POSITIVITEIT VAN DE LEEGTE
Henk Oosterling (Gepubliceerd in: Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur. Erik Heyermans & Paul Wouters (red.), Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992, pp. 407-413)
Als we ons afvragen
hoe Japanners zich de dood bewust zijn, dan moeten we, gegeven de
eerder vermelde methodische overwegingen, op grond van een andere
collectieve omgang tot een andere doodsbeleving concluderen. Het moderne
Japan staat namelijk nog bol van de rituelen. Het jaarlijkse Bon odorifeest,
een groots nationaal gebeuren tussen 13 en 15 juli ter ere van de
gestorvenen die naar hun woonplaats terugkeren, is slechts een van
deze manifestaties. Het voortbestaan van deze ritualiteit is niet
verwonderlijk. Pas sinds 1867 zijn onder druk van de kanoneerboten
van de Amerikaanse vlootcommandant Perry Japans feodale structuren
opengebroken. De assimilatie van Westerse, 'universele' waarden verliep
ogenschijnlijk snel. Sinds 1946 is Japan een democratische samenleving.
Maar eigenlijk is ook dit in de gedaante van de generaal McArthur
door het Westen afgedwongen. Zevenhonder jaar Westerse geschiedenis
is zo in honderd jaar overbrugd. Moesten vijf generaties het werk
van vijfendertig opknappen? Als de ontwikkeling van het Westen de
maatstaf is, dan moet een vergaande schizofrenisering het gevolg zijn.
Voor de westerling zijn de contrasten soms dan ook stuitend of onthutsend:
naast tempels verrijzen wolkenkrabbers, een punker doet, wanneer hij
een tempel passeert, snel zijn Namu Amida Butsu schietgebedje. In
Westerse begrippen zou dit van verregaand cultureel eclecticisme en
economisch opportunisme kunnen getuigen. Het is echter nog maar de
vraag of Westerse criteria toereikend zijn om dit assimilatieproces
te begrijpen. De positieve methodische pendant van onze kritische
blik zou wel eens in de opschorting van onze eigen ervaringscategorieën
kunnen liggen. De dood heeft in het
sociaal politieke en religieuze systeem altijd al een andere betekenis
gehad. Interessanter dan de figuurlijke onthoofding van het systeem
in 1946 zijn misschien wel de rituele zelfmoorden die direkt erop
volgden. Deze staan in verband met het traditionele bewust zijn van
de dood. Als we zelfmoord opvatten als indicator van het doodsbesef,
wordt onmiddellijk duidelijk dat de waardering van dat wat in de volksmond
harakiri heet, maar in een meer formele terminologie seppuku wordt
genoemd, namelijk de rituele zelfmoord door het opensnijden van de
buik in schril contrast met het westerse waardering van de zelfmoord
staat. [1] Willen we enig
begrip van dit verschijnsel krijgen dan moeten we ons paradoxaal genoeg
los maken juist die Westerse categorieën, van waaruit we als
gevolg van 2000 jaar christendom en twee eeuwen filosofische en menswetenschappelijke
theorievorming, naar onze wereld kijken. Iets wat wij in principe
niet kunnen. In het huidige euthanasiedebat speelt nog steeds de christelijke
opvatting, dat zelfmoord afbreuk doet aan de goddelijke almacht. [2] Ons zondebesef
en Gods transcendentie worden door Kant weliswaar in de immanentie
van de redelijke en zedelijke, dat wil zeggen autonome zelfbepaling
verankerd, maar de negatieve waardering van de zelfmoord blijft bestaan.
