BIOMACHT EN ZELFZORG Hoewel de gedachte bij de tandarts een kies zonder verdoving te laten boren voor sommigen nog wel acceptabel is, zullen weinigen de leeuwemoed opbrengen om diezelfde kies zonder verdoving te laten trekken. De stompe, doffe vertwijfeling die een aan kanker lijdende patient ten deel valt, zodra zij of hij na veel ontwijkende verklaringen of relativeringen eindelijk de definitieve uitslag van het onderzoek te horen krijgt, biedt doorgaans weinig ruimte voor een kritische bezinning op de door artsen voorgestelde therapieën. De imperatieven van de medische zorg het wegnemen van individuele pijn en duurzaam lijden stroken nu eenmaal met onze visie op het leven als een kwalitatief bestaan, zijn de ankerpunten voor de medische zorg. Haar humane bezorgdheid heeft de laatste eeuw geleidelijkaan nieuwe normen voor het goede leven geproduceerd waaraan wij nog steeds de waarde van ons leven toetsen. De optimalisering van de levenskrachten heeft de oneindigheid van de zorg ingeluid. Het imperatief van een op het Verlichtingsdenken geënt gelijkheidsstreven heeft na 200 jaar tot een disciplinaire onderdrukking van verschillen in levensopvattingen en levensverwachtingen geleid: van de wieg tot het graf zijn we onderworpen aan de biopolitieke imperatieven van de gezondheidszorg. Het goede leven is een kwantificeerbaar gegeven geworden, dat naar het zich aan laat zien door een universeel geaccepteerde berekening kan worden uitgestippeld en bepaald. Weigering van dit gezonde en normale leven wordt vaak als een abnormaliteit afgeschilderd.
A. Ik zal slechts enkele aspecten van deze zelfverhouding of 'ethos' kunnen ophelderen. Het betreft hier de rol van de lichamelijke affectiviteit, de daarop geënte relatie tussen leven en lijden en de stilerende omgang met dit laatste. Vanuit deze verhouding zal een andere waardering voor de menswetenschappelijke theorievorming en de medische technologisering afgebakend kunnen worden. Hoewel het mogelijk is om daaruit allerlei ethische consequenties te trekken ten aanzien van produktie, optimalisering, verlenging of beëindiging van het leven, zal ik op deze ethische dimensie verder niet ingaan. Het draait in mijn betoog uitsluitend om de kwaliteit van het individuele leven en niet om de produktiviteit van het moderne leven, waaruit dood en lijden stelselmatig letterlijk en figuurlijk worden weggesneden. Centraal staat: het goede leven en de radicaal verschillende vormen die dit, al naar gelang de levensstijl die de desbetreffende individuen ontwikkelen kan aannemen. Daartoe stel ik de vraag naar de dood in het leven, dat wil zeggen naar het lijden. Een heikele kwestie in een cultuur waarin enerzijds de tandarts een verdoving toedient als een kies moet worden geboord, waardoor het lijden uit het normale dagelijkse leven is gebannen, en anderzijds wij, op weg naar de tandarts, het leed op de treinperrons letterlijk voor het oprapen zien liggen. Waar is het lijden in onze gesteriliseerde tijd nog te localiseren buiten de marges van een vermeend abnormaal bestaan? Onder het regiem van de biomacht lijkt het ultieme bewijs van het goede leven nog slechts geleverd te worden door de goede dood, de euthanasie. Maar juist in de euthanasie wordt ondanks de schijn van het tegendeel het lijden definitief verworpen. De dood wordt niet onder ogen gezien, maar eens te meer uitgesloten, geheel conform de modernistische eis om het produktieve leven te optimaliseren en het lijden te verzachten of uit te bannen.
