In deze beginregels van Jan
Börgers pamflettistische tekst Is het fascisme en nationaal
socialisme logisch houdbaar? uit 1933 klinkt onmiskenbaar de invloed
van de nederlandse Hegel interpreet Bolland door. Vrijdenken is in
deze hegeliaanse optiek geen willekeurig gebeuren. Het is een noodzakelijk
proces dat besloten ligt in de dialectisch gestructureerde ontwikkeling
van de Wereld-Geest: zijn grondwetten, uitgedrukt in wetenschappelijke
theorieën en maatschappelijke instituties, zijn, als betrof het
de oude, vertrouwde God van de christelijke theologie, bepalend voor
de ontwikkeling van zowel het individuele zelfbewustzijn als de wereldpolitiek.
Geschiedenis is in deze context niets anders dan het verloop van de
door het zelfbewustzijn in hun redelijke samenhang begrepen menselijke
lotgevallen. Werkelijkheid is voor de hegeliaan Börger voor alles
begrepen werkelijkheid. Dit begrip bevestigt de autonomie van
individuen en stelt hen in staat zich niet alleen van de overmacht
van natuurkrachten, maar tevens van onrechtmatige overheersing door
andere individuen te bevrijden. Eén machtsfactor blijft in
deze overspannen(de) visie als betrof het een blinde vlek buiten beeld:
de almacht van het denken zelf. Welnu, het is precies de blinde vlek
van een alles berekenende rationaliteit die in de loop van de zestiger
en zeventiger jaren het filosofisch doelwit wordt van een groep met
name franse filosofen die zich, geïnspireerd door de kritiek
op de technologische rationaliteit, tegen het liberalistische èn
marxististische gedachtengoed en het daaruit voortvloeiende machtsbegrip
keert. Het gaat hierbij om denkers als Jean-François Lyotard,
Gilles Deleuze en Michel Foucault. Met name de laatste heeft met zijn
unieke herinterpretatie van het machtsbegrip nieuwe perspectieven
geopend, van waaruit zelfbepaling en politiek handelen kunnen worden
begrepen.
1 Neo-anarchistisch of
jong-conservatief?
Na Foucaults dood in 1984 merkt een criticus van het eerste
uur, Vincent Descombes, over de op een nietzscheaanse inspiratie teruggaande,
anarchistische onderstroom in Foucaults denken op: "Toch zou het wel
eens de 'anarchistische' Foucault kunnen zijn die zijn lezers blijft
fascineren." Dat Descombes 'anarchisme' tussen aanhalingstekens zet,
spreekt al boekdelen. Hij wil blijkbaar aangeven dat dit anarchisme
in ieder geval een kwalitatief andere lading heeft gekregen. Ook bij
anderen is het vermoeden gerezen dat het hier om een nieuw soort anarchisme
gaat:
"Veronachtzaming van werkelijk argumentatieve
en aantoonbare samenhang is geleidelijk maar nadrukkelijk het handelsmerk
geworden van veel hedendaags libertair denken. En libertarianisme
is inderdaad de beste kenschets voor Foucaults perspectief als een
maatschappijtheoreticus. Exacter, hij was (hoewel hij het woord niet
gebruikte) een moderne anarchist."
Foucaults 'neoanarchisme',
zo meent Merquior, zou zich dan kenmerken door een voorkeur voor gedecentraliseerde
vormen van verzet boven een unificerende strijd, vervolgens door een
waardering van een verspreide guerilla ten koste van een massieve
klassenstrijd en tenslotte door een wantrouwen ten aanzien van instituties,
hoe revolutionair deze zich ook mogen voordoen. Maar dit onderscheidt
Foucaults visie alleen nog maar van de marxistische. Ook ten aanzien
van het anarchisme zijn er verschillen. Volgens Merquior wordt de
toevoeging van het voorvoegsel 'neo' ingegeven door twee extra elementen:
een strikt antiutopisme waardoor volgens hem het verzet louter negatief
van aard blijft en een irrationaliteit die aan het conventionele anarchisme
volstrekt vreemd is. Negatief utopisme en irrationalisme zouden dan
het effect van Foucaults radicale kritiek op de macht zijn. Het 'irrationele'
aspect is vooral gelegen in Foucaults onwil om het alom geaccepteerde
inzicht in de emancipatore kracht van (mens)wetenschappelijke kennis
te erkennen. Sommige kritici, zoals Habermas, menen in tegenstelling
tot Merquior, dat differentiedenkers zoals Foucault niet als neoanarchist,
maar als jongconservatief moeten worden bestempeld. Een enkeling werpt
zelfs impliciet de vraag op of de invloed van Georges Bataille (1897-1962)
op Foucaults werk dit niet tot op zekere hoogte 'linksfascistisch'
kleurt. Wat er ook van waar moge zijn, blijkbaar deren deze afwijzingen
jongere anarchistengeneraties weinig: de vertalingen van het werk
van diverse differentiedenkers verschijnen tegenwoordig haast maand
na maand en vinden gretig aftrek. Vooral de namen van Deleuze en Foucault
duiken in anarchistische kringen regelmatig op. Door hen, zoals John
Zerzan dit doet, als 'postmodern' af te schilderen wat in geleerde
kringen zo'n beetje gelijk staat aan een politiek en intellectueel
doodvonnis probeert men hen weliswaar te marginaliseren, maar het
heeft er meer van weg dat precies die potenties die door jongeren
worden herkend door deze gestaalde denkkaders volstrekt worden miskend.
