SNIJDEN IN EIGEN VLEES Zelfs op die cinefielen die inmiddels vertrouwd zijn met het weerbarstige, ietwat 'perverse' cinematografische werk van Ian Kerkhof moeten de indringende aanvangsbeelden van The Return of the Deadman een onverwachte fysieke impact hebben. De walging die hen bij de aanblik van deze onthutsende beelden ongewild ten deel zal vallen mag dan weliswaar eerder uit esthetische dan uit morele aanvechtingen voortkomen, slechts weinigen zullen niet in dubbel opzicht beroerd worden. De infernale kwaliteit van de liefdesscene staat ons niet toe een veilige esthetische distantie in te nemen, vanwaaruit we de robuuste romantiek kritisch gade kunnen slaan. Misschien is dit dan ook de reden dat we ongemerkt en haast in weerwil van onszelf de amechtige, maar bevrijdende lach van de minnaars willen overnemen. Terwijl zij in en met hun gelach de wrede ban van de orgastische intimiteit breken en deze in een kameraadschappelijke tederheid doen overgaan, krijgen wij, onthutste kijkers, even de gelegenheid om weer bij onze zinnen te komen. Blijkbaar biedt alleen een dergelijk verscheurd en verscheurend lachen nog een uitweg uit het exces. Met wat voor soort lachen hebben we hier van doen? Het heeft vanzelfsprekend weinig te maken met de klaterende speelsheid waartoe sommigen erotiek reduceren. Eerder dan om een harmonisch, lichamelijke communicatie lijkt het hier om een bezwering, dat wil zeggen zowel een oproepen als een ritualiseren of stileren te gaan van orgastisch geweld dat ons vreemd genoeg niet alleen met weerzin vervult, maar dat ons tevens fascineert. Als stonden we aan de rand van de afgrond, zo lijken we de verleiding niet te kunnen weerstaan een huiverende blik in dit gewelddadige duister te werpen. Het gaat in deze scene dan ook minder om sex dan om de overrompelende ervaring van grensoverschrijdend geweld. Meer om zo we dit beladen woord mogen gebruiken extatische communie dan om harmonieuze communicatie. 1 De Deadman: de levende
dood Er vinden gebeurtenissen plaats. Zo belandt de deadman in een bar, waar een onbekende vrouw hem haar geslacht toont door staande op de bar haar rok op te tillen. Aarde. Haar blasfemische uitspraak: "Ik ben God" gaat verloren in geknetter en geloei van een vuurstapel die zonder overgang overgaat in de vuurzee waaraan het hoofdkwartier van ketterse godsdienstfanaten in Waco ten prooi viel. Vuur. We worden van de brandende gebouwen via de vuurzee weer teruggevoerd naar het geslacht van de gemetamorfoseerde vrouw die voor de deadman krachtig een straal urine loost. Aarde gaat discontinu over in water: achtergrondgeluiden van brekende golven, een bulderende branding. Maar wat we 'werkelijk' zien is een gesolariseerd beeld van de zon, die plotseling zwart wordt. De beelden worden negatief. Er tekent zich een vloedlijn af. De oude man loopt erlangs. Een jong meisje, Marie, dartelt om hem heen. Ze vlijen zich in het zand en omhelzen elkaar. Als het beeld niet meer gesolariseerd is, zijn beiden verdwenen en bevindt zich op de plaats van het meisje een reeds uiteengevallen skelet. Na aarde, vuur en water dient zich het laatste element aan. Een gure, snijdende wind raast door een desolaat, Stalkerachtig, 19e eeuws industrieel landschap waarin vervallen gebouwen en betonnen staketsels zich tegen een groenig daglicht aftekenen. Deze ruïneuze omgeving, volstrekt nutteloos, overgelaten aan het geweld van de elementen is het opperste teken van verval, dat wil zeggen: van de dood in het leven. Het water, nu in de hoedanigheid van de striemende regenvlagen (een prachtige metamorfose van een wasstraat!), hoost op de voorruit van de taxi waarin zich naast de chauffeur het meisje bevindt. De deadman zit op de achterbank en kijkt met dezelfde lege blik toe hoe de chauffeur door het meisje verleid