Hij meende immers dat, zodra we uit eigenbelang ons leven beëindigen,
deze aandrift, eenmaal in een coherente maxime onder een universeel
gezichtspunt gebracht "zichzelf tegenspreekt en niet als natuur zou
kunnen bestaan"(Kant 1974: VII, 52; B/A 54). Zijn 'plicht', dat wil
zeggen: de achting voor de zedewet omwille van zichzelf sluit zelfdoding
per definitie uit. Deze 'pathologische' aandrift vernietigt juist
iedere zedelijke zelfbepaling. In zijn antropologie merkt hij verder
op, dat de vraag "of zelfmoord ook moed of slechts verzaking veronderstelt,
geen morele, maar een psychologische vraag is"(Kant 1974: XII, 589;
B/A 214). Maar niet alleen Kant moeten wij achter ons laten. Ook Emil
Durkheim en Sigmund Freud, die respectievelijk de sociologische en
psychopathologische oorzaken van het Westerse doodsverlangen hebben
blootgelegd. Hoewel Freud het primaire masochisme en de doodsdrift
als antropologische constanten zag, was hij er toch van overtuigd,
dat sublimeringen deze pathologische tendens konden keren. Durkheim
weet op zijn beurt de toenemende zelfmoordcijfers van het vorige fin
de siècle aan de anomie in een door groeiend individualisme
en economisch expansionisme gekenmerkte samenleving, waarin ieder
traditioneel sociaal verband gaandeweg werd uitgehold. Hoewel de zelfmoordcijfers
in Japan nauwelijks verschillen van die van de rest van de wereld
blijkt het aantal jongeren en ouderen dus: niet produktieven die een
belasting voor hun omgeving vormen onder de zelfmoordenaars percentagegewijs
groter te zijn dan elders. Tegenover iedere moord staan bovendien
drie zelfmoorden.(Pinguet 1984: 28) Het is dus maar de vraag, of seppuku
iets met masochisme, groeiend individualisme of met de bevrijding
van Kants autonome subject "aus seiner selbst verschuldeten Unmündigkeit"(Kant
1974: XI, 53; A 481) te maken heeft. Maar hoe dit te begrijpen zonder
Kant, Durkheim of Freud? [3] Hierachter ligt
een fundamenteel andere opvatting over de onderlinge verhoudingen
tussen het goede, ware en schone. Wordt door Kant het schone hoogstens
als een symbool van het goede en het ware opgevat(Kant 1974: X, 294;
B 258/A 254), in Japan lijkt de 'schone schijn' het gedrag van de
wieg tot het graf te bepalen. Het hindoeistische maya, de sluier van
de schijn, kent Japan als tatemae, als het noodzakelijk vertoon, het
spel, het ritueel. Toch zijn deze formuleringen misleidend. Onze westerse
ideeëngeschiedenis is er reeds in verdisconteerd. De tegenstelling
schijn zijn volstaat namelijk niet om deze vormelijkheid te begrijpen.
De schijn is niet uiterlijk, omdat er namelijk geen innerlijk aan
beantwoordt. [4] Dit kan aan de
omgang met het geweld geïllustreerd worden. Geweld als zodanig
is voor Japanners geen moreel probleem. Tokyo is een van de veiligste
steden, waar volwassen mannen in de metro desondanks sadomasochistisch
getinte strips zondere enige schroom verslinden. Ook hier overschaduwt
een 'esthetische' waardering een ethische verwerping, omdat een transcendent
principe, van waaruit geweld afgewezen zou kunnen worden, ontbreekt.
Sociale setting en een concrete verplichtingen geven de doorslag voor
het al dan niet gebruiken van geweld. Daarbij is de zuiverheid van
de dader altijd in het geding. Zijn bereidheid zelf aan het toegebrachte
geweld ten onder te gaan, van doorslaggevend belang. [5] Door de afwezigheid
van iedere transcendentie bergt het concrete zowel het bezielde als
het onbezielde in zich. Dat Japanners zich altijd bewust zijn van
de vergankelijkheid wordt mede uitgedrukt in het nationale symbool
van de kersebloesem: hierin wordt een kort, maar intens mooi leven,
dat ieder moment kan worden weggerukt, gesymboliseerd. Zo is de dood
altijd aanwezig. Ieder leven krijgt zijn voltooiing in een schone,
maar gewelddadige dood: in een euthanasie. Individuele beslissingen
worden altijd gemaakt met het oog op de harmonie, wa, van de groep.
Een Japanner manoeuvreert binnen een pyramidaal gestructureerde veelheid
van verplichtingskringen, waarvan de familie de basis en de keizer
de top vormen. Wijkgemeenschap, werkkring en lokale autoriteiten krijgen
hierbinnen ieder hun plaats. Iedere verplichting, elke on, vereist
een gepaste delging: giri. On, wa en giri constitueren het zelfrespect
van de Japanner. Maar zij zijn nauwelijks vergelijkbaar met Kants
plicht, omdat dichotomieën als transcendent immanent, autonoom
heteronoom en individueel sociaal er niet op van toepassing zijn.
