egyptische
mummie maar ook voor Bill Clinton. Identiteit ligt in het erfelijke
materiaal opgeslagen.
2. Deze code vertaalt zich als en niet in een lichaam met een eigen
samenhang of coherentie, waarvan de integriteit juridisch wordt
gewaarborgd.
3. Eeneiige tweelingen die genetisch identiek zijn en misschien zelfs
als twee druppels water op elkaar lijken ontwikkelen toch een geheel
eigen identiteit als ze in andere culturele en sociale situaties worden
opgevoed. Clonen tekent zich tegen deze problematiek af.
4. Al deze identiteitsaspecten want daar lijkt het op uit te draaien
komen samen in een zelfbewustzijn, dat psychologisch geschraagd wordt
door een persoonlijke geschiedenis vol herinneringen. Identiteit heeft
een eigen continuiteit.
5. Ten slotte worden coherentie, consistentie en continuiteit van de
identiteit filosofisch samengevat in de term 'subjectiviteit'.
Op de vraag wat onze identiteit is, zijn dus, afhankelijk van de
gekozen invalshoek, vele antwoorden mogelijk. Harde wetenschappers zijn
geneigd om de genetische code als laatste toetssteen te nemen. Maar in
feite is op dat vlak onze identiteit zo uniek dat het geen enkele
vergelijking meer toestaat. Of beter het laat geen ethiek meer toe. Mag
een DNA test nu eens een doorslaggevend bewijs leveren, in andere
gevallen zoals bij een aantal door gewiekste advocaten gesteunde
moordenaars in de USA wordt de genetische code en de erfelijkheid
aangegrepen om de dader van verantwoordelijkheid voor zijn misdaad te
ontslaan: de aandriften zaten reeds in de genen van zijn vader ook
moordenaar en van een stel verknipte familieleden. Zo explodeert de
toetssteen van binnenuit. Verder verandert ons lichaam eens per jaar en
om pakweg 20 jaar is het nagenoeg gerecycled. Als we ons tevens
rekenschap geven van het feit dat we doorgaans weinig of niets van onze
vroegste jeugd, bar weinig van onze pubertijd, niet beduidend veel van
onze vroege volwassenheid herinneren en de activiteiten van de vorige
week slechts met moeite in herinnering kunnen brengen, als we met
andere woorden de betrekkelijkheid en kortstondigheid van onze
herinnering accepteren dan wordt ook het identiteitsbesef op
psychologisch vlak aanzienlijk gerelativeerd. Het zijn meer de
familieverhalen, de vakantiekiekjes, de ontelbare video opnames en de
politie archieven die onze identiteit keer op keer vaststellen. Als
identiteit dus al een consistente, coherente en continue ervaring is,
dan slechts als een configuratie die achteraf wordt geconstrueerd.
3. Subjectiviteit als een praktijk: savoirpouvoir
Als we het op de werking van de wil toespitsen kan de
geestlichaam problematiek worden vertaald als een begrijpend ingrijpen.
