Michel Foucault
Michel Foucault is in 1926 in Poitiers geboren. Hij studeert filosofie en psychologie en promoveerde op Folie et Déraison. Histoire de la folie à l'age classique (1961). In de daarop volgende boeken analyseert hij de vertoogstructuren van de geneeskunde en de menswetenschappen. In 1970 wordt hij hoogleraar aan het prestigieuze Collège de France. Lichamelijkheid krijgt daarna steeds meer aandacht. Zijn werk politiseert en hij ontwikkelt zijn these over de disciplinerende machtswerkingen in Surveiller et punir (1975). Pas dan erkent Foucault publiekelijk zijn homosexuele geaardheid en begint hij de vertoogsmatige disciplinering ervan in het eerste deel van zijn Histoire de la sexualité. La volonté de savoir (1976) te kritiseren. In de twee volgende delen gaat Foucault terug naar de wortels van het sexualiteitsvertoog in onze cultuur: het klassieke Griekenland en de hellenistische wereld. Hij sterft in 1984 aan AIDS.

Michel Foucault doet in het midden van de jaren zestig het weldenkende deel van de wereld opschrikken door in Les mots et les choses. Une archéologie des sciences humaines (1966) te verkondigen dat “de mens op het punt staat te verdwijnen”. In dit boek ontmaskert hij de illusie van de moderniteit: autonomie en rationaliteit zijn geen menselijke wezenskenmerken. Dé `mens' het moderne, rationele subject dat na `de dood van God' zijn eigen leven bestiert en zelf zijn toekomst inricht is slechts één specifieke manier van samenhangend spreken en schrijven over individuen van vlees en bloed. Deze samenhangende manier van spreken en schrijven kenschetst Foucault als een `discours' of vertoog. Dit is een netwerk van wetenschappelijke theorieën, politieke tractaten en morele voorschriften, die een cultuur schraagt. Als weten werken deze echter altijd door in concrete instituties en praktijken. Weten oefent macht uit. Het moderne proces van weten macht noemt Foucault disciplinering. Hij beschrijft hoe ons huidige zelfbegrip zich aandient in de negentiendeeeuwse menswetenschappen en na de Tweede Wereldoorlog in een crisis raakt. Zo ontwikkelt hij een geheel eigen visie op de werking van de macht, die niet langer wordt opgevat als louter repressief is, zoals in het het marxisme. Macht produceert ook positieve gestalten: samenhangende identiteiten. Een vertoog maakt het mogelijk dat individuen een gemeenschappelijke blik op en houding ten aanzien van de wereld, hun medemens en hun innerlijk leven hebben. In kritische zin betekent dit echter dat het moderne, autonome subject het product is van de menswetenschappen en microfysische machtswerkingen in plaats van de grondslag te zijn van het menswetenschappelijk weten. In Les mots er les choses graaft hij echter nog diepere lagen in onze cultuur af: als een archeoloog van het weten opent hij zo het zicht op andere `essenties' die door eerdere vertogen zijn geproduceerd. Achter ieder masker verschijnt weer een ander masker. En precies daarin openbaart zich het weerbarstige in Foucaults filosofie: er is geen ultieme waarheid meer. Want ondanks zijn radicale kritiek op de moderne mens opent hij niet het zicht op de `echte' mens. Foucaults paradoxale `waarheid' is dat iedere waarheid geproduceerd is in waarheidspraktijken. De waarheid wordt niet ontdekt, maar uitgevonden. Iets wat we alleen achteraf kunnen vaststellen. En het is dit inzicht waardoor hedendaagse individuen toch weer een beperkte autonomie toevalt: samen met anderen zijn ze in staat in het besef van de principiële voorlopigheid ervan waarheden te praktiseren.