Niet Kants individuele, rationeel bepaalde zuivere geweten, maar het
op zuiverheid gerichte zelfoffer kleurt de eigenwaarde van de Japanner.
Kants in een universele rede gefundeerde zelfrespect is voor de Japanner,
zo hij al in deze termen over zichzelf kan denken, de opperste vorm
van egoïsme. De confucianistische leer bood vanaf de 17e eeuw
een institutioneel kader voor deze doodsesthetiek. Ieder uitwas of
een mogelijke doorbreking van de sociale orde kon daarmee worden bestreden.
Zo was het boeren weliswaar toegestaan tegen de hoge belastingdruk
in opstand te komen, maar alleen dan als degenen die de petitie overhandigden
vervolgens seppuku pleegden.(Buruma 1984: 167-8) De dood van de raddraaiers
verplichtte de heer volgens de giri tot verzachtende maatregelen.
Dit sociaal politieke stelsel steunde voorts op een tweede religieus
fundament, dat zich al vroeg in de Japanse cultuur vestigde: het boeddhisme,
dat in de vorm van het zenboeddhisme in de 12e eeuw door de krijgerskaste,
de samoerai, als leidraad voor het handelen werd geadopteerd. Met
het opheffen van het lijden door absolute zelfverzaking als inzet
ontstond er een ethische code, waarin de onvoorwaardelijke loyaliteit
aan de eigen heer en in laatste instantie aan de keizer tot zijn hoogste
waarde werd verheven. Deze onvoorwaardelijke trouw betekende uiteindelijk:
bereidheid tot het ultieme offer, de rituele zelfmoord, op de meest
pijnlijk wijze voltrokken. [6] Zodra de eer
van de groep en daarmee van voorouders én nazaten bezoedeld
werd, moest deze schaamte, die niet als zonde, maar als onzuiverheid
werd ervaren, worden weggenomen. In het ergste geval kan het in onze
ogen als gewetensconflict opgevatte verplichtingsconflict door rituele
zelfmoord worden gedelgd. Maar het is ook mogelijk dat de seppuku
de absolute trouw uitdrukt. In de moderne tijd hebben generaals niet
alleen na de definitieve nederlaag de hand aan zichzelf geslagen,
in het geval van Generaal Nogi en zijn vrouw was het de absolute trouw
aan de gestorven keizer die hen ertoe aanzette na zijn overlijden
seppuku te plegen. Barthes neemt in zij tekst over Japan twee foto's
op, van de generaal en zijn vrouw. Hoewel het hem om de ogenschijnlijke
onverstoorbaarheid van hun gezichten gaat, wijst hij op uiterst pregnante
wijze op de gewelddadige grondslag van de ethiek. Na een uitweiding
over hun 'gelaatstrekken', schrijft hij: "Net als voor de acteur in
travestie is er geen enkel adjectief mogelijk, is het predicaat ontslagen,
niet door de plechtigheid van de nabije dood, maar omgekeerd door
de ontheffing van de zin van de Dood, van de Dood als zin. Generaal
Nogi's vrouw heeft besloten dat de Dood de zin was, dat beide elkaar
tegelijkertijd opzegden en dat je er dus niet over moest spreken,
al was het maar met je gezicht". (Barthes, 1987: 101). Zo vindt de
giri zijn raison d'être en ultieme vorm in de seppuku. In tegenstelling
tot Kants bewering dat zelfmoord slechts een psychologische vraag
opwerpt, blijkt deze in Japan de ethiek te schragen. [7] De offerdood
is dus geenszins een ontkenning, maar veeleer een bewijs van de ethische
gemeenschap. Misschien heeft de christelijke samenleving dit inzicht
juist door het primaat van een transcendente God vanaf haar oorsprong,
dat immers de offerdood van Christus was, verdrongen. [8] Schuilt achter
deze positieve waardering wellicht een collectief doodsverlangen?
De Japanse literatuur getuigt voortdurend van een 'doodsverlangen'.
Niet alleen bij de geëxalteerde Mishima, maar ook bij de bedaarde
Tanizaki komt het terug, als hij in een van zijn romans, sprekend
over zij jeugd, verzucht: "Waarom is hij nu verdwenen, die wereld?
