INHOUDSOPGAVE text available
Voorwoord ix
 
Plato over kunstenaars en kunstwerken
Kanttekeningen bij de grote waterscheiding
Awee Prins 1
 
Aristoteles en de emancipatie van de kunst Jeroen van Rijen 15
 
Schoonheid en waarheid Henri Krop 29
 
Kant
Transcendentaal filosoferen over het kunstwerk
Frans de Jong 43
 
Hegels esthetica
De lust van het raadsel
Heinz Kimmerle 53
 
Kunst als organon
De romantische esthetica van Schelling
Jos de Mul 67
 
Arthur Schopenhauers mystieke esthetica
Kunstfilosofie als bevrijdingsleer
Douwe Tiemersma 83
 
Balanceren tussen filosofie en kunst
Nietzsches fysiologie van de esthetiek
Henk Oosterling 95
 
Personalia 112


VOORWOORD

In deze bundel worden acht inleidingen in de esthetica gepresenteerd. De teksten werden uitgesproken in 1990 en 1991 in Zaal de Unie en de Erasmus Universiteit te Rotterdam. De lezingen gingen gepaard met presentaties, waarbij van verschillende artistieke media gebruik werd gemaakt. Deze konden echter om praktische redenen niet in deze bundel worden weergegeven.

Hoewel de esthetica als filosofische discipline eerst aan het eind van de achttiende eeuw wordt geïntroduceerd door Baumgarten zijn theorieën over kunstwerken, de kunstzinnige schepping en de ervaring van kunst een integraal deel van het Westerse gedachtengoed. Vragen als "Wat is schoonheid?", "Wat is de verhouding tussen schoonheid en waarheid?", "Wat is inspiratie?", "Wat is het specifieke gehalte van de esthetische ervaring?" en "Wat is de plaats van de kunst in het leven van een individu en haar rol in de samenleving?" zijn van meet af aan door Westerse filosofen gesteld.

De in deze bundel bijeengebrachte inleidingen beogen eerder een impressie dan een volledig overzicht te geven. Weliswaar worden filosofen besproken die in elke inleiding in de geschiedenis van de esthetica worden aangetroffen, toch ontbreken er belangrijke schakels. Deze zijn in het werk van de besproken denkers echter veelal voorondersteld. Zo refereert bijvoorbeeld Kant regelmatig aan Burke, steunt Schellings werk op Schillers gedachtengoed en analyseert Hegel zelfs de hele geschiedenis van het denken over de kunst.

In de eerste bijdrage plaatst Awee Prins kanttekeningen bij het traditionele beeld van Plato als de filosoof die de kunst onder curatele van het denken heeft gesteld. Jeroen van Rijen belicht vervolgens het louterende en emancipatorische aspect van de kunst in het denken van Aristoteles, waarbij hij positieve aandacht schenkt aan de in de 19e eeuw opgekomen therapeutische duiding van het katharsis-begrip. In de filosofie van Thomas van Aquino speelt de esthetica als aparte discipline weliswaar geen rol, toch meent Henri Krop dat er, door de onlosmakelijke band tussen waarheid en schoonheid voor de bepaling van het goddelijke, in Aquino's religieuze filosofie wel degelijk voor onze tijd relevante esthetische aspecten aanwezig zijn. In de bijdrage van Frans de Jong wordt Kants specifieke argumentatie-respons op het waarderen van de kunst samengevat. Heinz Kimmerle presenteert een lezing van het werk van Hegel, waarin de onderschikking van kunst aan religie en filosofie wordt aangevochten. In de bijdrage over de romantische esthetica van Schelling betoogt Jos de Mul dat Schelling de eerste moderne filosoof is, die de kunst nadrukkelijk boven de filosofie plaats als haar ware Organon. Tenslotte toont Henk Oosterling hoe Nietzsche vanuit zijn vroege esthetische theorie, waarin hij nog over de kunst spreekt, geleidelijkaan zijn eigen denken, dat in de afgrondelijke gedachte van de eeuwige terugkeer culmineert, esthetiseert.

Deze bundel is de eerste van twee, gewijd aan de verhouding tussen filosofie en kunst. In geen van beide gevallen betreft het een gelegenheidsexercitie. De toenemende belangstelling voor de rol van de kunst in de samenleving blijkt niet alleen uit lange rijen bezoekers voor de poorten van de kunstkathedralen, de exorbitant hoge prijzen voor kunstwerken en de explosieve toename van kunstprogramma's op tv, ook de integratie van designartikelen in ons dagelijks bestaan duidt op een esthetiserende tendens in de huidige Westerse cultuur. Behalve dat filosofen deze tendenzen proberen te verhelderen, zijn zij zich er in toenemende mate van bewust geworden dat het gesprek met de kunst het statuut van de filosofie zelf in het hart treft. Dat dit verband houdt met de crisis waarin de filosofie hedentendage verkeert, ligt voor de hand. Niet langer geldt de filosofie als dé legitimatie van het wetenschappelijk vertoog. De gevoeligheid voor de vorm van het filosofisch vertoog, die voortgekomen is uit de prangende vraag naar de legitimatie, heeft de aandacht van hedendaagse filosofen gevestigd op de esthetische kwaliteiten ervan. De rigide scheiding van inhoud en vorm is teniet gedaan, waardoor het stijlbegrip, waarin vorm en inhoud samenkomen, een steeds vooraanstaander plaats in het filosoferen heeft ingenomen.

Maar de belangstelling komt niet alleen van de zijde van de filosofie. Ook de niet te onderschatten rol van het filosofisch gedachtengoed binnen de avant-garde kunst bevestigt de noodzaak van uitwisseling. Dit draagt er mede toe bij, dat de overheersende rol van de filosofie plaats maakt voor een meer terughoudender opstelling: de filosofie spreekt niet meer over de kunst, maar eerder tot, en met de kunst. In deze eerste bundel overheerst echter nog het traditionele spreken 'over' kunst. De auteurs hebben getracht de traditionele theorieën weer te geven. Toch valt hier en daar al een zekere ondermijning van dit spreken 'over' de kunst te bespeuren.

Henk Oosterling
Awee Prins
oktober 1992