en overrompeld wordt. De beelden worden discontinu en negatief. Geluidloos paart de omhooggerichte, amechtige mond van de chauffeur zich als in Bacons vroege schilderijen met de holle ogen van de deadman. De laatste scene speelt zich weer af in de schaars verlichte bar. De camera beweegt erlangs en registreert de gefixeerde blikken van de aanwezigen. Zombieachtige wezens, wier verschijningsvorm ons het beeld van de minnaars in herinnering roept, bewegen zich schuifelend in het schemerlicht. Als gehypnotiseerd kijken de bezoekers naar het paar dat op de muziek van een trage, slepende tango, 'gespeeld' door een sexueel onbestemd trio, tegen een kitscherig decor van een immense hoeveelheid brandende kaarsen hun rituele dans uitvoert. Na een korte tussenshot van de reeds eerder getoonde brandstapels met de zon culmineert de film in het beeld van de deadman die, teruggekeerd naar de bar en dit is wellicht de echte 'return' volledig geobsedeerd door het ontblote geslacht van de vrouw op haar toestrompelt. Zij bepist hem overvloedig. Met zijn van urine druipende gelaat staart hij in haar kruis. The End. 2 Batailles Le Mort In de herfst van 1942 schrijft Georges Bataille, die zich op dat moment voor de genezing van een tuberculeuze aandoening in Normandië bevindt, een korte tekst getiteld Le Mort (de dode). Deze erotische tekst is niet de eerste die uit zijn pen vloeit. Vanaf het eind van de twintiger jaren schrijft hij regelmatig van dit soort teksten, waaronder Histoire de l'oeil (Geschiedenis van het oog) en L'anus solaire (De zonneanus). Precies een jaar eerder had hij een andere, eveneens zeer korte, erotische tekst geschreven onder de titel Madame Edwarda. Daarin raakt de hoofdpersoon die zowel de ikfiguur van het verhaal als de afstandelijke verteller is die in Kerkhofs langere films zijn filmische pendant krijgt in de veelvuldig gebruikte voiceover in een bordeel verzeild. Bij de aanblik van het geslacht van een hoer en het aanhoren van haar bewering dat zij God is raakt hij geheel buiten zichzelf. Met deze zelfde vrouw beleeft hij binnen en even later buiten het bordeel allerlei excessen, waaronder de 'overmanning' van de chauffeur van een taxi. In De Dode gaat het om een jonge vrouw, Marie, die zich als reactie op de dood van haar minnaar reeds onmiddellijk aan het begin van de tekst: de dode speelt dus verder geen rol in het verhaal uit pure wanhoop in het plaatselijke cafe aan allerlei sexuele excessen (naast de 'reguliere' excessen ook pissen, masturberen en kotsen) te buiten gaat, als wilde ze nog een laatste maal met haar dode minnaar 'communiceren'. Wanneer ze na deze escapades met één van de cafébezoekers in het huis van de dode terugkeert, pleegt ze ten overstaan van hem bij het lijk van haar minnaar zelfmoord. Bataille wilde filosoferen zoals een hoer haar rok optilt. Deze twee pornografische verhalen die toendertijd vanzelfsprekend niet of slechts onder pseudoniem gepubliceerd konden worden, vormen dan ook een integraal deel van een literair, (kunst)filosofisch en wetenschappelijk oeuvre dat tussen 1928 en 1962 gestalte krijgt en dat zich zeker ten tijde van beide genoemde verhalen sterk op het nietzscheaanse gedachtengoed heroriënteert. Het ideeëngoed van Bataille is door zijn obsessie voor de grensoverschrijdende impact van een mengeling van erotiek, geweld en 'mystieke' extase in de meest direkte zin bevreemdend te noemen: hij probeert op radicale en compromisloze wijze de fascinatie en weerzin voor het volstrekt Vreemde, dat wil zeggen de huivering ten overstaan van dat wat in archaïscher tijden het sacrale en in onze christelijke cultuur God (of de Duivel) werd genoemd, in weinig conventionele beelden en middels een diversiteit van literaire en wetenschappelijke procedé's te toonzetten. Bataille tracht