Of zoals radicale critici van het cartesiaans dualisme het zijn gaan
noemen: als een vertoogspraktijk. Het gaat hierbij om een
identiteitskritiek die in het naoorlogse Frankrijk een grote vlucht
neemt. Denkers als JeanFrançois Lyotard, Gilles Deleuze,
Félix Guattari, Luce Irigaray en Michel Foucault treden in
de voetsporen van Nietzsche. Zij nemen zijn inzicht in het lichaam als
een krachtenveld over en de wil tot macht serieus en onderschrijven
zijn uitspraak over het lijf in Also sprach Zarathustra:
"Ik, zegt u, en u bent trots op uw woord. Maar het grotere is dat waar
u niet aan wilt geloven uw lijf en zijn grote verstand: dat zegt niet
'Ik', maar dat doet Ik. Werk en speeltuigen zijn zin en geest; achter
hen ligt nog het Zelf. Het Zelf zoekt ook met de ogen van de zinnen,
het luistert ook met de oren van de geest"
Met andere woorden: ook de geest is een zintuig, zij het iets
complexer. Zo pareren zij het principe van een ongedeelde identiteit en
van een funderend zelfbewustzijn (Descartes' res cogitans) met visies
waarin het zelfbewustzijn het resultaat van lichamelijke interacties
is. Subjectiviteit identiteit op kentheoretisch niveau blijkt een
ononderbroken proces te zijn waarin de lichaamskrachten zo worden
gedisciplineerd dat een samenhangend zelfbewustzijn Descartes' geest
daarvan het eindproduct, zo niet een restproduct is. Vertogen werken op
lichamen in. Foucault meent dat het ontstaan van de menswetenschappen
in de 19e eeuw een nagenoeg sluitend disciplinering van afwijkende
gedragingen tot gevolg heeft: geesteszieken, delinquenten, perverten,
wetsovertreders, maar ook waanzinnigen worden niet meer als een eeuw
tevoren publiekelijk geradbraakt of in donkere kelders weggestopt om
slechts ter vermaak aan de burgerij getoond te worden, ze worden nu
getherapeutiseerd op grond van menswetenschappelijke inzichten: de
combinatie van vertoog en praktische disciplinering van hun gedrag
maakt dat zij zich een individuele en sociale identiteit aanmeten die
zich idealiter op de volgende norm oriënteert: de menselijke,
westerse, blanke, redelijke, volwassen, gezonde, rechtschapen,
werkende, heterosexuele, getrouwde, monogame, kinderen producerende
man. Deze disciplinering wordt gelegitimeerd door de
onderzoeksresultaten van de menswetenschappen: vertogen uit de
pedagogie, psychologie, psychiatrie, sociologie, criminologie,
geneeskunde worden in pedagogischtherapeutische praktijken gezin,
school, werkvloer, kliniek, ziekenhuis, tuchthuis, gevangenis op
lichamen ingezet. Zoals voorheen in tribale samenlevingen identiteit
aan de buitenkant van het lichaam werd ingegrift, zo wordt via de
therapie de identiteit van binnenuit ingeschreven. Dit schrift, deze
tekst, dit vertoog bepaalt de zelfervaring en geeft het lichamelijke
bijvoorbeeld als sexualiteit betekenis. De ziel gijzelt zo het lichaam.
De ziel, zegt Foucault met een knipoog naar Plato, is nu de kerker van
het lichaam geworden. Foucaults disciplineringsthese benadrukt de
materiële grondslag van het zelf en het sociale bewustzijn.
Deze materialiteit uit zich ook als architectuur: deze wordt
transparanter en overzichtelijker. Scholen, ziekenhuizen en
gevangenissen, maar ook de woningen worden vanaf 1850 zo ontworpen dat
door verdeling en door het gebruik van veel glas door en overzichten
worden gecreëerd. De koepelgevangenis zoals in Breda en
Haarlem is daarvan het exemplarische beeld. Foucault noemt dit het