Ik meen dat Foucaults rationaliteitskritiek een herdefinitie van Börgers
vrijdenken toelaat: diens dóórdenken moet nog eens radicaal
doordacht worden. Dat in onze tijd een letterlijke herdenking van
het anarchistische gedachtengoed op z'n plaats is, zal niemand betwijfelen.
Is het immers niet enigszins naief om te menen dat, na de ondergang
van het communisme, de vervluchtiging van het socialisme en de verstrikking
van het liberalistische ideeëngoed in haar eigen pragmatische
paradoxen, het anarchisme dat ideologisch eveneens door het 19e eeuwse
denkklimaat is bepaald aan een heroriëntatie zou kunnen ontsnappen?
Een herdenking betekent echter geenszins dat het als een historisch
monument moet worden bijgezet in het mausoleum der ideologieën
waarnaartoe de andere 'Grote Verhalen' zoals Lyotard de sociaalpolitieke
filosofieën van Kant, Hegel en Marx noemt zijn verbannen. Deze
herdenking dient, om met Börger te spreken, een radicaal dóórdenken
te zijn: niet door halsstarrig te blijven vasthouden aan 19e eeuwse
zienswijzen, maar door de anarchistische potentie dat wil zeggen:
het spanningsveld tussen macht en onmacht tegen het licht van een
individueel bestaan vanuit de huidige 'postmoderne' conditie aan een
zelfkritiek te onderwerpen.
2 Hegeliaans anarchisme:
machtsdenken
Om de potenties en de kritische impact van Foucaults werk
aan te kunnen geven is het goed nog even op de vooronderstellingen
van Börgers anarchisme in te gaan. Kern van de door Börger
beoogde vrijheid is, zoals gezegd, zelfbegrip:
"Vrij zijn brengt aan zich meê het zichzelf
zijn; en dus het opzichzelf aangewezen zijn. Wanneer het denken van
den mensch de werkelijkheid, en dus ook zichzelf, heeft doordacht,
kent dat denken de werkelijkheid en dus ook zichzelf, en kent dus
die mensch de werkelijkheid en zichzelf. En wanneer de mensch zichzelf
kent, weet hij dus ook, wat hij moet doen."
Dit inzicht leidt ertoe dat
"deze mensch zichzelf regeert", wat Börgers verwoording van het
anarchisme is. Geen anarchie als creatieve chaos, niet het ontbreken
van machtsverhoudingen, geen anarchie als onmacht of machteloosheid,
maar als zelfbepaling of eigenmachtigheid. Dit lijkt allemaal weinig
problematisch, omdat deze inzichten nagenoeg naadloos aansluiten bij
onze intuïties over de relatie tussen macht en (zelf)kennis.
Toch onderscheidt dit anarchisme zich wat betreft deze structurele
relatie in geen enkele opzicht van het marxisme of het liberale denkgoed:
ook zij definiëren de menselijke vrijheid in termen van autonome
zelfbepaling en zelfbewustzijn. En ook zij stellen zeer veel vertrouwen
in de ratio. Bij nader inzien zitten er aan Börgers 'hegeliaans
anarchisme' dan toch enkele problematische aspecten. Niet alleen in
kentheoretisch, maar vooral in sociaalpolitiek en per implicatie in
ethisch opzicht. In Hegels opvatting van de werkzaamheid van de Geest
wordt namelijk al het ondenkbare, al het niet begrippelijke, dus onbegrijpbare,
kortom al het Vreemde en Andere systematisch 'vernietigd' en 'opgeheven'.
En dit alles ten behoeve van een alles omvattende totaliteit. Hoewel
het staatsdenken dat hiervan uiteindelijk het resultaat is, door iedere
rechtgeaarde anarchist zal worden afgewezen, valt bij menigeen toch
een nagenoeg kritiekloze houding ten aanzien van de almacht van het
zelfbewustzijn te bespeuren. Daarin resoneert nog steeds Hegels optie
dat denken een unificerend, omvattend en totaliserend proces is. Ondanks
Börgers welwillende interpretatie worden individuen door deze
'totalitaire' grondtrek eerder als massa gelijkgeschakeld dan in hun
unieke zelfbepaling erkent. Het heeft er veel van weg dat Börgers
doordachtzame vrijdenken, hoewel voor zijn tijd radicaal, voor de
huidige tijd waarin de overspannen(de) pretenties van de ratio door
haar eigen geschiedenis zijn gelogenstraft, toch niet radicaal genoeg
is. De bevrijding door het denken zou wel eens kunnen betekenen dat
we ons tegelijkertijd dienen te bevrijden van de hegeliaanse definitie
ervan. Deze hypokritische gedachte schraagt Foucaults nieuwe
visie op de macht. Hypokritisch omdat hij zelf nog steeds de werkelijkheid
in begrippen probeert te vatten. Daarom geeft hij, als hij in een
vraaggesprek wordt gevraagd of hij als libertair anarchist geboekstaafd
kan worden, een in technische zin hypokriet want paradoxaal antwoord.
Daar spreekt zowel een anarchistische houding als een kritische houding
ten aanzien van ditzelfde anarchisme: "Dat zou u misschien wel willen.
