GESAMTKUNSTWERK
Multi-medialiteit en interactiviteit
I Historisch deel
Wanneer in 1848, in Dresden zoals elders
in het toenmalige Europa rellen uitbreken, bevindt zich onder de opstandelingen
een 35jarige hofkapelmeester. Zonder zelf daadwerkelijk aan de strijd
deel te nemen spoort hij met vurige redes de opstandige arbeiders
aan. Hij zal in dit stadium van zijn carrière nog niet hebben bevroed,
dat er, mocht hij in de strijd blijven, een groot komponist verloren
zou zijn gegaan. Toch was de begeesterde Richard Wagner zelfgenoegzaam
en zelfbewust genoeg om te beseffen dat hij als levende componist
meer voor zijn tijdgenoten kon betekenen dan als een dode revolutionaire
martelaar. Uiteindelijk moet hij via Weimar naar Parijs vluchten.
In Weimar, waar hij Franz Lizt ontmoet en hij, dolverliefd, terloops
diens dochter Cosima uit haar huwelijk met Franz von Bülow losweekt,
stelt hij een programma op, waarin hij onder meer het volgende schrijft:
"Ik ben in alles wat ik doe en voel, slechts
kunstenaar, uitsluitend kunstenaar; zou ik me in het openbare leven
moeten manifesteren ik kan er als kunstenaar geen vat op krijgen en
me daarmee als politicus moeten bezighouden, god behoede me daarvoor!
(...) De openbaarheid kan ik niet zoeken, mijn artistieke verlossing
kan slechts hierin bestaan dat de openbaarheid mij zoekt. Deze openbaarheid,
waarvoor ik alleen kan scheppen, is slechts een kleine gemeenschap
van enkelingen, die voor mij het gehele publiek vormen."(265)
De sleutelwoorden voor het tractaat
dat hij een jaar later onder de titel "Das Kunstwerk der Zukunft"
zal schrijven zijn getoonzet: kunstenaar, politicus, openbaarheid,
publiek. In dit tractaat wordt voor het eerst het idee van een Gesamtkunstwerk,
dat aan het begin van de 19e eeuw filosofisch reeds door Novalis,
Schlegel, Tieck en Schelling is doordacht, door een uitvoerend kunstenaar
getoonzet.
1 Wagneriaanse Gesamtwerk, het
Griekse drama en Nietzsche
Wat Wagner voor ogen staat is een muziekdrama waarin dans, muziek
en poëzie elkaar wederzijds versterken en wel zo dat het geheel meer
blijkt dan de som der delen. Het Gesamt slaat hier vooral op
de versmelting van verschillende artistieke disciplines. Maar het
Gesamtkunstwerk bevat nog een tweede, meer cultuurpolitieke betekenis.
Wat de revolutionair bewogen Wagner voor ogen staat, is een renaissance
van het klassieke Griekse drama. Daarin vormen de verschilllende artistieke
media tekst, zang, dans, drama, muziek nog in een embryonale vorm
een geheel. In de Griekse gemeenschap heeft het drama nog een letterlijk
politieke functie: politiek betreft het reilen en zeilen van de polis,
de stadstaat. Zij ontleent deze functie aan haar oorsprong, het dionysische
ritueel en de dithyramde. In het klassieke drama wordt de oorsprong
van de menselijke gemeenschap zijn omgang met de goden en het ondraaglijke
conflict dat hem door zijn relatie met de onsterfelijke goden tekent,
voorgesteld. Deze mythologische en filosofische thematiek maar dan
in de vorm van Schopenhauers filosofie keert in de thema's van Wagners
opera's, zoals de "Ring der Nibelungen" terug. Voor Wagner
sticht het door hem geviseerde Gesamtkunstwerk een nieuwe gemeenschappelijke
basis voor het moderne bestaan. Bayreuth zal voor hem de polis zijn
waar deze viering eens per jaar plaatsvindt. Het is met name deze
cultuurpolitieke betekenis die door een groot bewonderaar van Wagner,
de jonge Friedrich Nietzsche, overgenomen wordt als leidraad voor
diens eerst boek De geboorte van de tragedie uit 1872, waarin
in de tweede druk de titel wordt uitgebreid met "aus dem Geiste
der Musik". In zijn voorwoord, opgedragen aan Richard Wagner,
kritiseert de dan 26jarige Nietzsche de burgerlijke gedachte dat kunst
slechts vermaak en entertainment is om de ernst van het bestaan te
verlichten:
"Ter lering van deze ernstige personen
moge dienen dat ik ervan overtuigd ben dat de kunst de hoogste opgave
is van dit leven en de eigenlijke metafysische activiteit, in de geest
van de man aan wie ik hier als mijn verheven en strijdbare voorganger
op deze weg dit geschrift wil opdragen"(30).