1. Foucault: subversie, verzet en levensstijl Foucault heeft in zijn archeologisch genealogische analyses het ontstaan van de door de moderne mens als afwijkend ervaren gedragsvormen uitgewerkt: waanzin, ziekte, delinquentie, sexuele perversie. Daarin toont hij aan dat het steeds om een disciplinering van excessieve lichaamskrachten gaat. De regulering daarvan beoogt uiteindelijk de optimalisering van produktieve krachten ten behoeve van het maatschappelijke geheel. Zijn werken kunnen beter begrepen worden tegen de achtergrond van allerlei kritische belangengroeperingen en tegenbewegingen die zich in de loop van de zestiger en zeventiger jaren aandienen. Zij alleen tekenen verzet aan tegen de normalisering. Aan de veelheid van deze verzetsvormen kan retrospectief een fictieve norm onttrokken worden, waarin een netwerk van identiteiten wordt samenbebald: de menselijke, westerse, redelijke, blanke, volwassen, gezonde, rechtschapen, werkende, heterosexuele, getrouwde, monogame, kinderen porducerende man. De opkomst van allerlei tegenbewegingen kan begrepen worden als een effect van locale weigeringen van deze illusoire eenheid. Verzetsvormen lijken stuk voor stuk geënt op het negatief van één of meerdere elementen ervan: het dierlijke, niet westerse, waanzinnige, gekleurde, kinderlijke, zieke, delinquente, werkloze, homosexuele, ongetrouwde of celibataire, polygame, kinderloze en tenslotte het vrouwelijke. Zo zien we dat zich met inzet de negatie van deze disciplineredne identiteiten in de loop van twee decennia een scale van collectieve verzetsvormen ontwikkelt: van de ecologische en milieubeweging via de antipsychiatrie, de exdelinquenten en patientencollectieven, de actiecomités voor buitenlandse werknemers tot aan alle diverse vormen van de homo en vrouwenbeweging. Maar ondanks alle overlappingen en dwarsverbindingen tussen allerlei verzetsbewegingen heeft dit geen nieuwe samenhangende identiteit voortgebracht. Integendeel. Veeleer heeft zich een veelheid van levensstijlen ontwikkeld, waarin de verschillende ervaringsaspecten gestileerd werden tot nieuwe zelfervaringen. In allerlei snel wisselende levensstijlen wordt een andere lichamelijkheid ervaarbaar, die haar wortels in het verzet tegen de biomacht heeft. Deze kritische tegenbewegingen blijven echter door de omkering van de gekritiseerde waarden aan de oude oppositie vastzitten. Dat verklaart wellicht waarom deze bewegingen tenslotte aan een disciplinering in hun eigen gelederen ten onder zijn gegaan. De vraag die Foucault zich vervolgens heeft gesteld is: wat betekent het om de oppositie als zodanig dus ook die tussen normaal en pathologisch los te laten. In interviews naar aanleiding van zijn analyse van de sexualiteit en vooral tegen het licht van zijn bestrijding van de psychopathologisering van de homosexualiteit wijst hij erop dat de homosexueel er niets bij wint om zich als de ontkenning van de heterosexuele geaardheid te profileren. Deze dialectische ontkenning bevestigt nog altijd de greep van de sexualiteit en de biomacht. Vandaar zijn strijdslogan: "Nee, tegen koning Sex!" en zijn oproep aan de homosexuele praktijk om vooral blijvend homo te worden en niet homo te zijn. Deze oproep is m ijns inziens aan alle alternatieve verzetsbeweginge geadresseerd. De nadruk ligt daarbij op het 'worden'. Dit 'worden' biedt vervolgens de sleutel tot het begrip van het lijden. Worden impliceert imnmers een voortdurend vergaan en ontstaan, een vernietigen en een scheppen. Deze nogal cryptische wending naar het 'worden' wordt duidelijker als we deze tegen het licht van de Nietzscheaanse invloed op Foucaults werk bekijken. Foucaults opmerking over de noodzaak van het 'worden' waarmee tevens de aanname van een gefixeerde identiteit, hoe controversieel en ogenschijnlijk subversief ook, wordt afgewezen, is terug te voeren op de inspiratie die hij aan het begin van de 70er jaren, als zijn controversiële machtsbegrip de eerste vormen aan gaat nemen, put uit een hernieuwde aandacht voor het werk van Friedrich Nietzsche. Met name diens visie op de aard van het lijden, die in de zo besmette gedachte van de Wil tot Macht uitmondt, werkt in Foucaults kritiek door. Foucaults voorstellen tot een andere houding ten opzichte van het lichaam, zijn zogenaamde zelfzorg, bestaansesthetiek of levensstijlbegrip, gaat terug op Nietzsches inzicht dat het lijden geen ethische afwijzing, maar esthetische vormgeving vereist.