Nou, ik identificeer me ook niet met de libertaire anarchisten, omdat
er een bepaalde libertaire filosofie bestaat, die gelooft in fundamentele
menselijke behoeften. Ik heb er geen zin in, ik weiger vooral te worden
geïdentificeerd, te worden gelokaliseerd door de macht...". Foucault
zegt daarmee niet dat er geen fundamentele behoeften bestaan. Hij
probeert alleen duidelijk te maken dat, als deze nog in onze westerse
cultuur bestaan, deze in onze 'postmoderne', hooggeïndustrialiseerde,
technologische samenleving niet meer van belang zijn: wat voorheen
louter hulpmiddelen waren auto, tv, communicatiesystemen of luxe artikelen
zoals hoogwaardig voedsel zijn nu onvervreemdbare kwaliteiten van
ieder menswaardig leven geworden. Dit wegdenken betekent de mens tekort
doen. Dat dit consequenties voor de strijd voor rechtvaardigheid heeft,
laat zich raden. Foucault werpt dan ook de vraag op of de strijd tegen
uitbuiting en onderdrukking in het Westen nog wel zo belangrijk is.
Hij ontkent daarmee niet dat de strijd tegen de macht zich de afgelopen
twee eeuwen tegen uitbuiting en onderdrukking heeft gericht en impliciet
dat dit hedentendage ook nog geldt voor met name 'voormalige' derdewereld
landen , maar dat 'onze' strijd zich vooral concentreert op dat wat
hij subjectivering noemt: het vastleggen van individuen op
vaste rol en leefpatronen, op collectieve waarden en normen die nog
uit de vorige eeuw stammen. Hieruit mag blijken dat Foucault de strijd
tegen uitbuiting en onderdrukking geenszins afwijst of als zinloos
terzijde schuift. Naar zijn mening gaat de 'echte' strijd in onze
securitysamenleving vooral tegen iedere vorm van identificatie en
voor een persoonlijke invulling van het eigen leven. Dit brengt hij
onder woorden in zijn begrip 'bestaansesthetica' of 'levensstijl',
dat we in zijn laatste werken zien opduiken.
3 Soevereine macht versus
disciplinerende machtswerkingen:
Om de nieuwe notie van vrijheid dat wil zeggen de individuele
omgang met machtsverhoudingen van allerlei aard die daarin tot uitdrukking
komt enigszins te verduidelijken dienen we allereerst zicht te krijgen
op Foucaults herdefinitie van de moderne machtsnotie. Hij contrasteert
zijn nieuwe machtsnotie met die 'intuïtie' die het werk van Machiavelli,
Hobbes, Marx, maar evenzogoed dat van Bakoenin inspireert en die zeer
veel sociaal-politieke theoretici heden ten dage nog steeds hanteren.
Het beeld dat bij deze notie hoort, is ooit op de kaft van een boek
van één van de redacteuren van de AS afgebeeld: de pyramide
van de tirannie. In dit beeld komen alle elementen samen die het 'intuïtieve'
machtsbegrip vormen. De soevereine vorst in Ramaers beeld vanzelfsprekend
het Kapitaal met zijn absolute macht staat hierbij aan de top van
een pyramide, waarin zijn representanten niveausgewijs hun positie
door onderdrukking en uitbuiting van de eronderliggende groepen consolideren.
Deze door het anarchisme gelaakte machtspyramide vertoont de volgende
kenmerken: macht is grootschalig, macroscopisch, hiërarchisch,
verticaal gestructureerd met een centrum aan de top van waaruit een
repressieve, negatieve werking op 'onderdanen' wordt uitgeoefend.
Het centrum zelf staat boven of buiten de macht, want het vertegenwoordigt
de wet of beheerst, zoals in het geval van het Kapitaal, de wetmatigheden
van het maatschappelijke proces. De laagste 'onderdanen' zijn de arbeiders.
Hun eigenwaarde en zelfbeeld produceren zij door zichzelf te spiegelen
aan het enige werkelijke 'subject' van de pyramide: voorheen de vorst,
later het Kapitaal. In hun verzet zou een nieuw zelfbewustzijn doorwerken
van waaruit de ideologische geaardheid van het burgerlijke recht,
politiek en economie ontmaskerd wordt. De wetenschappelijke waarheden
waarop hun 'denkkaders' zich beroepen zijn ontleend aan de dan opkomende
menswetenschappen. Deze en daar ligt de crux van Foucaults these oefenen
echter een socialiserende en disciplinerende werking uit. Wet en macht
savoir en pouvoir gaan in de 19e eeuw een geheel andere
verbond aan. Het pakt van de macht met de menswetenschappen is volgens
hem constitutief voor 19e eeuwse en vroeg 20e eeuwse machtswerkingen.
