VII. DE SAUSSURE

De structurele grondslag van het teken

1 Inleiding

Evenmin als Freud heeft de Zwitserse taalgeleerde Ferdinand de Saussure (1851-1913) direkte banden met de 19e eeuwse academische filosofie. In ziijn theoretsche geschriften noch in zijn postuum door leerlingen ultgewerkte collegeditaat Cours de linguistique genérale wordt expliciet aan lopende filosofische debatten gerefereerd. De Saussures werk bleek echter een immense, filosofische potentialiteit te bezitten. De discussies rond de funderende werking van het subject en de ontologische status der dingen kregen door de Saussures opmerkelijk taal en tekentheorie een geheel nieuwe wending. De Saussure is voor alles een taalwetenschapper. Zijn aandacht vor de taal deelt hij met Nietzsche en Freud. Deze drie denkers zijn dan ook van belang voor een specifieke wending naar de taal of linguistic turn in het Franse denken.' De Saussures taaltheorie wordt echter pas interessant, nadat zijn theorie over het taalteken naar andere takken van wetenschap etnologie, psychoanalyse, literatuurkritiek, filosofie worden vertaald. Vanuit zijn inzichten kan een geheel nieuw methodisch perspectief theoretisch worden onderbouwd: het structuralisme dat zijn naam dank aan zijn structurele linguïstiek. (Er moet echter opgemerkt worden dat de term 'structuur' bij De Saussure nauwelijks voorkomt. Hij gebrulkt veeleer de term 'systeem', waarvan de inhoud nagenoeg overeenstemt met het latere `structuur') De ontwikkeling van deze taaltheorie wordt indirekt wel gemotiveerd door een kritiek op een tweetal filosofische posities: het atomisme en het historisme. Onder atomisme wordt de filosofische leer verstaan die tracht de werkelijkheid op enkelvoudige, niet verder te analyseren elementen terug te brengen. Taal is volgens De Saussure echter onmogelijk tot enkelvoudige elementen terug te voeren. Woorden zijn niet de laatste betekenisdragende elementen. Deze zijn nog in kleinere eenheden te op te breken: klanken en fonemen. Die staan weer niet op zich, maar hebben een principieel relationeel karakter. Het zal duidelijk zijn dat De Saussure het woord 'betekenis' hier transformeert en naar een ander niveau verplaatst: naar het fonologische. In de 19e eeuwse taalwetenschap - met name in de comperatieve filologie wordt de oorsprong van de betekenissen bij uitstek in hun ontstaansgeschiedenis gezocht. Door de ontdekking van de overeenkomsten tussen het Sanskriet en het Grieks neemt deze methodische inzet een norme vlucht. Dit taalonderzoek concentreert zich hoofdzakelijk op transformaties die door (dia) de tijd (chronos)) heen plaats hebben gevonden. De Saussure breekt met deze diachrone, historiserende aanpak: "Deze exclusieve vergelijkende methode brengt een samenstel van onjuiste opvattingen voort die met niets in de werkelijkheid overeenstemmen, en die geheel vreemd zijn aan de werkelijke voorwaarden van de taal"(CLG 17). In zijn opvatting verschuift het accent naar de bestudering van een gegeven toestand van de taal op een bepaald tijdstip. Hij vat de taal op als een autonoom systeem, dat zich in zijn vele relaties los van een historische ontwikkeling laat bestuderen: synchroon in plaats van diachroon. Gegeven deze kritiek kunnen we een tweetal theoretische uitgangspunten van de structurele linguistiek formuleren: 1. taal is een systeem van tekens dat zich van binnenuit laat beschrijven als een dynamisch samenstel van relaties . Deze relationele verbanden vereisen geen historische, maar een structurele analyse.