Enkele jaren later zal Nietzsche,
verbitterd over Wagners knieval voor het christendom, zich van de
meester afwenden. Radicaler dan zijn voormalige inspirator zal hij
het van de Romantiek geërfde idee omtrent een ongedeelde eenheid het
Gesamt van kunst, filosofie en leven verder uitwerken. Hij
zal de ervaring van het kunstwerk een fysiologische basis verlenen
als uitdrukking van een overvloeiende levenswil en de esthetiek tot
grondslag van iedere vorm van filosoferen verheffen. Terwijl aan de
andere zijde van de grens Charles Baudelaire de levenskunst en de
roes een andere invulling van de beoogde eenheid van leven en kunst
in zijn kunstkritieken uitwerkt, ontworstelt Nietzsche aan zijn getormenteerde
brein een kunstopvatting die 70 jaar later in het werk van performancekunstenaars
als de Wiener Aktionisten tot leven komt. In 1889 stort Nietzsche
in. De laatste 10 jaar van zijn leven slijt hij in de volstrekte duisternis
van de waanzin. Misschien, we zullen het de komende 3 kwartier onderzoeken,
misschien is deze waanzin uiteindelijk de prijs voor het geslaagde
Gesamtkunstwerk.
2 Moderne avantgarde: Schwitters,
surrealisme
Maar laten we eerst eens nagaan hoe in de loop van de 20e eeuw de
gedachte van het Gesamtkunstwerk doorwerkt in westerse kunstpraktijken.
Centraal staan daarbij naast het geïntegreerde gebruik van meerdere
media medium als grondmateriaal van een artistieke discipline de ontwikkeling
van een totaalconcept en een gemeenschapservaring. Anders gezegd:
kunst krijgt in het Gesamtkunstwerk altijd een politieke dimensie.
Dit kan alledaagse vormen aannemen, zoals de designconceptie van de
Wiener Werkstätte, een in 1903 opgerichte groep (binnenhuis)architecten
die gebruiksvoorwerpen zonder enige commercile overwegingen ontwerpen
om de woonomgeving volledig op esthetische basis in te richten. Ook
zij gebruiken de term Gesamtkunstwerk, maar ik zou me tot meer avantgardistische
pogingen willen beperken. Het gaat dan aleereerst om kunstpraktijken
in het interbellum, in de turbulente tijd tussen beide wereldoorlogen.
In een volledig verscheurd land dat na een wereldoorlog, na een gemechaniseerde
massamoord die het zelf is begonnen, tot een smadelijke capitulatie
wordt gedwongen, in het Duitsland van de WeimarRepubliek is iedere
vorm van gemeenschap, van politieke samenhang zoek. In dit volstrekt
nihilistische culturele klimaat probeert iedere politieke groepering
de macht aan zich te trekken. Kunstenaars als George Grosz en Max
Beckmann vertrouwen hun frustraties over het decadente nihilisme aan
hun medium toe. Op internationale schaal is aan het eind van de Eerste
Wereldoorlog een radicale artistieke geste gedaan, die de kunst op
haar fundamenten doet schudden. Terwijl Marcel Duchamp in Amerika
met zijn fontain de institutionele grondslag van het begrip kunst
openbaart, tekent de Dadabeweging in haar korte bestaan tussen 1917
en circa 1922 protest aan tegen iedere poging om de allerdaagse werkelijkheid
zin te verlenen. Dada een kinderwoordje drijft de politieke en artistieke
impasse van de eerste decennia van deze eeuw tot zijn uiterste grenzen.
Opgericht door emigranten (!) in in 1917 in Zürich, die zich na de
oorlog over Duitse steden als Keulen en Berlin verspreiden, is het
de eerste stijl die moderne massacommunicatiemiddelen zoals kranten
gebruikt om hun radicale, veelal cabareteske ideeën kracht bij te
zetten. Ze stellen zich diametraal op tegenover het expressionisme
met zijn cultus rond het geniale individu. Het paradoxale thema van
Dada is de volstrekte onzin, nihilistisch en anarchistisch. Ze stileert
de natuur niet, maar probeert zich voor het toeval dat eigen is aan
het leven en de natuur, open te stellen. Of zoals het in een pamflet
van de dadaïst Hans Arp heet: "Dada is zonder betekenis, even
zinloos als de natuur. Dada is voor de natuur en tegen de kunst. (...)
Het leven is voor de dadaïsten de zin van de kunst. (...) De academische
schilderkunst beschrijft, schept illusies in plaats van leven en natuur".
Dada wil niet alleen een antikunststijl zijn, maar ook een politiek
en een levensbeschouwing. In die zin beantwoordt ze aan de criteria
van het Gesamtkunstwerk: "Evenals de realist zoekt de dadakunstenaar
de intimiteit met de wereld van de dingen..." (Thomas 90). Het
is in hetzelfde cruciale jaat 1917 dat het spektakelstuk Parade
in premiere gaat. In deze absurdistische musical over de moderne tijd,
waarin in de muzikale composities van Erik Satie steeds weer het geratel
van typmachines en gesis van stoommachines opklinkt, werkt de laatste
samen met de schilder Picasso, de schrijvers Cocteau en Appolinaire
en de choreograaf Massine. Eén van de dadaïsten die deze multidisciplinaire
gedachte expliciet verwerkt, is Kurt Schwitters. Zijn collages bestaan
uit een samenspel van commerciële beelden, literaire teksten en poëzie.