De 'waarheid' van de sociologie, psychologie, criminologie, sexuologie
etc. wordt doorgaans niet in twijfel getrokken. Precies daar situeert
Foucault het probleem: de universalisering van dat wat achteraf cultuurhistorische
bepaalde dogma's van de menswetenschappen blijken te zijn waarin gepoogd
wordt de laatste waarheid van de mens te vatten. Deze menswetenschappelijke
disciplinering kon door Marx niet worden gedacht, omdat hij zelf nog
in de geleidelijke uitkristallisatie ervan schreef. Zijn repressie,
negativiteit en hiërarchische structurering de kenmerken van
dat wat Foucault soevereine macht of de macht van de Wet noemt,
subjectivering in dubbel opzicht als produktie van identiteit en als
beheersing is het effect van socialiserende en normaliserende machtswerkingen
die hij disciplinaire macht doopt. Zo wordt de aandacht dus
vooral op de vertoogsmatige spiegeling van de arbeiders in de machthebbers
gevestigd. Maar tegelijkertijd wijst Foucault erop dat ook de zogenaamde
overheersers aan deze machtswerkingen ten prooi vallen: ook hun subjectiviteit
is gedisciplineerd. Voor het verzet heeft dit tot consequentie dat
deze identificatie die de kwaliteit of juist het gebrek eraan van
het arbeidersleven bepaalt hen ongemerkt en tegen beter weten aan
de machthebbers bindt. Verzet tegen de macht spiegelt zich aan dit
machtsmodel. Het verzet baseert zich op de onderdrukkingsthese en
probeert een tegenmacht te vormen, van waaruit het bolwerk van de
macht kan worden bestookt. Zo komt het verzet niet veel verder dan
het verhangen van bordjes. Verzet dat zich op het soevereine of zoals
hij het soms ook noemt: juridischpolitieke model oriënteert gaat
daarom tenslotte aan zijn eigen negativiteit ten onder. Merquiors
kritiek op Foucaults antiutopismne blijkt vanuit deze invalshoek evengoed
van toepassing op het door het marxisme geïnspireerde verzet.
De onderdrukkingsthese is voor onze cultuurhistorische fase als kritischanalytisch
werktuig ontoereikend. De (post)moderne verzorgingssamenleving heeft
de strijd tegen onderdrukking en uitbuiting in eigen gelederen feitelijk
gestreden en structureel 'opgelost'. Dit betekent dat deze zich weliswaar
incidenteel nog voordoet, maar dat er wettelijke procedures zijn om
deze strijd in het voordeel van de 'onderdrukten' te beslechten. In
onze tijd gaat het vooral om de strijd tegen identificering en disciplinering.
Daar richt zich zonder dat het iedereen overigens helder voor de geest
staat het verzet in de zestiger, zeventiger en een deel van de tachtiger
jaren op. Foucault kan zich over de strijd tegen repressie in andere
dan westerse landen dus positief uitlaten het ging toendertijd vooral
om Iran en Polen ondanks het feit dat hij deze strijd in de westerse
invloedssfeer in de ogen van zijn kritici bagatelliseert.
4 Moderne subjectivivering:
overheersing van en beheersing door de waarheid
Maar wat betekent dit voor het anarchisme? Hoewel in het anarchistische
denkgoed de aandacht verschoven wordt van het klassenstrijdmodel naar
de eigenmachtigheid van het individu, lijkt ook het anarchistische
verzet tegen de macht zich te blijven spiegelen aan wetenschappelijke
inzichten omtrent de 'ware' aard van de mens. Deze kennis is niet
zomaar waarde of machtsvrij, want laat ik nog één keer
Börger citeren "wanneer de mensch zichzelf kent, weet hij dus
ook, wat hij moet doen". In het soevereine model is ware kennis nog
de mogelijkheid bij uitstek om de ideologie van de macht aan de kaak
te stellen. De slogan 'kennis is (zelf)macht' fundeert daarom ook
Börgers visie: 'dóórdenken' is daarvoor zijn uitdrukking.
Het debat over waardevrije wetenschap in de zestiger jaren van onze
eeuw steunt eveneens op deze negatieve relatie tussen kennis en macht.
Welnu, Foucault lost deze oppositie op. Zodra het criterium van de
waarheid in een technologische toepassing komt te liggen iets wat
in de moderniteit plaatsvindt houdt machtsvrije kennis op te bestaan.
De 'zelfkennis' over de ware aard van de mens is in die zin 'technologisch'
dat menswetenschappelijke 'vertogen' zoals Foucault ze bestempelt,
een integrerende, normaliserende werking hebben: het opgroeiende kind
wordt door ouders, verzorgers, onderwijzers en andere begeleiders
geleerd goede van slechte handelingen, gezonde van zieke of perverse
aandriften, sociaal van crimineel en onaangepast gedrag te onderscheiden.