panoptisch dispositief. Het achterliggende idee is dat de mogelijkheid
gezien te worden al disciplinerend werkt en dus een gedragsregulatie op
gang brengt die door eigen toedoen de ervaring van een normale
identiteit of zoals Foucault het noemt: een volgzaam lichaam
produceert. In onze huidige securitysamenleving is deze disciplinering
mediamatisch geworden. Dit identificeringsproces stopt nooit. In de 19e
eeuw wordt het gezin het broeinest van perverse sexualiteit het mikpunt
van normalisering en disciplinering. Het leidende imperatief wordt dat
van de volksgezondheid: vanaf het midden van de 19e eeuw worden
individuen vanaf de wieg tot het graf gepolst. Arts, psychiater en
chirurg hebben de plaats van de priester en de absolute vorst
ingenomen: zij beslissen nu daadwerkelijk over leven en dood. Het leven
wordt door de volksgezondheid in beheer genomen en de dood wordt aan
het zicht onttrokken. Volgens Foucault reguleert het biopolitieke
dispositief van de volksgezondheid normaliseringsprocessen. Nietzsches
gedachtegoed krijgt ook een subjectkritische vertaling in boeken van
Gilles Deleuze die hij samen met de praktiserende psychoanalyticus
Félix Guattari schrijft. Is Foucaults werk vooral
polemischkritisch, Deleuze en Guattari proberen een bestaanswijze te
schetsen waarin dit voortdurende transformeren in de omgang met
lichaamskrachten en energieën andere levenspraktijken
opleveren. Voor hen zijn psychopathologische gedragingen van de
patiënten met wie Guattari in La Borde in Blois, honderd
kilometer van Parijs, werkt, klinische fixaties van ervaringsstructuren
die ieder normaal mens kent. Ik ga verder niet in op de veranderde
inzichten in bijvoorbeeld het ontstaan van de schizofrenie: het is
duidelijk dat de sociaalpsychologische verklaring inmiddels door een
neurofysiologische is vervangen. Daarmee is echter het punt wat Deleuze
en Guattari maken niet van de baan: zelfervaring of identiteit is het
resultaat van ingrepen op affectieve stromen die altijd vanuit een
bepaald mensbeeld en met behulp van dan geldende wetenschappelijke
inzichten worden afgebakend en gekanaliseerd. De zelfervaring binnen
deze filosofische visies wordt een veel gelaagder structuur. Wat bij
Freud nog Onbewuste heet en daarmee tevens allerlei droombeelden blijkt
een affectief krachtenveld dat de verbinding tussen neurologische of
immunologische werkingen acceptabeler maakt dan het cartesiaanse model.
De zelfbewerking van dit affectieve veld door disciplinering, door
emotionele en sociale drills, maakt duidelijk wat mogelijk de grondslag
van onze identiteit is: herhaling.
Ik kan hier helaas niet verder op ingaan. Ik heb slechts willen laten
zien hoe in de kritiek op een rigide cartesianisme gedurende enkele
decennia dynamischer mensbeelden zijn gedacht. Daarin is veel meer
ruimte voor een wederzijdse beïnvloeding van lichaam en geest.
Een vaste, laat staan funderende identiteit is binnen deze
materialistische visie een volstrekte illusie. Dat wij niettemin in
onze dagelijkse omgang deze illusie als een vaststaand feit behandelen,
zegt meer over het illusoire karakter van de werkelijkheid dan van de
ontoereikendheid van deze theorieën.
4. Oosterse zelf: ki, hara, kokoro
De dynamische zelfbeelden van Foucault en Deleuze zijn
aantoonbaar beïnvloed door oosterse filosofieën. De
genoemde Franse denkers hebben zich systematisch met het
zenboeddhistische gedachtegoed van Dôgen beziggehouden.
Talrijke expliciete verwijzingen zijn makkelijk terug te vinden.