Schwitters pozie is bovendien concreet, materieel, fysiek: zij richt
zich meer op de klank dan op de vorm of inhoud van de woorden. Zijn
collages noemt hij "Merzschilderijen'. 'Merz', een afkorting
van Kommerz', is een toevalsvondst uit een kranteknipsel dat hij in
een van zijn vroege collages had verwerkt. Hij verheft deze naam tot
stijlmerk. Toch is Schwitters de minst expliciete politieke dadaïst.
Of misschien moeten we het anders stellen: zijn politieke statement
zit verborgen in al zijn activiteiten wat hij zelf zijn Gesamtkunstwerk
noemt. Ook de verbouwing van zijn huis tot een 'Merzbau', een mengeling
van beelden, teksten en plastisch werk, waarin produkten van massacommunicatiemiddelen
zijn verwerkt, valt daaronder. Met name deze binnehuisarchitectuur
doet ons aan de alledaagse dimensie van de Wiener Werkstätte denken.
[video 1] Maar ook Schwitters lezingen, performances en onder de naam
'Merz' uitgebrachte, van een eigen typografie voorzien tijdschrift
zijn deel van het Gesamtkunstwerk. Dit geheel, deze mengeling van
leven en kunst, kortom, dat wat de dagelijkse gestalte van Kurt Schwitters
is, zou in termen van Dada het eigenlijke Gesamtkunstwerk genoemd
kunnen worden. Kunst, biografie en openbaar leven gaan nagenoeg in
dit kunstwerk onmerkbaar in elkaar over.
3 Politiek en kunst: fascisme,
stalinisme, avantgarde
Ik wil nu een voor jullie wellicht enigszins merkwaardige wending
in mijn betoog maken. Tot nu toe is in de relatie kunstpolitiek het
accent steeds op kunst gelegd. Ik zou nu het accent willen verleggen
naar de andere pool: politiek. De relatie tussen politiek en kunst,
reeds door Wagner in zijn theoretische geschriften naar voren gebracht,
vinden we ook in de politieke geschiedenis van de 20e eeuw terug.
De dertiger jaren tonen niet alleen hoe politiek en kunst zich op
een kleinschalig, biografisch en artistiek niveau met elkaar verbinden,
zoals bij Schwitters, maar ook hoe dit grootschalig, totalitair op
een nationaalpolitiek niveau gebeurt. Walter Benjamin wijst daarop
aan het eind van zijn tekst Het Kunstwerk in het tijdperk va zijn
technische reproduceerbaarheid (1936), waarin hij het verlies
van het aura van het kunstwerk na de introductie van de fotografie
verbindt met de mogelijkheid om het technisch te reproduceren. Hij
schrijft deze tekst in 1936, midden in tijd dat Hitler zijn klopjacht
op joden, zigeuners, homo's, communisten èn avantgardekunstenaars
begint. Alle kunst die niet de mythe van Volk, Bloed en Bodem dient,
is 'entartete' kunst, omdat het het politieke doel niet dient. Nog
een keer voor de vernietiging of uitbanning wordt dit werk in een
overzichtstentoonstelling getoond. Maar eigenlijk wordt de kunst niet
ondergeschikt gemakt aan de politiek. Veeleer is het zo dat alles
wat niet in het Gesamtkunstwerk dat Het Derde Rijk heet, past, moet
worden vernietigd. De mythologisering van het Duitse Volk en Rijk
houdt in feite een esthetisering van de politiek in: alle sociale
en politieke organen vormen een geheel. Alle politieke beslissingen
zijn gericht op de realisering van een Gesamtkunstwerk, waarin iedereen
die ervan deel uitmaakt, opgaat of waarin al diegenen die zich er
niet aan conformeren ten onder moet gaan. Politiek wordt tot alles
omvattende kunst verheven. Benjamins analyse van de rol van de opkomende
filmkunst binnen het nationaalsocialisme Leni Riefenstahl besluit
met de volgende conclusie:
"'Fiat ars pereat mundus', zegt het fascisme
en het verwacht de kunstzinnige bevrediging van de door de techniek
veranderde zintuiglijke waarneming, zoals Marinetti erkent, van de
oorlog. Dat is een duidelijke voltooiing van de l'art pour l'art.
(...) Haar zelfvervreemding heeft die graad bereikt, die haar haar
eigen vernietiging als esthetische genot van de eerste orde laat beleven.
Zo is het gesteld met de esthetisering van de politiek, die het
fascisme bedrijft. Het communisme antwoordt daarop met de politisering
van de kunst"(42).