De menswetenschappen bepalen in toenemende mate de wijze waarop individuen
zichzelf leren kennen en hoe zij een rol in het maatschappelijk proces
moeten spelen. Deze waarheden worden in kleinschalige praktijken in
het gezin, op school, op de arbeidsvloer, maar ook in die instituties
waar afwijkende individuen worden geresocialiseerd: de gevangenis,
het ziekenhuis, de kliniek, de spreekkamer van de arts door opgroeiende
of getherapeutiseerde individuen geïnternaliseerd, totdat hun
zelfbeeld of identiteit in grove trekken strookt met dat wat voor
een 'normaal' maatschappelijk functioneren wordt vereist. Dat dit
een gewelddadig proces van aan en afleren en evenzeer allerlei fysieke
ingrepen op het kinderlichaam impliceert zal duidelijk zijn. Dit aanvankelijk
onbegrepen geweld wordt al snel als gerechtvaardigde pedagogische
dwang gedoogd en tenslotte als een noodzakelijk kwaad voor de vorming
van een normale identiteit geaccepteerd. Normaliteit is, zo meent
Foucault, het produkt van een duurzame disciplinering, waarin menswetenschappelijke
theorieën op microscopische schaal als het ware in kinderlichamen
en zoals dat ooit door brandmerken gebeurde in dat van outcasts worden
gegrift. Binnen de opposities goedkwaad, sociaalonaangepast, rechtschapencrimineel,
normaal abnormaal lijken de eerste termen weliswaar als positieve
norm te fungeren, maar eigenlijk worden ze pas 'ontdekt' Foucault
zegt: 'uitgevonden' in de bestrijding van onacceptabel gedrag, dat
wil zeggen veroverd op hun tegendeel. Normaliteit blijkt zo een functie
van de neutralisering van 'anarchie' in de meest letterlijk betekenis
van het woord. De geleidelijke 'internalisering' van kennis produceert
tenslotte een zelfbeeld, een identiteit of kentheoretisch geformuleerd:
subjectiviteit. Omdat dit een nimmer eindigend proces is, is subjectiviteit
volgens Foucault een praktijk. Terugkijkend op de moderne geschiedenis
onderscheidt hij allerlei strategieën waarin deze machtswerkingen
zich hebben uitgekristalliseerd. De 19e eeuwse gezondheidszorg is
zo'n cruciale strategie van waaruit zich stelselmatig een alomtegenwoordige
'biopolitiek' ontwikkelde. Door de totale controle op het gedrag van
het kind werd zijn gedrag voorspelbaar en hoopte men het maatschappelijk
proces calculeerbaar te maken. Dit 'men' is vanzelfsprekend problematisch:
er is geen duidelijk aanwijsbare instantie die deze achteraf geconstateerde
strategie heeft opgesteld en uitgevoerd, hoewel er natuurlijk altijd
uitbuiters en overheersers zijn aan te wijzen. De werking van de soevereine
macht of de macht van de Wet werd echter vergemakkelijkt door de disciplinering
of de macht van de Norm. Als we ons beperken tot de normaliseringsstrategie
dan biedt de volgende norm idealiter het positieve zelfbeeld van de
moderne, westerse mens: de menselijke, westerse, redelijke, blanke,
volwassen, gezonde, rechtschapen, werkende, heterosexuele, getrouwde,
monogame, kinderen producerende man. Op zich biedt dit alles nog geen
revolutionair inzicht: tenslotte hebben na Marx theoretici keer op
keer betoogd dat het bewustzijn door sociaaleconomische processen
wordt gedetermineerd. Deze passieve bepaling is echter slechts één
kant van de Foucaultiaanse medaille. Radicaler is zijn gedachte dat
iedere in het verzet gegroeide waarheidsclaim in eigen gelederen weer
disciplinerende machtswerkingen in gang zet. Of om het op z'n krachtigst
te formuleren: iedere waarheidsclaim, hoe subversief gemotiveerd ook
is per definitie een machtsbepaling, die de gewenste zelfbepaling
vernietigt. Door Foucaults analyse krijgt de slogan "Kennis is macht"
een geheel nieuwe dimensie: ieder prententie de waarheid over de mens
in pacht te hebben, ook al is dit te goeder trouw, disciplineert individuen
tot normaliteit en maakt hen deel van een van te voren bepaalde totaliteit.
Juist doordat kennis totaliseert heeft het een produktieve en positieve
werking: het stelt mensen in staat zichzelf als deel van een geheel
te herkennen en te erkennen. Een individu kan dus alleen maar subject
zijn zolang hij zich herkent als een deel van een collectieve beweging.
5 Macht en verzet: korte samenvatting
Concluderend vat Foucault zijn machtsanalytiek in een vijftal
punten samen:
1. macht is geen bezit, waarover
men naar eigen inzicht kan beschikken; zij komt daarentegen op ieder
moment overal vandaan en strekt zich als een netwerk over ieder facet
van het menselijk bestaan uit.
2. macht verhoudt zich niet
op uitwendige wijze tot andere relaties, zoals economische of wetenschappelijke
praktijken; zij is daar volledig mee vervlochten en vormt dus geen
bovenbouw die onderscheiden kan worden van deze relaties.
3. macht komt van onderen,
niet van boven; niet alleen iedere maatschappelijke verhouding niet
alleen gezins, onderwijs en arbeidsverhoudingen, maar ook die waar
het onwerkbare of onmaatschappelijke genormaliseerd wordt: in gevangenis,
ziekenhuis en psychiatrische kliniek ook het individuele lichaam is
bezet door machtswerkingen en is in die zin per definitie een 'gespleten
eenheid', de deleuziaanse schizo. Mensen blijken eerder een dividu
dan een individu. De expliciete, repressieve machtsstructuren die
wij in de traditionele machtstheorieën op het oog hebben, zijn
slechts de uiterlijke kristallisatiepunten van deze microscopische
machtswerkingen, het topje van de ijsberg als het ware.
4. hoewel machtsrelaties niet
te herleiden zijn tot de autonome wil van individuen tot hun subjectiviteit
die immers veeleer een produkt ervan zijn zijn deze werkingen wel
degelijk strategisch en gericht op een bepaald doel. Er is, met andere
woorden, een 'logica' te ontdekken, zij het dat deze pas achteraf
kan worden vastgesteld. Allerlei locale taktieken hebben zich geleidelijk
aan zo verstrengeld dat er sprake is van een strategisch netwerk van
disciplineringen. Overschrijdingen van normen worden ter versterking
van dit net eerder uitgelokt dan als ongrijpbare 'natuur'verschijnselen
getolereerd.
5. dit brengt Foucault tot
een conclusie die, afhankelijk van de wijze waarop deze wordt ingezet,
hoopvol of fatalistisch is: "waar macht is, bestaat verzet en toch,
of juist daardoor, bevindt dit verzet zich nooit buiten de macht".