met zijn vaak bruuskerende taalbeelden de lege plek te belichten die na 'de dood van God' in de moderne tijd is vrijgekomen. Met zijn taal probeert hij deze ervaring tevens zo te toonzetten dat de lezer er onwillekeurig aan wordt uitgeleverd. Inhoud en vorm worden zo gestileerd dat het beschrevene in de interactie met de lezer in ervaring wordt gebracht. In het geval van de tekst De Dode past hij zelfs de grafische vormgeving aan: de korte tekstfragmenten zijn in zwarte rouwkaders afgedrukt. Filmisch geformuleerd: Bataille past zijn kadrering aan aan de beoogde ervaring. Eén van de centrale thema's in Batailles werk is de gemeenschapsstichtende werking van het offer. Het is namelijk het offer dat juist door de geritualiseerde omstandigheden waaronder het plaatsvindt individuen in staat stelt om op indirekte, want bemiddelde wijze dat wat hun leven overstijgt, omvat en op paradoxale wijze zin geeft te ondergaan. In een wereld zonder God, in onze doorgerationaliseerde moderne cultuur kan deze ervaringsdimensie nog slechts voorgesteld worden als onze persoonlijke dood. Het offer, meent Bataille, brengt de dood in het leven. Offeren vat hij op als een gift waar geen tegengift tegenover kan worden gesteld. Voor hem is het een volledige verspilling. Deze gedachte breekt met de grondwet van de moderne, rationele economie die gebaseerd is op nut en produktiviteit, dat wil zeggen op een door en door rationele orde die alleen maar groots investeert als de baten een meerwaarde opleveren. Maar het offer is naast het teken van verspilling tevens de uitdrukking van het totale zelfverlies. Dit zelfverlies en hier klinkt de voor Batailles denken zo kenmerkende verstrengeling van mystiek en erotiek door is een letterlijk buiten zichzelf treden: een extase, een kleine dood ('la petite mort' betekent tevens rilling of orgasme). Hoewel dit op het eerste gezicht nogal banaal lijkt, is kotsen maar in feite elke andere vorm van gewelddadige uit en afscheiding voor Bataille een uitdrukking van deze excessieve extase: het innerlijk stulpt als het ware naar buiten. De fragiele grens tussen een krampachtig bijeengehouden innerlijk en een bedreigende buitenwereld, tussen onze autonome subjectiviteit van waaruit we de wereld menen te beheersen en de heterogene krachten die ons voortdurend bestoken, lost even op. In deze ontzetting kon de archaïsche mens nog een aanwezigheid van de goden bevroeden. Voor de moderne geïndividualiseerde mens is deze overweldigende, maar toch ook gemeenschapsstichtende ervaring per definitie een bedreiging van zijn individualiteit. Slechts als bijprodukt van een gereguleerde exces valt hem deze ervaring soms toe. Erotiek en kunst zijn volgens Bataille de bevoorrechte sferen waarbinnen in een wereld zonder rituelen, een wereld verstoken van iedere sacraliteit nog overschrijding, zelfverlies, dat wil zeggen verspilling en een offer kan plaatsvinden. Dit zijn grofweg de achterliggende gedachten bij de diverse teksten die hij tijdens de Tweede Wereldoorlog schrijft. Daarbij, zo zal duidelijk zijn, kan geen kwalititief verschil worden gemaakt tussen zijn erotische teksten en zijn meer literairfilosofische werk, zoals het tezelfdertijd gepubliceerde werk over Nietzsche en L'expérience intérieure (De innerlijke ervaring). In iedere tekst wordt met talige middelen gepoogd de objectiverende, beheersende instelling van zowel het lezende als het schrijvende subject te ontwrichten. In die zin is Batailles werk uiterst gewelddadig. Maar, zo mag tevens duidelijk zijn, dit geweld kan niet gelijk gesteld worden met de manifeste vormen van agressief gedrag. Het is veel subtieler, diverser, maar voor alles radicaal omdat het iedere vorm van autoriteit of macht aan zijn eigen grondslag geweld blootstelt. Batailles literaire wreedheid is in die zin zelfreflexief. 