Onder het stalinisme wordt de aanvankelijke
revolutionaire kunst van kunstenaars als Lissitsky, Malevitch en Tatlin
eveneens entartet en wordt slechts een politiek correcte kunst geaccepteerd,
waarin de glorie van de arbeidersklasse wordt getoonzet: het socialistisch
realisme. Welnu, de ook door Benjamin gewaardeerde avantgardekunst
ziet juist af van iedere onderschikking van de politiek aan de kunst
of van de kunst aan de politiek. De avantgardekunst zet zich tegen
de macht af. Als principieel antiburgerlijke kunst zwicht ze niet
voor een totalitaire verleiding of voor een dienstbaarheid aan het
volk. De gemeenschap waar de avantgarde zich op richt, is, zoals Wagner
reeds aangaf, een kleine groep ingewijden. In deze kunstwvormen staat
niet de macht, maar de kunstenaar zelf of het autonome werk centraal.
Het is de pure monomanie, de zelfverkozen blindheid en euforie van
de kunstenaar die alle activiteiten die hij ontwikkelt tot een Gesamtkunstwerk
maakt.
4 Laatmoderne: happenings, performances,
Aktionen
De groep ingewijden wordt echter steeds groter. Na de Tweede Wereldoorlog
wordt de kunst steeds meer onderdeel van een cultuurindustrie, waarin
de consumptie van beelden, de warencirculatie centraal staat.
Zo kondigt zich binnen de laatste stijl van de avantgarde het abstractexpressionisme
de ondergang van de moderne kunst aan. Jackson Pollocks actionpaintings
krijgen steeds meer het karakter van een happenings, waarbij het publiek
aanwezig is. Sterker, de reacties van het publiek zullen in de latere
happenings een wezenlijk onderdeel van het werk worden. Zo dient zich
in de actionpainting een kunstvorm aan die de relatie tot het publiek
in zich opneemt: produktie en receptie van het werk worden deel van
het werk als praktijk, als gebeurtenis, kortom als happening
of event. Het voor het eerst in 1950 uitgevoerde Compositie
4'33" is "door zijn exemplarische presentatie van de
wisselwerking tussen kunst en leven"(Thomas 243) als eerste happening
aan te merken. Wagners Gesamtwerk komt weer in beeld als dramatisering
en theatralisering steeds vaker worden ingezet. Naast filosofische
reflecties, dat wil zeggen conceptuele inbedding en interdisciplinaire
activiteiten. Door de musicus John Cage, de danser Merce Cunningham
en de schilder Robert Rauschenberg worden environments gecreëerd,
waarin het toeval, evenals dit bij Dada het geval was, meer ruimte
krijgt. De Fluxusbeweging die begin zestiger jaren in Europa met soortgelijke
happenings als Dada opnieuw een antikunst propageert, sluit naadloos
op deze dadaïstische traditie aan. Christo begint binnen deze stroming
zijn inpaksessies. In sommige neodadaïstische environments wordt,
zoals bij Nam Jun Paik, in toenemende mate gebruikt gemaakt van nieuwe
media, zoals video. Het banale en alledaagse wordt opgeladen om het
bewustzijn van de dingen te verscherpen: "het banale, dat wat
doorgaans geconsumeerd wordt, wordt even belangrijk als de veelvoudige
alledaagse processen"(Thomas 242). Een neorealist als Jean Tinguely
sluit met zijn mobilen uit schroot en allerlei ander afvalmateriaal
aan bij een traditie die door Duchamp met zijn readymades is ingezet.
Geheel in de lijn van het Gesamtkunstwerk en wellicht met de Parade
uit 1917 in het achterhoofd ontwerpt Tinguely samen met andere
kunstenaars decors voor een dansvoorstelling van de choreograaf Roland
Petit. Geheel in overteenstemming met de filosofie van NeoDada wordt
een doorbreking van de grenzen van de verschillende artistieke disciplines
en een actieve betrokkenheid van het publiek nagestreefd: Wagners
Gesamtwerk wordt nu door kustenaars uit verschillende disciplines
gerealiseerd, zij het dat hier door de esthetisering van het alledaagse
of juist door een banalisering van de esthetiek de grens tussen leven
en kunst op het spel wordt gezet. Zo naderen we langzaam het moment
waarop de avantagardekunst zichzelf begint op te heffen en een andere
artistieke houding zich aankondigt. In de zestiger jaren wordt het
concept Gesamtkunstwerk in de performancekunst nadrukkelijker uitgewerkt.
Het lichaam van de kunstenaar komt steeds meer op de voorgrond en
wordt in sommige stromingen, zoals de bodyart zelf het exclusieve
artistieke medium. De Aktionen van de Wiener Aktionisten Schwarzkogler,
Brus, Muehl en Hermann Nitsch aan het eind van de zestiger jaren worden
gekenmerkt door hun gewelddadige en blasfemische karakter. Hun OrgienMysterien
Theater houdt het midden tussen een heidens offerritueel, een zwarte
mis en amateuristisch geregisseerd totaaltheater. De Aktion is echter
vooral een modern pseudoritueel dat zijn samenhang ontleent aan de
theorieën van Freud, Sade en de surrealistische theatervernieuwer
en dichter Antonin Artaud. Tegen deze filsofische achtergrond worden
allerlei mythologische thema's vermengd met een christelijke symboliek.