2 Taaltheorie

Een gedachtenexperiment verduidelijkt wellicht de vanzelfsprekendheid van de eenheid van het taalteken. Stel je voor dat je plotseling in een volstrekt vreemde cultuur terecht komt. Wanneer iemand tegen je spreekt, hoor je geen woorden maar een keten van klanken. Wordt je met het schrift geconfronteerd dan zien je slechts lijnen en punten. Geen enkele gedachte laat zich uit deze klanken of strepen afleiden. Alles is willekeurig en arbitrair. Er is geen talige communicatie. De alledaagse, vanzelfsprekende verbinding van klank en begrip, van grafisch beeld en begrip is vernietigd. Een band waarover "filosofen en linguïsten altijd overeenstemmen in de erkenning dat zonder hulp van de tekens we niet in staat zouden zijn ideeën op een duidelijke en blijvende wijze te onderscheiden"(CLG 155). Op de een of andere manier zijn beide stromen klanken en gedachten altijd op elkaar afgestemd: "de klank, een complexe akoestisch vocale eenheid vormt met het idee een complexe fysiologische en mentale eenheid"(CLG 24). Deze band vormt een minimumvoorwaarde voor het bestaan van communicatie in de taal. Er is vanuit deze optiek geen sprake van een expressie van ideeën in woorden. Evenmin van een funderende werking van de eerste ten aanzien van de laatste. Veeleer "bemiddelt de taal tussen gedachte en geluid, en wel zo dat hun verbinding in een correlatieve afbakening van eenheden resulteert. De gedachte die uit zichzelf chaotisch is, wordt gedwongen tot analytische uiteenzetting. Overgezet naar een het domein van de ontwikkelingspsychologie: het kind leert al taalgebruikend en klanknabootsend zijn wereld kennen en denken. Taal (langage) bestaat uit een gesproken dimensie (parole) en een systeem (langue). Gaat het in het eerste geval om het individuele gebruik, het tweede betreft het door regels bepaalde systeem dat constitutief is voor de parole. Dit houdt echter niet in de eerste los van de tweede kan bestaan. Door aan de onlosmakelijke band van beide vast te houden vermijdt De Saussure een idealistische positie. Toch meent hij dat "de 'langue', los van de 'parole', een object is dat men ervan gescheiden kan bestuderen"(CLG 31). Binnen dit systeem kunnen allerlei niveaus worden onderscheiden: fonologisch (relaties tussen klankelementen), lexicaal (relaties tussen woorden) en syntactisch (relaties tussen zinsdelen). De bestudering van de taal vereist geen extra linguale elementen, zoals het sprekende Ik, het oordelend subject of de dingen waaraan wordt gerefereerd. Valt bij de bestudering van de taal de historische dimensie nu helemaal weg? Nee. Alleen werpt De Saussure een ander licht op de rol van deze diachrone beschrijving. Hij verduidelijkt dit aan de hand van het schaakspel: de ontwikkeling van het spel kan beschreven worden door de verschillende standen na iedere zet op het bord te analyseren. (CLG 125/6) Door het samenvoegen van de analyses van de positionele relaties van deze synchrone beschrijvingen krijg je ten slotte inzicht in de ontwikkeling van het spel.

3 Tekentheorie

Het filosofisch belang van deze taaltheorie ligt voornamelljk in zijn analyse van het teken (signe). Voor De Saussure is de bestudering van de taal een deel van een omvattender wetenschap: de semiologie, de leer der tekens. In zoverre "taal (langue) een systeem van tekens is" (CLG 33) is zij vergelijkbaar met andere tekensystemen zoals riten, gebruiken of leger en politieke organisaties. Het accent bij de analyse van het taalteken bijv. het visuele beeld 'boek' komt niet op de externe relaties het echte boek op tafel te liggen, maar op de verbinding tussen het akoestische of visuele beeld "boek" en het concept dat door deze klank in ons hoofd wordt opgeroepen. De interne structuur van het teken is altijd al complex: "Het linguïstische teken is dus een psychische eenheid met twee gezichten, die voorgesteld kunnen worden met de figuur:

concept
----------
akoestisch beeld

Verbondenheid en wisselwerking worden schematisch door de pijlen weergegeven. (CLG 99) Bij het horen van een vreemde klank zijn proberen we er achter te komen of er enige betekenis aan gehecht kan worden. Meestal haat het daarbij om woorden als betekeniseenheden: stoel, bank, boek. Stellen we de vraag naar de betekenis op louter klankvlak fonologisch niveau dan lijkt de betekenisvraag onzinnig: immers, wat is de betekenis van de klank /p/? Vandaar dat De Saussure deze vraag als volgt herformuleert: wat is de waarde van de klank /p/? Ten aanzien van beide begrippen betekenis en waarde vraagt hij zich vervolgens af: "Zouden deze twee woorden synoniem zijn? We denken van niet, hoewel de verwarring makkelijk ontstaat ..." (CLG 158). Opnieuw grijpt hij naar het schaakspel om dit te verduidelijken. De betekenis van een paard ligt in zijn waarde voor een bepaalde stelling. Maar eigenlijk kan het stuk door elk gewenst object of stof vervangen worden, zoals dit zijn functie maar overneemt. Betekenisloos maar waardevol blijkt het stuk te functioneren binnen de gegeven relaties. De vraag naar de betekenis van /p/ krijgt hetzelfde antwoord: de plaats die deze medeklinker in het taalsysteem van gelijkwaardige elementen inneemt: "wat in het woord van belang is, is niet de klank zelf, maar de fonische verschillen die het mogelijk maken dit woord van alle andere te onderscheiden" (CLG 163). We zullen om zijn waarde te bepalen de minimale verschillen met andere elementen na moeten gaan. En zo komen we tot de waardebepaling: /p/ is dat wat het onderscheidt van de /b/ en de /ph/. De elementen van het systeem zijn dus niet alleen relationeel, maar tevens differentieel bepaald: ze ontlenen hun waarden aan dat wat ze niet zijn. Dit geldt ook voor de concepten: een denkinhoud krijgt zijn specificiteit door de afgrenzing van andere inhouden. Op het niveau van de structurele analyse is er geen sprake van een positieve, eigen inhoud. Het teken valt uiteen in dat wat betekend wordt (het betekende of de betekenis: siginifié en dat wat betekent (het betekenende of betekenaar: signifiant). Signifié (Sé) is van psychische, signifiant (Sa) van fysiologische aard. Deze eenheid het teken als geheel heeft in de taal echter altijd al een positieve betekenis: we denken bij het horen van de betekenaar 'boek' onmiddellijk aan een gebonden hoeveelheid bedrukte bladeren en niet aan een oliebol. Toch is structureel bezien de relatie tussen Sé en Sa willekeurig of arbitrair. Immers, in de verschillende talen zijn er verschillende woorden voor hetzelfde concept. Bovendien veranderen in de loop der tijd woorden en hun betekenissen. Betekenissen worden voor andere worden. Naast het relationele, differentiële en arbitraire karakter van de tekens is er ten slotte sprake van negativiteit: "Hun meest exacte kenmerk is dat ze zijn wat de ander niet is” (CLG 162). "Enerzijds verschijnt het concept ons als tegenhanger van het akoestische binnen het teken en anderzijds is dit teken zelf, dat wil zeggen de band die twee elementen verbindt, tevens en zonder uitzondering, tegenhanger van andere taaltekens" (CLG 159). Het teken kan dus altijd vanuit twee perspectieven beschreven worden. Saussure licht dit toe aan de hand van een voorbeeld. Wat is de waarde van een vijffrankstuk? We kunnen er een brood voor kopen (zijn waarde) en het is tevens vijf 1 frankstukken waard. In het eerste geval lijkt de ruilwaarde zich positief te vormen (er kan iets tastbaars voor teruggegeven worden) in het tweede geval ligt de waarde in de differentie, in het verschil van gelijke elementen. Het belang van deze analyse van het teken betreft hoofdzakelijk het tweede differentiële aspect. Maar ook al meent De Saussure dat "in de taal (langue) slechts differenties bestaan"(CLG 166), tegelijkertijd stelt hij dat positieve waarde zich articuleert in de letterlijke vanzelfsprekendheid van de taal die we gebruiken (parole). Daarin treden niet differenties maar de betekenisgevende oppositie op de voorgrond. De betekenis wordt als 'noodzakelijk' en 'positief' ervaren in plaats van het arbitraire, negatieve en differentiële van de structurele analyse.

4 Wijsgerige implicates

De Saussures tekentheorie blijkt een filosofisch potentieel te bezitten. Een tweetal filosofische discussies worden door zijn analyse van de taal op een geheel ander spoor gezet: de funderende werking van het subject en de aanname van buiten de taal bestaande zelfstandige entiteiten. Dat het sprekende individu de betekenissen of waarden van zijn taal niet bepaalt, is altijd al duidelijk geweest. Echter, in zoverre dit individu een rationeel wezen is en zich de status van een kensubject aanmeet, meent hij dat betekenissen toch uiteindelijk terug te voeren zijn op de werkingen van het zelfbewustzijn. In de structuralistische analyse is het 'sprekende subjekt' echter het produkt van het taalsysteem en zeker niet de oorsprong. De taal als systeem constitueert het subject. Bij Kant hangt de waarheid van het oordeel of de ware betekenis niet zozeer samen met de overeenstemming van het concept met het akoestisch beeld alswel met de overeenstemming van deze eenheid als geheel met een ding of een stand van zaken in de wereld: de referent. De aristotelische taalopvatting beriep zich reeds op deze correspondentie. De Saussure gaat met zijn synchrone taalanalyse echter voorbij aan het bestaan der dingen. Hij omzeilt de netelige discussie rond hun ontologische status. Ten slotte biedt zich met de structurele analyse een geheel nieuw methodisch uitgangspunt aan: de beschrijving van identiteiten vanuit een systeem van differenties. Het is met name Hegels identiteitsdenken dat hiermee onder druk komt te staan. Het 'anders' zijn of het onderling verschillen der dingen wordt in een dialectische beweging nog opgeheven om in een nieuwe identiteit hernomen te worden. Bij De Saussure wordt het Verschil constitutief voor het denken van een mogelijke identiteit. De ethische en politieke implicaties van deze gedachte voor een multiculturele samenleving kunnen pas scherp aan het licht trfeden als dit structuralisme in allerlei andere wetenschapsgebieden gaat doorwerken. Dat het franse differentiedenken aanvankelijk `post structuralisme' werd genoemd, duidt minstens op de bepalende invloed van de structuralistische analyse op hun kentheoretische en sociaalpolitieke analyses, waarmee zij vanaf het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw een nieuwe benadering van de werkelijkheid optuigen.

NOTEN

1. lk verwijs in de citaten direkt naar de pagina's van Cours de linguistique generale.

LITERATUUR
De Saussure, F., Cours de linguistique Generale. Parijs 1949.