3 Mediumspecifieke wreedheid: de ontzettende kracht van de film Zijn inzichten in de paradoxale geaardheid van de moderne wereld de weerzin en fascinatie voor grensoverschrijdend geweld hebben vele kunstenaars en filosofen geïnspireerd. Ian Kerkhof is niet de eerste die zich met de erotische teksten van Bataille bezighoudt en hij zal zeker niet de laatste zijn. In de afgelopen jaren heeft zich, als ik me tot kunstvormen beperk waarin bewegende beelden centraal staan, naast theaterstukken nog een andere verfilming aangediend: The Deadman van Peggy Anwesh en Keith Sanborn uit 1989. Hoewel de inspiratie Batailles tekst en het gebruikte medium hetzelfde zijn is er inhoudelijk noch formeel ook maar een minimale vergelijking mogelijk. Slechts indirekt is er een 'reflexieve' overeenkomst te vinden: een merkwaardig soort lachen. Hoewel er evenmin als dit in Kerkhofs film het geval is in die van Anwesh en Sanborn wordt geschaterlacht, klinkt er tot tweemaal toe onverwacht een kort lachsalvo op. Het enigszins steriele, want geheel voorspelbare filmische procedé dat de Amerikanen volgen het 'letterlijk' verfilmen van een literaire tekst wordt twee keer kort onderbroken. Over een tweetal scene's is namelijk om in ieder geval voor mij onverklaarbare redenen ingeblikt gelach van een fictieve 'audience' gemonteerd. Onmiddellijk dringt zich de vraag naar de functie van deze even willekeurige als plotse breuk in het verhaal op. Willen de filmers de kijkers er misschien op wijzen hoe flinterdun de werkelijkheid van de film is? Want dat is immers het effect: door de lachsalvo's krijgt de film die reflexieve ruimte die zo kenmerkend is voor de laatmoderne film. De oppervlakkigheid van cinematografische middelen, het radicale besef van de schijn komt door de lachsalvo's plotseling 'in beeld'. Maar misschien zijn dit de enige twee spannende momenten in de verder nogal 'platte' film. Wat The Deadman van Anwesh en Sanborn vooral zo saai maakt, is hun ontoereikendheid de 'pornografische' kwaliteit van Bataille's teksten te vertalen in hun eigen medium. Anwesh en Sanborn produceren uiteindelijk slechts een plaatje bij een praatje. Daarentegen heeft Ian Kerkhof begrepen dat een verfilming van een tekst van Bataille per definitie verraad aan diens tekst inhoudt. Vanzelfsprekend is in de loop van de afgelopen vijftig jaar onze zedelijke sensibiliteit drastisch veranderd: wat ten tijde van de produktie van Batailles tekst als schokkend werd ervaren, is hedentendage hoogstens nog een lachwekkende banaliteit. Het verraad vloeit echter niet voort uit deze verschuiving van de grenzen van wat wel en niet als obsceen of weerzinwekkend wordt ervaren. Het wordt eerder afgedwongen door het inzicht dat wreedheid altijd mediumspecifiek is: de pornografische kwaliteit van de taal dient in het medium film te worden vertaald. Dit impliceert een gewelddadige omgang met de cinematografische middelen: een nouvelle violence die eerder dan inhoudelijk formeel van aard is. Het geweld en de obsceniteit zijn dus maar ten dele gelegen in de getoonde beelden. Het platte pornografisch genre is slechts een functie van een objectiveringswijze, die inherent is aan een cultuur die de stelregel "eerst zien, dan geloven" als de ultieme graadmeter voor waarheid opvat. Het is vooral de wijze van tonen, of beter: het tonen zelf dat haar obsceniteit moet blootgeven. Als we Jean Baudrillard mogen geloven dan is onze cultuur door en door pornografisch, omdat de wil tot waarheid ons ertoe heeft aangezet alles met een objectiverende blik aan de letterlijk fragmenterende werkingen van de camera bloot te stellen. Onze westerse, moderne cultuur is in die zin door en door pornografisch, dat alles getoond moet worden. De blik is nietsontziend geworden. Niets blijft de