Het offer, vaak in de vorm van een kruisiging staat centraal. De scene's
waarin het bloed en de organen van van te voren geslachte dieren over
naakte mannen gegoten en gedrapeerd worden, zullen toendertijd voor
sommige aanwezigen, maar ongetwijfeld voor de acteur die als slachtoffer
fungeerde huiveringwekkend zijn geweest. Visuele, akoestische, kinesthetische
en geurindrukken dompelen de toeschouwers/toehoorders onder in een
totaalervaring. De Aktion is een Gesamtkunstwerk, dat tot in onze
dagen nog jaarlijks op de grote herenboerderij van Hermann Nitsch
in Oostenrijk wordt opgevoerd. Het gesamtkunstwerk wordt steeds fysieker.
Door de inzet van een gefragmenteerde, getormenteerde lichamelijkheid
treedt dat wat Nietzsche de fysiologische basis van de kunst noemde,
voor het voetlicht. Uiteindelijk lijkt een sensibilisering, het ontwikkelen
van een bepaalde gevoeligheid voor de materie bij het publiek het
doelwit: het publiek wordt geschokt om zich niet alleen de absurditeit
van het alledaagse, maar ook om zijn sensorische afstomping in een
door beelden gebombardeerde comsumptiesamenleving weer bewust te worden.
De wreedheid achter de technologische perfectie wordt door de inbreuk
op de lichamelijke integretiteit van de kunstenaar in ervaring gebracht.
Hoe vreemd het ook moge klinken: in het Gesamtwerk wordt het lichaam
van de toeschouwer of toehoorder tot nadenken gestemd. De intensivering
van visuele en tactiele ervaringen lijkt daartoe de geëigende weg.
Het werk van Marina Abramovic en Ulay legt daarvan op pregnante wijze
getuigenis af. Zij breken in hun afzonderlijke performances de zintuigen
volledig af, terwijl heel hun artistieke arbeid als een Gesamtkunswerk
kan worden opgevat.
[video]
Maar een van haar meest vooraanstaande
exponenten van het Gesamtkunstwerk in deze turbulente tijd is toch
Joseph Beuys. Iederen kent zijn in 1974 in een New Yorkse galerie
gehouden Aktion Coyote. Zijn Aktionkunst bevat alle elementen
van het biogafische Gesamtkunstwerk, dat ook Schwitters voor ogen
stond. De publieksdeelname is bij Beuys echter beperkt: vaak kunnen
zijn activiteiten slechts indirekt door ramen of via de schermen van
de technologische media worden gadegeslagen. Wat bij Beuys zeer sterk
op de voorgrond treedt, is de noodzaak van een conceptuele omvatting
van het werk, van met andere woorden een persoonlijke mythe die alles
wat door de kunstenaar wordt gemaakt een auratische kracht geeft.
Zoals alles wat koning Midas aanpakte van goud werd, zo werd ieder
object dat Beuys in zijn Aktionen betrok tot een kunstobject. De prijzen
voor een door hem gebruikt plastic fritesbordje met zijn specifieke
handtekening, liegen er niet om. Kenmerkend is dus dat wat ik in relatie
tot de Wiener Aktionisten een pseudorituele setting heb genoemd. Bij
Beuys krijgt deze een haast liturgischreligieuze tonaliteit, waarin
de kleuren van zijn religieuze achtergrond katholiek en filosofische
belangstelling Rudolf Steiner en de antroposofie makkelijk te herkennen
zijn. De voormalige Luftwaffepiloot Joseph Beuys werd, nadat hij in
de Tweede Wereldoorlog op de Krim was neergeschoten, met vet en vilt
door Tartaarse soldaten in leven gehouden. Zijn opvattingen over energie
gaan op deze terminale ervaringen terug. Zijn kunst en zijn leven,
dat grotendeels een publiek leven was, gaan nagenoeg naadloos in elkaar
over. Niet voor niets heet zijn biografie uit 1964 Einheit von
Lebens und Werklauf. De spiritualiteit die Beuys met zijn Aktionen
beoogt, is volstrekt persoonlijk en doortrekt ieder esthetisch gebaar
dat hij met behulp van zijn basismaterialen vilt, vet, koper, honing
als geleiders en aggegraten van energie maakt. De relatie tussen politiek
en kunst is bij hem daarom niettotalitair: het legt anderen geen terreur
op, maar nodigt uit. Zijn artistieke activiteiten worden altijd direkt
betrokken op politieke gebeurtenissen, omdat en hier spreekt wellicht
een verlichte Luftwaffepiloot, "echte toekomstige politieke intenties
artistiek van aard moeten zijn". Bij Beuys is het concept of
de theorie een onmisbaar onderdeel van het werk zelf geworden: "De
theorie", stelt een van de vooraanstaande theoretici over de
avantgarde Peter Bürger, "die zich uit de omvattende utopie heeft
teruggetrokken, keert terug als een onderdeel van het werk. We staan
nog altijd in de schaduw van Beuys"(KF 90/ p.78). In 1974 richt
hij samen met schrijver en nobelprijswinnaar Heinrich Böll "de
vrije internationale hogeschool voor creativiteit en interdisciplinair
onderzoek" op. Theorie en praktijk, leven en kunst, het samenstel
van al zijn activiteiten noemt Beuys in 1980 een "een kunst van
het sociale bouwen" of 'een sociale sculptuur'. Beuys als moderne
shaman, die beseft dat "ieder mens een kunstenaar is", wat
toch nog net iets anders is dan Andy Warhols uitspraak dat "iedereen
een star is".