2. Cultuurhistorische waardering van het lijden
a. lijden als grond van het bestaan: Voor Nietzsche is het lijden, zoals het in zijn eerste boek Die Geburt
der Tragoedie heet, de oergrond van een scheppend bestaan. Het bestaan vindt zijn rechtvaardiging niet in
een moreel bevolgen kruistocht tegen het lijden waarin het lijden zich slechts verdubbelt, maar in een
esthetisering ervan. Eerder dan de moraal is de esthetiek het domein van het lijden. In de griekse tragedie
ziet Nietzsche de prechristelijke poging de verscheurdheid van het bestaan zin en richting te geven zonder dat
deze gemaskeerd wordt. Hij vat de tragedie op als een collectieve ervaring, waarin het lijden kan worden
gedragen en uitgehouden. Het lijden van de individuele held wordt er van zijn schrikwekkende karakter ontdaan.
De rechtvaardiging van de wereld met al zijn leed ligt dus in een esthetisering van het eeuwige conflict tussen
mensen en goden, waaruit dit lijden voortkomt. Schopenhauers optie dat kunst, bij uitstek de muziek, voor een
korte tijd een verlossende ervaring biedt dit aan Aristoteles ontleende inzicht "om zich van een gevaarlijk
affect door diens vehemente ontlading te reinigen" werkt nog door, zij het dat de verbeelding niet een
harmonieuze ervaring schenkt, waarin het lijden even verdwijnt, maar zij veeleer het disharmonische dragelijk
maakt. Hier treedt Foucaults inspiratie naar voren. Als hij in een van zijn laatste interviews opmerkt, dat het kunstbegrip niet zozeer objecten alswel ons eigen leven betreft, speelt naar mijn mening deze nietzscheaanse gedachte op de achtergrond mee. Het leven als een kunstwerk, als een voortdurend worden, waarin de tragische spanning tussen zelfbehoud en zelfverlies wordt gestileerd.
3. Zelfzorg als verhouding tot de biomacht
Uiteindelijk gaat het om een ethiek bij Foucault, die hij echter niet als een stelsel van dogma's opvat maar
als een verhouding die individuen ontwikkelen ten aanzien van de biomacht, dat wil zeggen ten aanzien van de
disciplinerende invloed van menswetenschappen en technologie. Deze ethiek is voor alles een ethos, die met
gelijkgestemden wordt gedeeld en in een collectieve praktijk, die niet meer de hele mensheid betreft, maar
locale groeperingen, subculturen wordt gerealiseerd. Het gaat daarbij niet meer om universele waarheden, maar
om zogenaamde waarheidsspelen, die eindig zijn. Het subject wordt nu expliciet als een praktijk opgevat, als
een worden dat principieel van aard is en niet als een ontwikkeling die uiteindelijk in een definitieve
identiteit, geleid door de tegenstelling normaalpathologisch, zijn beslag krijgt. Als individuele fysieke
subversie in collectief en kritisch verzet is getransformeerd, worden diegenen die zich vanuit een ethische
bezorgdheid of door persoonlijke aandriften tegen de aanvankelijk als weldadige, maar plotseling als
gewelddadig ervaren werkingen van de biomacht verzetten, voor de vraag te staan of hun verzet tevens het
afwijzen van de medische technologie en het weigeren van de verzorging betekent. Dit lijkt me niet terecht. De
optie het lichaam te repareren of cosmetisch bij te laten stellen is van een geheel andere aard. Waar het om
gaat is de disciplinerende en normaliserende werking te weigeren die er vanuit gaat. Karskens heeft daar reeds
op gewezen. Waar het wel om gaat, is het aannemen van een andere houding ten opzichte van het waardensysteem
dat aan deze technologieën ten grondslag ligt. Laten we, uitgaande van de door Karskens geponeerde
stellingen, eens proberen na te gaan wat dit concreet kan betekenen: Kortom, het gaat er dus niet om de verdovingsprik of de chemotherapie te weigeren, maar om vanuit een reflexieve distantie ten aanzien van de biomacht universele zingevinsstrategieën ten aanzien van het lijden te ontmantelen en de aan het leven eigen spanning in waarheidsspelen in allerlei diverse collectieve praktijken te stileren. Is dit een post of transhumanistische positie? |