kijker bespaard, ook al is er, zeker in Amerikaanse films een haast Victoriaanse censuur werkzaam. Dat is wellicht de reden waarom Anwesh en Sanborn Batailles tekst letterlijk hebben verfilmd. De vele tvprogramma's waarvoor het cinematografische procedé toch constitutief blijft waarin iedere intimiteit aan de openbaarheid wordt prijs gegeven zijn in feite pornografischer dan de sporadische programma's waarin expliciete sex wordt getoond. Kerkhofs vertaling van de pornografische kwaliteit van Batailles teksten is dus tweeledig: het betreft zowel inhoudelijke als formele aspecten. Het tonen van sexuele aberraties vindt zijn formele pendant in zijn mishandeling van de beeldmiddelen. Door een bepaalde cameravoering, door het gebruik van onconventionele kaders, door de tijd op te rekken wordt de kijker uitgeleverd aan de werking van zijn eigen obscene blik. De traagheid van vele scene's, opgeroepen door de volstrekte immobilisering van de beweging, maakt een ruimte vrij waarin de blik van de toeschouwer zichzelf kan ontmoeten. Zo biedt zich een verleiding aan anders te kijken of in ieder geval de aandacht naar andere aspecten van het filmisch gebeuren te verleggen. Daarmee balanceert Kerkhof echter op de rand van de artistieke afgrond: raken de toeschouwers verveeld of laten ze zich tot een andere houding ten aanzien van of gevoeligheid voor de beelden verleiden? Mediale zelfreferentialiteit is wellicht de kern van Kerkhofs filmische experimenten. Het grote gevaar ervan is zonder twijfel gelegen in een trivialisering van de beelden. Evenals een esthetisering van geërotiseerde lichamen tot dodelijke verveling leidt zie daartoe het werk van David Hamilton of iets recenter: die van Adrian Lyne zo kan een te uitgesproken manipulatie van obscene beelden de wreedheid van het medium volledig teniet doen. Dan verliest de film zijn reflexiviteit en verwordt tot een representerend medium, dat wil zeggen tot louter porno. De fragmentatie van lichamen en de vertraging van handelingen wordt niet meer gezien. De blik verliest zijn diepte. Kerkhofs bewuste snijtechniek openbaart dus het pornografisch gehalte van deze blik. Door inhoud en vorm zo te stileren dat zij elkaar aanvankelijk versterken, maar uiteindelijk ontwrichten treedt de wreedheid het geweld ten aanzien van de dingen dat van deze planmatige objectivering uitgaat aan het licht. Het getoonde wordt in ervaring gebracht. Het geweld voltrekt zich aan de kijker zelf, waardoor deze zich niet meer gedistantieerd kan opstellen. Al kijkend ervaart hij of zij de blik waarmee de dingen op afstand wordt gehouden. Het resultaat heeft in de meest letterlijke zin een hoogste filosofische kwaliteit: zuivere reflectie: de kijker ziet zichzelf kijken. Zo wordt in eigen vlees gesneden. Kerkhof trekt de radicale consequentie van onze omgang met de wereld. The Return of the Deadman biedt meer dan een representatie van een fundamenteel geweld, zoals in de film van Anwesh en Sanborn uitsluitend het geval is: de cinematografische operatie is er tevens zelfreflexieve presentie van. Het is daarom een film à la Bataille, een batailleske film. The Deadman daarentegen is een film over een tekst van Bataille, een bataillaanse film. In tegenstelling tot de bataillaanse film van beide Amerikanen, waar het slechts om een illustratie van een tekst gaat, weet Kerkhof met zijn middelen de intensiteit van Batailles teksten te behouden. Alleen door een mediumspecifieke wreedheid, met andere woorden door een bewuste mishandeling, door een offer van gevestigde cinematografische procede's is een ontzetting van het kijkende subject nog te bewerkstellingen. 4 Hyperreflexiviteit:
verdiepen van de oppervlakkigheid 5 Pornologisch filmen en
hyperreflexieve lichamelijkheid 6 Pornologische acinema:
filmische desubjectivering |