Is dat misschien wat men bedoelt met de dood?". Japanse wetenschappers
hanteren natuurlijk ook westerse modellen om dit aspect van het doodsbesef
te 'verklaren'. Zo moet de sleutel van zowel dit verlangen en als
de on volgens sommige psychiaters gezocht worden in de eerste zes
levensjaren, waarin de moeder zich volledig voor het kind opoffert,
de vader nagenoeg afwezig is en Freuds Oedipuscomplex zich dus niet
kan ontwikkelen.(Doi 1971) Het Überich, in de gedaante van het
geweten blijft uit.(Pinguet 1984: 51-7) Het verlangen naar deze 'reële
orde', zoals Lacan haar noemde, heeft zich duurzaam in de Japanse
ziel genesteld. Maar zelfs als we deze Westerse verklaring accepteren
blijkt het doodsbesef een nog integraler bestanddeel van de Japanse
cultuur uit te maken. Uitspattingen in het bordeel en de kroeg zijn
er zelfs op terug te voeren. De dronkenschap wordt door zeer vele
mannen dagelijks aan het eind van een zeer lange werkdag gezocht.
In dit momentane zelfverlies is nagenoeg alles toegestaan en niemand
wordt achteraf een verwijt gemaakt. Maar het zal duidelijk zijn dat
inzicht in de Japanse ziel en haar verlangens verder gaat dan deze
psycho analytische verklaring, die nog steeds op subjectgerichte opposities
als innerlijk uiterlijk is gebaseerd. Zodra we het ons bekende terrein
verlaten blijkt een inzicht in het doodsbesef onvermijdelijk een kritiek
op de vermeende universaliteit van moderne, Westerse ervaringcategorieën
te impliceren. Proberen we de positieve ervaring van de dood van binnenuit
te begrijpen, dan blijken opposities zoals autonoom heteronoom, individueel
sociaal, innerlijkheid uiterlijkheid en uiteindelijk wellicht die
tussen het iets en het niets of de leegte, zo bepalend voor het Westerse
denken vanaf Parmenides uiteen te vallen. Waar wij, westerlingen,
als we bij onszelf te rade gaan, een individuele geweten vinden, daar
schouwt de oosterling wellicht in een immense leegte: een niemandsland
tussen allerlei groepsbepaalde verplichtingszones. De tweedeling individueel
collectief die steeds in onze analyses voorondersteld wordt, blijkt
nu een methodische vooronderstelling te zijn die meer zegt over de
blik waarmee dan over de ervaringswereld waarnaar wordt gekeken. [1] Er bestaan verschillende
vormen: de jisai, de individuele zelfmoord als zoenoffer om een verplichtingsconflikt
op te lossen, de junshi waarbij de vazal zijn meester in de dood volgt.
De shinju is de volkse vorm: twee geliefden, door de klassenscheiding
uiteengedreven, verkiezen de gezamelijke dood boven een maatschappelijke
verordende scheiding. [2] Dante voert de
zelfmoordenaars in de zevende ring van zijn Inferno op als boomblaadjes
de laagste levensvorm die telkens geplukt worden. Inhoudsloze vormen,
die het eens zelfgekozen lot nu tot in de eeuwigheid moeten ondergaan.