5 Postmoderne: nieuwe media
Hoe vernieuwend Beuys ook mag lijken, zijn idee van het Gesamtkunstwerk,
gaat toch, evenals dit bij Wagner het geval is, terug op de geniecultus
van de Duitse Romantiek, waartegen Schwitters zich vergeefs afzette.
Na Beuys ondergaat de impact van het idee van een Gesamtkunstwerk
een ongekende fragmentatie en transformatie. Er zijn vanzelfsprekend
allerlei uitingen van traditionele Gesamtkunstwerken te vinden. Zo
wordt er enkele jaren terug een theaterproduktie opgevoerd, waarvoor
Karel Appel de decors maakt, waaraan de Japanse Butohdanser Min Tanaka
meewerkt. Ook komt Peter Greenaway's opera Rosas, waarin naast
filosofie, literatuur, muziek, drama en dans ook het filmische medium
wordt toegevoegd, voor de kwalificatie Gesamtkunstwerk in aanmerking.
De toenemende installatietendens is eveneens te verklaren uit de behoefte
om met meerdere media een totaalervaring, een environment te scheppen.
Het concept wordt steeds verder opgerekt. Niet alleen het boek, ook
architectonische projecten worden als Gesamtkunstwerk gepresenteerd.
En wat te denken van de door grote musea gezette teneur om allereerst
hun directeuren, vervolgens hun conservatoren (.... Stedelijk) en
daarna vooral gastcuratoren, zoals Harold Szeeman, Peter greenaway,
Hans Haacke en in Frankrijk filosofen als Jean Francois Lyotard en
Jacques Derrida in de gelegenheid te stellen om vanuit respectievelijk
een kunstkritisch of een filosofisch concept totaaloverzichten te
presenteren. Zijn dit Gesamtkunstwerken? Is het selcteren en bij elkaar
zetten van museale werken een Gesamtkunstwerk? Ik kom er straks op
terug. Eerst wil ik ter afsluiting van dit historische deel nog kort
op een van de nieuwste uitdrukkingen van het Gesamtkunstwerk wijzen.
Tot welke media moeten we ons daartoe richten? Beyus' schaduw, waarin
we volgens Bürger nog staan, lijkt door de immense hoeveelheid licht
die de laatste 20 jaar kunstwerken uitstralen en die de blik van de
kijker verheldert, geleidelijk aan op te lossen. In de ontwikkeling
van het Gesamtkunstwerk zijn de nieuwe media een steeds grotere rol
gaan spelen, met name omdat ze naast een versterking van bekende zintuiglijke
ervaringen ook simultane ervaringen hebben gecreëerd. Aanvankelijk
worden in performances camera en video gebruikt om een extra visuele
ervaring toe te voegen. De mogelijkheid van realtime versterkt immers
het hiernu aspect van de performance. Maar met de komst van de computer
en de VRinstallaties lijkt er een nieuwe dimensie toegevoegd. In 1985
vindt in Parijs een door de franse filosoof Jean François Lyotard
bedachte overzichtstenstoonstelling van nieuwe media plaats: Les
Immateriaux, de immateriëlen zou een krakkemikkerige vertaling
luiden. Centraal staat een nietmaterieel gebonden totaalervaring van
de werkelijkheid, bemiddeld door nieuwe media. Het lichaam van het
publiek, het publieke lichaam wordt, terwijl het door de donkere ruimte
met beeldschermen loopt, bestookt met informatie, met licht en radiogolven
die door de koptelefoon die hij op heeft, worden opgevangen, waarna
zich gesproken informatie, muziek of ander auditief materiaal aandient.
Het zintuiglijk systeem van het publiek wordt op allerlei manieren
geïntensiveerd. Aan precies dat wat Anna Tilroe ten aanzien van de
te theoretische onderbouwing van Beuys' werk als criterium aangeeft,
wordt voldaan:
"het enige echte geheime wapen van de beeldende
kunst: de zintuiglijke ervaring. Niet het woord moet het werk doen,
want dat is uitgeput en corrupt in dit soort kwesties, maar het beeld,
dat in de moderne beeldende kunst ook de tastzin, de geur en het gehoor
kan omvatten"(BG 35).