Het verzet is echter even fragmentarisch als de macht. De Grote Weigering,
ooit nog als optie door Marcuse naar voren gebracht, is onmogelijk
geworden. De Grote Revolutie, zo wordt geïmpliceerd, is voorgoed
verleden tijd, tenzij zich een collectieve lobotomie voltrekt. Op
marcro of geopolitiek niveau zijn regionale brandhaarden de soevereine
gestalten van dit gefragmenteerde verzet. Op microscopisch niveau
articuleert deze subversie zich sociaalpolitiek als de 'vrijplaatsen'
die Hakim Bey naar mijn mening terecht met de term 'tijdelijke
autonome zone'(TAZ) kenschetst. Tenslotte uit het verzet zich lichamelijk
als al die ondenkbare aandriften die door de menswetenschappen zeer
lange tijd hardnekkig als abnormaal zijn gemarginaliseerd. Zodra 'ervaringen'
van individuen niet meer stroken met die van het vertoogsmatig gedetermineerde
collectief ontstaan er identiteitsproblemen. Het heersende vertoog
schiet te kort om nieuwe, afwijkende ervaringen die eigenlijk geen
ervaringen, maar meer een amorfe beleving van een onbegrepen dimensie
van het lichaam zijn zinvol te duiden. Een van de kenmerken van een
subversie op theoretisch niveau zou het ontwikkelen van nieuwe vertogen
zijn, waarin deze 'afwijkende' individuen hun lichamelijke 'ervaringen'
opnieuw samenhangend kunnen denken wat hen in staat stelt een andere
zelfervaring of identiteit te ontwikkelen. De kracht van dit 'theoretische'
verzet en daarin onderscheidt het zich principieel van de menswetenschappen
ligt in de weigering om deze nieuwe vertogen weer als een universele
waarheid van de mens naar voren te schuiven. In de erkenning van het
locale en cultuurhistorisch bepaalde karakter ervan en in het respecteren
van onoverbrugbare verschillen tussen deze 'verhalen' of 'waarheidsspelen'
onderscheiden deze nieuwe vertogen zich van de menswetenschappelijke
waarheden.
6 Verzet en kennis: irrationalisme?
Wat blijft er, als we Foucaults analyse erop loslaten, na
een herdenking van het anarchisme overeind? Wordt anarchisme in Foucaultiaanse
zin gegeven de ondergraving van iedere waarheid en de ogenschijnlijke
versplintering van zinvol handelen gelijkgesteld met theoretische
onmacht of praktische machteloosheid? Of kunnen we deze
onmacht en machteloosheid ook positief interpreteren? Ik wil een poging
wagen om vanuit Foucaults perspectief de kritiek van Merquior als
zou zijn 'neoanarchisme' irrationeel en antiutopisch zijn te pareren.
Ik begin met de constatering dat we inmiddels de eerder geschetste,
even complexe als ideële normconfiguratie voorbij zijn. Verzetsbewegingen
hebben vanaf het begin van de zestiger jaren de waarheden van de ideële
'man' aan het wankelen gebracht. Dat is dan ook de reden waarom Foucault
de disciplinering kritisch kan benaderen. Alle negatieve gestalten
van deze norm hebben in de loop van de afgelopen dertig jaar hun recht
op gelijke behandeling opgeëist. De verzetsvormen hebben zich
alle op één van de volgende gemarginaliseerde ervaringen
geënt: het dierlijke, nietwesterse, waanzinnige, gekleurde, kinderlijke,
zieke, delinquente, werkloze, homosexuele, ongetrouwde of celibataire,
polygame, kinderloze en last but not at all least: het vrouwelijke.
Door eigen vertogen te ontwikkelen en dit begint in lokale praatgroepen
en eindigt in leerstoelen voor vrouwen en homostudies aan universiteiten
bezet door mensen als Braidotti en Tielman hebben deze 'abnormaliteiten'
zich een nieuwe, positieve identiteit kunnen aanmeten. Maar dit is
niet zonder slag of stoot gebeurd. De waarheidspretentie van deze
nieuwe vertogen bleef disciplinerend werken wat mede een verklaring
is voor de uitstoot van dissidenten en de splijtende effecten op zich
vernieuwende politieke partijen zoals de CPN en PSP. Voor Foucault
is machtsuitoefening altijd verbonden met een bepaalde waarheidspolitiek:
zodra voor iets waarheid wordt geclaimd, wordt er in de hegeliaanse
val getrapt van de universalisering. De kans op het stelselmatig uitdrijven
van het afwijkende of het vreemde stijgt daarmee aanzienlijk. Van
de waarheid, van ware kennis blijft een onmiskenbare machtswerking
uitgaan. Het is deze almacht die Foucault wil breken en waarop hij
een vorm van filosoferen stoelt die ik als een nieuwe vorm van vrijdenken
onder de aandacht wil brengen. Waarschijnlijk is inmiddels duidelijk
geworden waar de kritiek van het vermeende 'irrationalisme' mee samenhangt.
Door zijn radicale kritiek op de 'waarheden' van het menswetenschappelijke,
humanistische vertoog dat ondanks zijn wetenschappelijke pretenties
het leed van individuen en van de westerse, historische mens nauwelijks
heeft kunnen verzachten of hoogstens heeft kunnen verschuiven, lijkt
zijn denken uitgeleverd te worden aan een onbegrensd relativisme.