Illusie vormt de grondslag van dit gedachtengoed. In laatste instantie
is alles illusie: maya. Ik ga hier gemakshalve aan de vertaalproblemen
van oosterse denkwijzen naar westerse praktijken voorbij. Vaak blijven
het lege constructies omdat de cultuurhistorische achtergrond waartegen
en het netwerk van sociale praktijken waarin deze ideeën tot
ontwikkeling zijn gekomen en nog gepraktiseerd worden fundamenteel van
de westerse context verschillen. Zoals u ongetwijfeld weet baseren
oosterse geneeswijzen zich op een ander mensbeeld. Als identiteit
hierin al een rol speelt dan slechts als een voortdurend veranderend
spanningveld tussen minstens twee krachten: jin en yang. De daarop
gebaseerde behandelingsmethoden bestaan niet uit louter chirurgische en
farmaceutische ingrepen op identificeerbare organen, ledematen en
zintuigen, noch uit de psychologische bewerking van een vermeende
geest. Lichaam en geest verzamelen zich in energiebanen. Deze worden
behandeld. Zo is het hart naast een orgaan een stroom van energie,
gevisualiseerd als een meridiaan. Deze energie wordt 'ki' genoemd: in
het chinees 'chi' dat weer verwantschap vertoont met het indiase
'prana'. Het duidt een energiestroom aan die niet alleen het
individuele lichaam, maar ook de sociale relaties, uiteindelijk zelfs
de kosmos doortrekt. Door millennialange praktische ervaring is de ki
op fictieve punten (tsubo) gefixeerd waarop verstoppingen van energie
kunnen worden opgespoord. Het masseren, beprikken en verwarmen van deze
punten kan de energiestroom vrijmaken. Daar deze energie door heel het
lichaam loopt duiken in westerse ogen volstrekt irrelevante verbanden
op die niettemin het beoogde effect sorteren: van het verlichten van
lokale pijntjes, via het opheffen van duurzame klachten, tot aan het
verdoven om ingrijpende orgaanoperaties te kunnen uitvoeren. Oosterse
geneeswijzen zijn echter vooral preventief en ingebed in fysieke,
psychische en sociale domein van het dagelijkse bestaan. Chirurgie en
epidemologie zijn westerse verdiensten: een gevaar kan direct en
grootschalig effectief worden afgewend. Iets kwaadaardiger gesteld:
westerse geneeskunst is vooral een paranoide verdedigingsmachine. Of om
met Peter Sloterdijk te spreken: "De geneeskunst van een latent
paranoide maatschappij ziet het lichaam in wezen als een subversief
risico". Er zijn polemische analogieën tussen de westerse
spionage en veiligheidsdiensten en de westerse geneeskunst, die het
lichaam met camera's bespioneert, secreten aftapt, afluistert met
sondes en uitwerpselen controleert. Zodra de vijand gescreend is en
clean is bevonden, kan de geest weer opgelucht adem halen.
Bestaat er zou iets als 'hart' in de zin van 'geest' of 'ziel' in het
Japans? Ja en nee. Allereerst is de Japanse cultuur van oorsprong
animistisch: de shinto weg(tao, do) van de goden (kami, shin) 'religie'
gaat er vanuit dat alles bezield is. Transcendente principe kent men
niet: De God bestaat niet, er zijn vele goden in vele gedaanten in het
hier en nu. Als in de 8e eeuw het boeddhisme uit China wordt
overgenomen, wordt de zelfverzaking en de doodsverachting gebaseerd op
het idee dat het Ik niet bestaat deel van een samoerai ethiek. Seppuku
de rituele zelfdoding of zoals wij het kennen: harakiri opensnijden van
de buik is de ultieme uitdrukking. Het confucianisme zet beide
levensbeschouwingen in een sociaalpolitiek kader: het individu bestaat
niet, alleen de verplichting aan en harmonie van de groep is van
belang. Dit betekent dat een Japanner in onze ogen volkomen verknipt
is: hij kan boeddhist, zevende dag adventist en communist tegelijk
zijn. Het hangt van de sociale context af waarin hij zich bevindt.
Binnen de grenzen van Japan is het aanpassingsvermogen immens. De kern
van deze levenshouding is het begrip 'kokoro'. Het schriftkarakter
'kokoro' is een gestileerd pictogram dat oorspronkelijk een tekening
van een hart was. Kokoro wordt soms vertaald met 'het hart van de
dingen', dan weer met 'gevoel'; in combinatie met andere
woorden/karakters wordt het uitgesproken als 'shin'. Theoretisch
ingestelde Japanners die met het westerse gedachtegoed bekend zijn
zoals Daisetz T. Suzuki vertalen het als volgt: "Kokoro means both mind
and heart, intellect and affection, and is also often used in the
philosophical sense as subject, substance, or soul"(106). Waar moet het
uiteindelijk gesitueerd worden? "The thing is not to try to localize
the mind anywhere but to let it fill up the whole body, let it flow
througout the totality of your being" (107) Kortom, de lokalisering van
de geest in het hart impliceert deze doen stollen en daarmee
vernietigen. Als energiestroom is geest lichaam en is lichaam geest.
