Lang leve de eeuwige jeugd! Of: kan cultuur een festival zijn? Zijn jongeren sociaal gezien een zootje ongeregeld dat van overheidswege angstvallig bewaakt en stelselmatig ingekapseld moet worden? Zijn ze alleen van de wereld als ze zich gedeisd houden of hebben ze nog toekomst als ze zich in de cultuur invoegen? Vormen ze misschien een bruisend potentieel dat door cultuurpedagogen gevoelig moet worden gemaakt voor het culturele erfgoed? Het lijdt geen twijfel dat Rotterdamfestivals een goedbedoelde overheidstrategie is om de massa's vrije vakantietijd van jongeren opbouwend in te vullen. Het aanbieden van brood en spelen is daartoe een even oude als beproefde tactiek. Het lichaam wordt beroerd, de zinnen verzet en de geest kortstondig van zijn alledaags getob ontdaan. Wanneer je vijf dagen per week noodgedwongen vooruit moet kijken, wil je er in het weekend weleens uit: uit je dak of jezelf te buiten. Daarvoor bieden festivals ruimte, tijd en gelegenheid. Zij bevrijden de arbeidtijd. Uit je bol gaan vereist weliswaar een intensieve en gedegen voorbereiding en achteraf moet de boel stevig worden uitgemest, maar op het moment dat je in het feest opgaat tellen uitsluitend genot en plezier dat je met anderen deelt. Het feest gebeurt nu, hier. Het feest heeft geen toekomst. In tegenstelling tot school of culturele manifestaties hoef je van een feest niets te leren. Als er al iets wordt medegedeeld, dan slechts in zoverre er met anderen samen ervaringen worden gedeeld. Je hebt absoluut geen tijd te verliezen omdat je jezelf tijdelijk verliest. Zodra je er later weer over praat, wordt als vanzelf het plezier opgeroepen. Zo blijft het feest, dwars door de arbeidszame dagelijkse beslommeringen, almaar doorwerken. Maar wie feesten er eigenlijk? Hebben jongeren wel een identiteit? Zijn ze, zolang ze op school zitten, uitzendwerk doen of werkloos zijn, wel iemand? Ze worden immers geleefd, ook al noemen hun opvoeders het `gevormd' of `geschoold'. Als onaffe wezens zijn ze net niet genoeg ingeburgerd om voor vol(wassen) te worden aangezien. Ze nemen hun ouders voor lief tot ze zelf een kind krijgen. Eenmaal uitgeleverd aan een glansrijke carrière krijgt de toekomst greep op hun leven. Stevig in het arbeidsproces ingebed heb je geen kind meer aan ze. Tot dan zijn ze echter net iets te onafhankelijk om zich te laten koeieneren. Hun anarchistisch potentieel is explosiever dan het kneedbare, speelse imago van het kind dat zijn weg slechts via zijn opvoeders en onderwijzers vindt. Over de kracht van jongeren spreken houdt dus niet in dat er een pleidooi wordt gehouden voor `het kind in de volwassene'. Door hun vrijheidsdrift en gemeenschapsdrang hebben ze de door ouders geïnitieerde, kinderlijke experimenteerlust achter zich gelaten. Ze staan, beklemd tussen kind en ouder, midden in het leven van anderen. Zelf initiatief nemen, met anderen ervaringen opdoen en dingen beleven: jongeren willen in termen van het hedendaagse kunstjargon performance en zijn bij uitstek een proces, een existentieel laboratorium, work in progress, transformance. Ze belichamen misschien wel die krachten waarnaar hedendaagse kunstenaars naarstig op zoek zijn. Maar jongeren zijn eigenlijk nooit zichzelf: ze zijn òf op weg naar zichzelf òf buiten zichzelf. Op een paradoxale manier zijn het eigenlijk extatische wezens. Want is voor hen uitgaan niet tevens thuiskomen? En betekent jezelf te buiten gaan in feite niet jezelf zijn? Natuurlijk kan deze explosieve, extatische massa kritisch worden: eigenzinnigheid kan omslaan in gewelddadigheid, excessiviteit in agressiviteit. De extase kan ook imploderen in volstrekte onverschilligheid die iedere betrokkenheid afwijst. De vraag van Rotterdamfestivals was dus: hoe krijg je deze extatische wezens bijeen en hoe hou je ze bij elkaar? Natuurlijk levert de popcultuur continu op maat gesneden modellen als entertainment. Maar om de cultuur te onderhouden is meer nodig. Om jongeren tot cultuurdragers te maken bieden de beheerders van het culturele erfgoed daarom podia, theaters, musea en filmhuizen. Daar draait het niet zozeer om onderhouden, maar vooral om informance: er wordt niet alleen voorgelicht, maar ook gevormd. Door edutainment en infotainment hoopt men jongeren te kunnen inlijven in de culturele tijd, in de geschiedenis. Maar komt daarin de extatische geaardheid van jongeren wel tot zijn recht? Zodra de beheerders de extase monopoliseren en zij, enigszins zelfingenomen, de gedachte dat distinctie distantie inhoudt koesteren, is het feest snel afgelopen. Zolang zij hun jonge consumenten op gepaste afstand houden, kan er van betrokkenheid geen sprake zijn. Echter, als mededelingen doen tevens deelneming inhoudt, kan participatie wel degelijk overgaan in betrokkenheid. Interactiviteit en performance zijn onontbeerlijk als cultuur ook een festival wil zijn. Misschien is dat de reden waarom jongeren liever naar Nighttown gaan dan naar de Kunsthal en de voorkeur geven aan het Ro theater boven `Aap, noot, kunst' in Boymans. |