Zie: Dante Alighieri 19504: 165. Dante's boomblaadjes krijgen in Japan
een positieve tegenhanger in de kersenbloesem, de sakura. De kersenbloesem
is het toonbeeld van een ethisch/esthetisch leven: een vluchtige schoonheid
die slechts kortstondig in zijn volheid schijnt. [3] Volgens de shintoleer
leeft de ziel na de dood voort als kami, als een goddelijke kracht,
die iedere concrete vorm aan kan nemen. De kami van de voorvaderen
worden ieder jaar van 13 tot 15 juli op het Bonfeest, dat allerlei
reinigings en offerrituelen kent, grootschalig herdacht. Hoewel er
in shinto wel degelijk sprake is van andere werelden takama no hara
(de hemelse wereld) of homi/tokoyo no kuni (gindse wereld) zijn deze
altijd met de onze vervlochten. De karmische noodzakelijkheid, die
het opheffen van het lijden dus het individuele verlangen of de wil
beoogt, en het overigens uiterst vage idee van een Nirwana in het
boeddhisme ontberen eveneens iedere morele overbelasting. Zelfverzaking
wordt een uitdrukking van zuiverheid: de vorm is alles, de inhoud
niets. Hegeliaans uitgedrukt: de vorm is inhoud. [4] Zie: Barthes
1987. Barthes laat zien hoe in het Bunrakupoppenspel de opposities
binnen buiten, bezield onbezield ontoereikend tvoor enige begrip zijn:
"wanneer het gaat om de fundamentele tegenstelling, die van het bezielde
en onbezielde, vervaagt het Bunrakutheater die, wist hem uit zonder
aan een van beide termen de voorkeur te geven".(62) En even verder:
"Het Bunrakutheater keert niet meteen de verhouding zaal toneel om
(...); wat het des te diepgaander verandert is de dynamische as die
van het personage naar de acteur loopt en die bij ons altijd wordt
opgevat als de expressieve uitweg van een innerlijkheid"(65). [5] Zie: Ian Buruma
1984. Deze tegenspraak wordt het duidelijkst geïllustreerd door
de Japanse kritiek op een documentaire achtig boek, dat handelt over
een in Parijs woonachtige Japanner, die zijn kannibalistische aandriften
op zijn nederlandse vriendin uitprobeert. Niet de onverbloemde verwerking
van het gegeven, maar stilistische aspecten bleken steen des aanstoots
te zijn. De vader van de desbetreffende Japanner, een directeur van
een multinational, bood overigens daags na het voorval en plein publiek
zijn verontschuldigingen aan en nam vervolgens ontslag om de schaamte
op te heffen. [6] In de classificatie
van wereldse relaties ouder kind, man vrouw, heer vazal biedt alleen
de laatste toegang tot een zuiverder toekomstige rencarnatie. Seppuku
ten gunste van de vazal junshi situeert de voltrekker op de grens
van drie levens: het vorige, huidige en toekomstige. [7] De in het zenboeddhisme
nagestreefde ascese paart rituele reiniging aan esthetische zuiverheid,
waarvan het idee van de leegte, mu shin, niet alleen de kerngedachte,
maar tevens categorisch imperatief en utopisch ideaal is. Zie: Suzuki
1959. Suzuki beschrijft hoe deze fundamentele gedachte van mu shin
zich als ervaring in allerlei Japanse culturele praktijken aandient:
van de theeceremonie en de haikutraditie tot ogenschijnlijk daarmee
onverenigbare martiale kunsten zoals het boogschieten en het zwaardvechten:
"He (een groot zwaardmeester: Tajima no kami) says that the mind that
is no mind is the last stage in the art of swordplay. 'To be of no
mind' (mushin) means the 'everyday mind' (heijo shin), and when this
is attained everything goes well. (...) When things are performed
in a state of 'no mind' (mushin) of 'no thougt' (munen), which means
the abscence of all modes of self or ego consciousness, the actor
is perfectly free from inhibitions and feels nothing thwarting his
line of behaviour."(147) Barthes die Japan
bezocht, maar zich bewust van enige inleving onthield om Japan als
een tekensysteem te kunnen beschrijven geeft in L'empire des signes
aan hoe onze logica op de klippen loopt: "Zen voert in zijn geheel
oorlog tegen de verzakingen van de zin. Zoals bekend doorkruist het
boeddhisme het fatale verloop van alle positieve (of negatieve) beweringen
met zijn aanbeveling om nooit verstrikt te raken in de volgende vier
uitspraken: dat is A; dat is niet A; dat is zowel A als niet A; dat
is noch A noch niet A. Deze viervoudige mogelijkheid nu correspondeert
met het volmaakte paradigma zoals de structurele linguïstiek
het heeft geconstrueerd." (Barthes 1987:75). [8] Zo werd het gedrag van een aantal leden van het Japanse ultralinkse militante Rode Leger, die door de politie in het nauw gedreven vijf dagen stand hielden, achteraf door iedereen afgekeurd. Niet omdat zij geweld gebruikten of verkeerde idealen nastreefden, maar omdat ze zich na de spectaculaire belegering overgaven. Seppuku lag in de lijn der verwachting. |