De kijker en luisteraar wordt als
het ware ondergedompeld in gesensoriseerde conceptualiteit. Niet alleen
visuele, akoestische en tactiele impulsen, maar ook conceptuele reflecties
zijn deel van het Gesamtkunstwerk. Het kost niet veel moeite om in
de computertechnologie met zijn mogelijkheden met een immense versnelling
informatie te communiceren en interactiviteit te genereren nieuwe
mogelijkheden voor Gesamtkunstwerken te herkennen. Met name Virtual
Reality simulaties bieden een scala van multimediale en multisensorische
environments, waarin het publiek op interactieve manier de aard van
het werk mede bepaalt. We hoeven daarvoor niet zoals Stelarc ingesnoerd
te worden in en aangesloten te worden op allerlei computergestuurde
technologie. Toch trekt Stelarc misschien de uiterste consequentie
van zijn eerdere performances waarin hij evenals Abramovic en Ulay
de uiterste grenzen van ons sensorisch systeem onderzoekt. Vanuit
een sterk filosofisch getint concept tast hij nu de grenzen van het
grensgebeid tussen lichamelijkheid en media, tussen materie en bewustzijn
af. Het zou interessant zijn het project van Schwitters en Beuys met
dat van Stelarc te vergelijken, zodat duidelijk wordt welke transformatie
het idee van een Gesamtwerk in onze simulatiesamenleving heeft ondergaan.
Daarvoor moet ik u echter naar de geschriften van Jean Baudrillard
en Peter Weibel verwijzen. Ik wil de mij resterende tijd besteden
om nog eenmaal, maar dan op een systematische manier, over de criteria
van een Gesamtkunstwerk na te denken.
II. Systematisch
deel
Ik heb hiervoor een korte historische
verkenning gegeven. Ik zou het tot slot vanuit een meer systematisch
oogpunt over het Gesamtkunstwerk willen hebben en met een open vraag
willen eindigen, die dan mogelijk de aanzet is tot verdere discussie.
In het voorgaande is al een paar maal de vraag naar de aard van dit
'Gesamt' gesteld. Er zijn minstens drie voorstellen gedaan:
Vanuit het perspectief
van de produktie:
1. een samenstelling van diverse media door een kunstenaar: multimedialiteit
2. de samenwerking van een aantal kunstenaars vanuit hun eigen medium:
interdisciplinariteit Of vanuit die van de receptie:
3. een kunstpraktisering waarbij het publiek onontbeerlijk is. Daarbij
zijn nog twee optie:
- het publiek kan multisensorisch bestookt worden, maar passiefobserverend
zijn.
- of het kan actief participeren, waarbij dan sprake is van een interactiviteit.
Aan deze interactiviteit dient
nog een omvattend concept, een filsofisch, misschien zelfs metafysisch
idee te worden toegevoegd: een totaalconcept waarin een gemeenschapsgedachte,
die de politieke dimensie vormt, is verdisconteerd. Wagner on dit
binnen de 19e eeuwse kunstopvatting, waarin Schopenhauers metafysica
een belangrijke rol speelde, nog doen. In de moderne avantgardekunst
die in tegenstelling tot de realistische kunst binnen totalitaire
systemen juist iedere machtsaanspraak afwijst, wordt deze alles omvattende
metafysica problematisch.
1 Grens tussen leven en kunst:
esthetisering van het bestaan
'Gesamt' is, met andere woorden, meer dan een spel met verschillende
media. Multimediale werken of mixed media komen op grond van deze
laatste overweging niet in aanmerking voor de kwalificatie 'Gesamtkunstwerk'.
Maar hoe kunnen we, om een term van Lyotard te gebruiken, in een wereld
die de Grote Verhalen van Kant, Hegel, Marx en dus ook Schopenhauer
achter zich heeft gelaten, nog een omvattende filosofie hanteren zonder
ongeloofwaardig of lachwekkend totalitair over te komen? Dit is wellicht
de reden waarom een Gesamtkunstwerk voor avantgarde kunstenaars in
toenemende mate een biografisch experiment, waarin eerst het eigen
leven en vervolgens het eigen lichaam in het geding is. Daarmee wordt
op kleinschalige wijze de grens tussen kunst en leven op het spel.
Alleen zo kan nog op een geloofwaardige wijze een appèl worden gedaan
op het publiek. Schwitters en Beuys passen nog in deze avantgardistische
traditie. Voor het omvattend concept moet een woord worden uitgevonden.
'Merz' zegt de dadaïst Schwitters, een 'moderne mythe', meent Beuys:
alles wat de shaman Beuys aanraakt wordt kunst. Maar vergeleken met
de premoderne mythen, kan deze moderne mythe, op staffe tot een lullig
spelletje, een lege geste of een verdacht soort politiek statement
te vervallen, kan deze mythe slechts op autobiografische leest worden
geschoeid.
2 Postavantgarde: esthetisering
van het leven
Maar, zoals gezegd, dit zijn nog modernistische vormen. De achterliggende
gedachte is dat binnen de cultuur kunst, politiek en filosofie nog
aparte domeinen zijn die tegenover het dagelijks leven zijn af te
bakenen. Bovendien wordt aan het Gesamtkunstwerk een zekere cultuurkritische
positie toegedicht? Stel nu echter, for the sake of argument, dat
wij in onze postmoderne tijden deze afbakening niet zo makkelijk meer
kunnen maken. Dat, met andere woorden, het dagelijks leven doortrokken
is van een esthetisering. Dat de politiek bovendien in iedere vezel
van het maatschappelijk lichaam aanwezig is. En dat de filosofische
reflectie allang een onlosmakelijk deel van de kunstpraktijk is geworden.