Een rigide dualiteit ontbreekt. Toch zijn er plaatsen waar de energie
zich balt. Ik noemde al de tsubo op de meridianen. Maar bekender is
wellicht het punt één vuist onder de navel dat
'hara' wordt genoemd. Dit is dus de hara van 'harakiri': niet het hart
wordt doorstoken, maar de onderbuik (hara) wordt opengesneden (kiri).
Het is dit punt waarop de filosofie van de Japanse gevechtskunsten de
budo zich oriënteert. In martiale kunsten met name in het
traditionele kendo (weg van het zwaard) gaat het om de centrering en
verdeling van 'ki'energie in beweging. Het gevecht is er niet op
gerricht de hara van de tegenstander te raken,maar om zijn centrum te
breken door de eigen energie zo te centreren dat het lichaam tai en het
wapen ken worden bezield en zonder tussenkomst van de geest reageren op
de zwaktes van de tegenstander. De kendowedstrijd kent daarom voor de
toekenning van punten het grondprincipe dat geest, zwaard en lichaam
één moeten zijn: kikentai itchi. Alleen als een
juiste schreeuw, slag en voetbeweging samenvallen wordt er een punt
toegekend. De geest speelt hierin geen enkele rol. Suzuki's vraag:
"Where to locate the mind?" is dus geen metafysische of medische vraag
in God of in het brein maar een pragmatischtaktische vraagstelling. Het
antwoord is simpel: nergens of nog beter: volledig hier en nu. Iedere
andere oriëntatie betekent dat de energie, de ki, wordt
gefixeerd of uiteenvalt. Of in Suzuki's terminologie:
"Uiteindelijk is het beter de geest in het onderste deel van de buik te
houden even onder de navel, waardoor men in staat is zich in te stellen
in overeenstemming met de van moment tot moment veranderende
situatie"(105). Het is nog niet het hoogste stadium maar we zijn een
goed eind op weg, om maar eens in de taoterminologie te verwoorden. De
uiteindelijk staat van verlichting in cartesiaanse termen: het
samenvallen van lichaam en geest en daarmee de opheffing van de wil of
het verlangen valt samen met de 'mushin' or 'munen': de toestand waarin
er geen sprake meer is van 'geest': deze is leeg (mu), doordat het
lichaam ervan vervuld is.
Als we een zachte tegenhanger van het voortdurend gevecht tegen
indringers en overvallers zoeken, dan kunnen we misschien iets leren
van de gevechtskunsten die op de bovengenoemde filosofie gebaseerd
zijn. In China is het normaal dat zowel individuen als groepen op
straat series dansante bewegingen uitvoeren: Taichi laat de
energieën door het lichaam circuleren. Taichi is evenals
martiale kunsten voor alles een levensstijl. Dansen in westerse zin is
dit ook. Niet voor niets overheerst binnen deze kunstpraktijk nog de
meestergezel verhouding. De oosterse preventieve dans vormt echter nog
een deel van het dagelijks leven. Misschien mimt de dans wel het enige
refrein dat wij vanaf onze conceptie en dus voor onze geboorte kennen:
Harveys kloppende hart. En misschien is het hart zo belangrijk omdat
het de kernactiviteit van de menselijke geest een levenlang uitvoert:
herhalen van hetzelfde ritme, dat nu eens versnelt dan weer vertraagt,
maar dat op geen enkele moment stopt. Als deze cadans stokt en ten
slotte stopt, is het met ons gedaan. Onze zoektocht naar de geest is
ten einde en voltooid: en dan blijkt dat dat waarnaar we naarstig op
zoek waren, op dat moment aan onze nazaten wordt geschonken: eindelijk
geven wij de geest.
|