Toch is dit slechts uiterlijke schijn. Evenmin als hij het denken
verwerpt want wat is hij zijn hele leven anders aan het doen? wijst
hij de noodzaak van een gegeven en geleefde, dat wil zeggen een belichaamde
waarheid af. Deze 'waarheid' blijft echter in de onvoorwaardelijkheid
van de daad zelf verborgen liggen. Hij blijft zelf principieel onbesproken.
Het is daarentegen de cultuurhistorische bepaaldheid van deze daadkracht,
die als waarheid aan het licht treedt zodra we er ons geestelijke
licht over laten schijnen: zodra we er reflecterend over denken. De
kracht van Foucaults hypokritiek ligt erin de noodzaak van een
belichaamde waarheid af te zetten tegen de onmogelijkheid van
een definitieve universele waarheid. De laatste wordt regelmatig
aangegrepen om niet gelijkgestemden te verketteren en uit te bannen.
Het reflexieve besef van deze aporie tegelijk noodzaak en onmogelijkheid
van de waarheid zou individuen ervoor moeten behoeden nieuwe waarheden
aan anderen op te leggen. En precies in dit laatste openbaart zich
een anarchistische potentie in Foucaults denken die verbonden is aan
zijn opvatting van 'theorie' als een waarheidsspel. Doordat
een in kritiek op versteende waarheden ontstane nieuwe waarheid onvermijdelijk
weer een onvervreemdbaar deel van de zelfervaring zal worden, dient
het individu zich in een hypokritische reflectie bewust te blijven
van de gesitueerdheid ervan.
7 Antiutopisme en daadkrachtig
denken
Voort was er bij Merquior sprake van een antiutopisme. Dit
hangt samen met wat Lyotard het eind van de ideologieën of in
zijn termen: "het ongeloof aan de metavertellingen" heeft genoemd.
Met de teloorgang van de gedachte dat de sociaalpolitieke utopieën
van Kant, Hegel en Marx aan het einde van de geschiedenis gerealiseerd
zouden kunnen worden is tevens het essentialisme waar het idee van
de fundamentele behoeften van de mens in figureerde ten onder gegaan.
De rationaliteitskritiek van Foucault biedt impliciet een kritiek
op een tijdsconceptie die zich uitdrukt als een progressieve accumulatie
van leerprocessen. Anders gezegd: de emancipatie van een historisch
subject dat steeds zelfbewuster wordt steeds beter kan 'dóórdenken'
is versplinterd in een veelheid van kleinschalige bewustwordingen
die, als er nog van samenhang sprake is, niet eenduidig en zeker niet
convergerend zijn. Het antiutopisme van Foucault dat volgens Merquior
het verzet aan louter negatieve inzetten en dus aan nihilisme zou
uitleveren bergt bij nader beschouwing in zich een hoogst vitalistische
zienswijze die samenhangt met een opwaardering van het heden, het
hier en nu. Deze actualiteit dient echter niet als een modernistisch
nieuwste van het nieuwste te worden opgevat. Het is veeleer de lege
plek in het denken, waarin wij zelf staan en die wij noodzakelijkerwijs
zin moeten geven door onze daadkracht. Precies deze herdenking van
het heden wordt door Deleuze en Guattari uitgedrukt in een speelse
transformatie van een woord dat deze lege plek aanduidt: nowhere.
De modernistische utopie, die ook het anarchistische gedachtengoed
nog steeds bespookt, is een soort baken aan de horizon dat ons collectieve
handelen richt. Wat differentiedenkers in hun kaalslag van de filosofie
beogen is echter eerder een atopie, een niemandsland waarvan
zij menen dat individuen dit voorbij iedere gevestigde waarheid zelf
bewoonbaar moeten maken. Deze atopie of dit nowhere bewonen vereist
een affirmatief vitalisme dat onder andere door Nietzsche in termen
van zijn tijd is ontwikkeld. Zo wordt het nowhere tot een nowhere.
Dit verklaart waarom differentiedenkers voortdurend aandacht vragen
voor de gebeurtenis of voor het gebeuren. Het is naar mijn mening
dit gebeuren dat in het anarchisme nu eens als louter destructief
anarchisme van de daad dan weer als 'een ketterse mystiek' is doordacht.
De irrationaliteit van Foucaults inzichten in de macht is even irrationeel
als het anarchisme van de daad en het mystieke anarchisme. Deze plotse
aandacht voor 'het gebeuren van de waarheid' werpt een nieuw licht
op de iets te simplistische afwijzing van het differentiedenken als
louter theorie, waarin een essentieel kenmerk van de anarchistische
praxis, de daad, uit beeld zou verdwijnen. Het zou doorgaans een te
exclusieve nadruk leggen op een weliswaar irrationeel, want zichzelf
ondermijnend, maar desalniettemin altijd nog (hypo)kritischreflexief
denkproces. Vanuit theoretisch oogpunt is dit wellicht interessant,
maar praktisch gezien zet het weinig zoden aan de dijken die opgeworpen
moeten worden tegen de alsmaar toenemende staatsmacht. De kritici
zien echter over het hoofd dat denken, zelfreflectie, zelfbewustzijn
en tenslotte: subjectiviteit door Foucault in eerste en laatste instantie
opgevat wordt als een praktijk: als een vorm van handelen.