In ieder geval mogen we constateren dat zowel de kunst als de politiek
hun leidende rol in het emancipatieproces hebben verloren. Beide richten
zich nagenoeg volledig naar de sociaaleconomische wetten van de warencirculatie.
Wat circuleert zijn niet alleen waren, maar ook waarden en waarheden.
Ten aanzien van de kunst lijkt de institutionele onderbouw en de sociaaleconomische
aspecten van doorslaggevend belang te zijn. De kunstenaar van tegenwoordig
wordt reeds in zijn opleiding als kleine ondernemer geschoold. In
de toekomst worden er wellicht nog slechts beeldende zakenlieden afgeleverd.
Kunnen we in deze postmoderne situatie
nog spreken van een Gesamtkunstwerk? Kan een samenspel van filosofie,
kunst en politiek nog in deze termen worden gedacht? Als kunst geen
apart domein meer is dat door een kleine groep progressieve visionairen
gevoed wordt, als kunst steeds meer verstrengeld raakt met het dagelijks
leven en er dus gesproken kan worden van een esthetisering van het
bestaan dan is naar mijn mening de maatschappelijke basis voor het
Gesamtkunstwerk uitgehold. Of er moet een herdefiniëring plaatsvinden.
In feite heeft deze reeds plaatsgevonden. Het Gesamt staat in de nieuwe
media dan vooral voor een kortstondige interactieve totaalervaring,
waarin het lichaam van het publiek bestookt wordt door allerlei sensorische
indrukken, die door de confrontatie met elkaar nieuwe ervaringen oproepen.
Baudelaires preoccupatie met de wisselwerking tussen de verschillende
zintuigen met synaesthesie lijkt dan een voorloper van deze gedachte.
Maar kunnen we aan deze werking
van het werk nog een kritische functie toedichten of is het louter
vermaak, amusement? Eerder een verzetje dan verzet. Streeft het totaalwerk
naar een maximale participatie van het publiek door middel van een
activering van alle zintuigen? Wordt daarbij getracht de esthetische
distantie, die zo kenmerkend is voor de kunst, te vernauwen door de
fysieke impact groter te maken? Of misschien zelfs op te heffen? Zit
in deze participatie of in meer actuele termen: interactiviteit nog
een kritische reflectie of wordt dit politieke aspect juist volledig
vernietigd?
En waar zit het conceptuele element?
In de hoofden van regisseurs van intermediale spektakels, zoals Rosas
van Greenaway, of de muziekspektakels van Alan Parson? Of in het hoofd
van de samenstellers, zoals bij de registraties van museale collecties
door gastcuratoren? Maar is dan in feite een museum niet reeds een
Gesamtkunstwerk of de Dokumenta in Kassel? Maar de regisseurs blijven
in feite buiten spel. Zij voegen slechts een concept toe en gebruik
de media zelf als materiaal. Metakunst, zouden we kunnen zeggen in
de dubbele betekenis van het woord: theoretisch en met voltooide kunstwerken
als materiaal. oet de regisseur misschien zelf deelnemen aan de kunstpraktijk,
zoals bij Abramovic en Ulay het geval is? Heffen zij de grens tussen
kunst en leven door hun eigen leven op het spel te zetten in hun kunst?
Zoals veel bodyart kunstenaars dit in de zestiger en zeventiger jaren
deden? Door een volledige betrokkenheid van het lichaam bij de artistieke
uitdrukking wordt de esthetische distantie momentaan opgeheven als
betrof het een archaisch ritueel.
Of gaat het om een conceptualiteit
die bij de toeschouwer of toehoorder wordt gewekt? Een conceptualiteit
die zich met de eerder besproken lichamelijke sensibiliteit op zo'n
manier verbindt, dat het een ander licht werpt op zijn dagelijkse
bestaan? Is dat dan de micropolitieke impact? Is het Gesamtwerk misschien
dat werk dat in staat is om een andere perceptie op te roepen, doordat
het juist in het midden laat hoe de verschillende media met elkaar
in verband moeten worden gebracht? Komt Matthew Barney's werk dan
in aanmerking voor het Gesamtkunstwerk?
U hoort het: vragen, vragen, vragen.
Aanzetten tot overdenkingen hoop ik. Laat ik eindigen met te wijzen
op een hoogst merkwaardige paradox die het Gesamtkunstwerk altijd
van binnenuit heeft bedreigd. Op het moment dat het Gesamtkunstwerk,
opgevat als een gemeenschapsoefening waarin het publiek multimediaal
bestookt wordt, volledig geslaagd is, vernietigt het zichzelf: het
publiek gaat op in het spektakel, de viering vernietigt de esthetische
distantie, zo constitutief voor de kunst als kritiek. Zodra er een
volledige esthetisering van het leven heeft plaats gevonden, verdwijnt
de kunst. Maar ook als de kunst volledig wordt geleefd, zoals bij
Schwitters en Beuys, wordt het Gesamtwerk opgeheven.
|