Subjectiviteit is bij hem een nimmer fixeerbaar proces. Zodra daarop
de traditionele tegenstelling theoriepraktijk wordt toegepast verdwijnt
het principieel dynamische aspect ervan uit beeld. Dat denken en doen
of in Foucaults terminologie: savoirpouvoir op desparate en disparate
wijze in relatie met elkaar staan, verhindert niet dat ze tevens onlosmakelijk
met elkaar verbonden zijn. Deze verbinding van denken en doen lijkt
mij eveneens een grondgedachte van het anarchisme, zeker van het door
Börger, maar ook van het door Constandse voorgestane vrijdenken.
8 Vrijdenken: aanzet tot
een kritiek van de xenofobie
Afrondend kan gesteld worden dat vrijdenken à la Foucault
het laatste bolwerk van de macht aantast: het zelfvoldane, zelfgenoegzame
Ik, dat Constandse even vermetel als onkritisch 'het soevereine ik'
heeft genoemd. Hij had daarmee eigenlijk het kantiaanse Ik, het autonome
subject op het oog dat Foucault tot exclusief doelwit bevorderde.
Als we zijn vrijdenken zouden moeten typeren dan is dit niet een denken
dat zich in een reeds verworven staat van vrijheid, in en als de gerealiseerde
utopie ontplooit. Evenmin is het een denken dat als intellectueel
entertainment de werkloze momenten in ons hektische bestaan vult.
Naar mijn mening is vrijdenken een praktisch proces van belichaming
en letterlijk bewaren van subversieve impulsen die in hun uitwerking
het leven van individuen intensiveert, zowel in hartstocht als in
lijden. Deze subversie wordt daarom niet zozeer gevoed door een inzicht
in de gelijkwaardigheid van individuen, alswel door het veel 'mystiekere'
besef dat er niet alleen daar 'buiten' in de wereld, maar ook 'binnen'
in ieder individu een principiële ongelijkwaardigheid tussen
intensiteiten heerst. Als Nietzsche's werk dat overigens één
van de belangrijkste inspiratiebronnen van differentiedenkers is ons
nog iets te zeggen heeft, dan is het wellicht dit: dit verschil geeft
ons voortdurend te denken en alleen daarom al dwingt het respect af.
Dit intra en interindividuele verschil duidt op iets dat Marx nog
als vervreemding wenste op te lossen, maar dat na Freud als een onvervreemdbaar
deel van de menselijke identiteit geschiedenis heeft gemaakt onder
de naam het Onbewuste. Welnu, vrijdenken heeft met de bespoking van
het denken door dit Vreemde te maken. Het zelfbewustzijn is paradoxaal
genoeg vervuld van een lege plek, van de atopie waar het als een dansende
derwish of een Wuli meester omheen cirkelt. Deze plek kan het nimmer
bezetten of beheersen. Als een werveling van concepten is het voor
alles een proces, een wording, een gebeurtenis en zeker geen triomfantelijk
resultaat. Eerder een atopisch gebeuren dan een verwerkelijkte utopie.
In tegenstelling tot wat bij Hegel het geval is, weet een vrijdenker
zich geconfronteerd met het niet begrippelijke karakter van een 'werkelijkheid'
dat hem onvermijdelijk met zijn neus op de totaliteitsdwang van een
principeel xenofoob denken drukt. Niet zozeer in tegenstelling tot,
als wel als aanvulling op wat Börger voorstaat, betekent de werkelijkheid
doordenken dus het Vreemde of het volstrekt Andere denken, wat inhoudt:
jezelf veranderen. Een dit is een vorm bam antifascistsich denken,
ook al willen ecoanarchisten als Bookchin daar niet aan. Vrijdenken
impliceert daarom een bevrijding van het denken in dubbel opzicht:
een bevrijding van een totaliserend en unificerend denken en een bevrijding,
een vrijmaken van iets ondenkbaars. Als we dit toespitsen op Börgers
aanval op het fascisme dan zou dit wel eens kunnen betekenen dat niets
een meer effectieve aanval op het xenofobe fascisme is dan een denken
dat zichzelf bevrijdt van iedere drang naar identiteit en totaliteit.
Maar dit 'zich vrij denken' of zoals Foucault het formuleerde: dit
'anders denken' veronderstelt tevens een ander vrijheids'begrip' en
daarmee een andere ervaring van vrijheid. In Fromms these van de 'angst
voor de vrijheid', waarin overigens nog resten van een freudiaansmarxistisch
denkgoed en een subjectdenken doorklinken, wordt een antifascistisch
inzicht tot uitdrukking gebracht: het bewustzijn van de angst,
juist de angst voor het Vreemde en Andere zou individuen vrijer kunnen
maken. Het onder ogen durven zien van de grens van het bestaan dat
wil zeggen: de onmogelijkheid in de toekomst een harmonieuze toestand
te realiseren heeft onvermijdelijk repercussies voor een inschatting
van de zinvolheid van ons handelen. Zolang de vrijheid nog een toekomstideaal
is, speelt de angst ons nog parten, ook al wordt deze getransformeerd
tot de hoop, dat de calculeerbare inspanningen die individuen zich
moeten getroosten hen uiteindelijk het aardse rijk zal doen beërven.
Deze mengeling van angst en hoop dat wat Nietzsche ooit uiterst provocerend
als 'slavenmoraal' typeerde bespookt nog steeds het anarchistische
gedachtengoed. Misschien dat een herdenking van het anarchisme in
postmoderne tijden zijn waarde ontleent aan de moed deze inmiddels
ijdel gebleken hoop te transformeren tot een letterlijke inspiratie,
een bezieling van het hier en nu.
|