II. MARX MAATSCHAPPELIJKE ARBEID ALS SUBSTRAAT VAN DE DIALEKTIEK 1 Inleiding Marx begint zijn filosofische arbeid met een kritlek op Hegel. Belangrijke motieven uit Hegels filosofie worden verwerkt en zullen zijn eigen filosofie definitief bepalen. Marx gaat er echter al snel toe over zijn denkarbeid niet langer 'filosofie' te noemen: hij presenteert het liever als een nieuwe uitdrukking van de verhouding tussen zijn theorie en de maatschappelijke en politieke praktijk op te vatten. De deels kritische, deels positieve verhouding ten opzichte van Hegel blijft hierbij wel gehandhaafd. Hij vindt dat de filosofie en dat is voor hem in het bijzonder Hegels filosofie haar betekenis voor en haar invloed op de praxis niet voldoende bereflekteerd en vooral niet bewust en uitdrukkelijk gebruikt. Dat wordt vewoord in de beroemde 11e stelling over Feuerbach: "De filosofen hebben de wereld tot nog toe alleen verschillend geïnterpreteerd, het komt er echter op aan haar te veranderen."(1) Als het juist is dat de filosofie de redelijke dieptedimensie van de werkelijkheid zlchtbaar maakt, zoals Hegel dit stelt, moet de volgende stap zijn deze redelijke werkelijkheid door de daad in te stellen. Zo wordt de filosofie opgeheven door haar te verwerkelijken. De theorie heeft hierbij geen zelfstandige waarde: zij is een onderdeel van het omvattende proces van de praxis. Binnen deze praxis vervult zij een bepaalde functie die dit proces verder brengt. Zo dient zij bijvoorbeeld de last van de bestaande maatschappelijke toestanden nog drukkender maken door deze bewust te maken. De dragers van het maatschappelijke en het historische proces de arbeiders als subjecten worden ertoe aangezet anders te handelen en hun onderdrukking af te werpen. Marx formuleert het ook wel als volgt: de theorie moet de verstarde maatschappelijke verhoudingen hun eigen melodie voorzingen zodat deze beginnen te dansen. In latere werken worden deze gedachten stringenter gevat. De socialistische theorie draagt bij tot het ontstaan en het ontwlkkelen van het klassebewustzijn van het proletarlaat. Mede daardoor kan de arbeidersklasse haar lot in eigen handen nemen en haar bevrijding van de onderdrukking en uitbuiting door de kapitalistische klasse voltrekken. Het werk van Karl Heinrich Marx (1818-1883) wordt meestal ingedeeld in drie periodes. In de eerste periode (1841-1844) worden Hegels staatsfilosofie en dialektiek bekritiseerd. Door Friedrich Engels wordt Marx ertoe aangezet de klassieke burgerlijke economie te bestuderen en door Ludwig Feuerbach dringen beide, Marx en Engels, door tot het materialisme. In 1844/45 wordt het standpunt van Feuerbach echter als te algemeen antropologisch of niet voldoende maatschappelijk concreet verworpen en getransformeerd. Tot en met de burgerlijk revolutionaire gebeurtenissen in Europa rond 1848 staat de politieke praktijk op de voorgrond van Marx' denken. Vanaf 1851 wijdt hij zich aan een omvangrijke en diepgaande bestudering van de politieke economie. Dit gebeurt goeddeels in het British Museum in Londen. Deze intellectuele arbeid leidt uiteindelijk tot de conceptie en gedeeltelijke ultwerking van het boekwerk Das Kapital. (Deel II en III werden na Marx' dood door Engels gepubliceerd.) In deze context zal ingegaan worden op de meer methodologische overwegingen die bij deze studies horen. 2 Het wezen van de arbeid: vervreemding Een uitgebreide bespreking van Hegels dialektiek vinden we in de Economisch filosoftsche manuscripten, die Marx in 1844 in Parijs heeft geschreven. Hij leefde daar toentertijd als emigrant en zocht contact met Franse socialisten, zoals Proudhon. Na een korte verwijzing naar de Jonghegelianen (Bruno en Edgar Bauer, Ruge en Stirner), die volgens Marx de kern van Hegels denken zijn dialektiek niet goed hebben begrepen, en na een opmerking dat Feuerbach wat een handvat biedt voor de kritiek op Hegel, thematiseert Marx wat hij "het grote" noemt van deze dialektiek: het feit dat de negativiteit van het leven, met name ook van het maatschappelijke leven, begrijpbaar wordt. Ook Hegel had het negatieve reeds de ziel van de dialektiek of in ander verband de motor van de geschiedenis genoemd: het is de vitale kern van het leven. Zo gezien is het negatieve tegelijk (iets) positief(s). Het dialektische proces kan in z'n meest algemene structuur als veruiterlijking (objectivering) van een innerlijke (subjectieve) intentie en als terugkeer van deze uiterlijkheid naar het innerlijke worden beschreven. Daarin ziet Marx tevens het wezen van de arbeid uitgedrukt.(2) Want bij het maken van een werkstuk staat ook de idee of het innerllj'ke beeld van wat er gemaakt wordt voorop. Dit wordt met in een keer naar buiten gebracht of 'gerealiseerd', maar door een reeks van stappen, door een herhaaldelijk heen en weer gaan tussen de innerlijke intuïtie en haar ulterlijke verwerkeliking. De keuze van het materiaal, het maken van onderdelen van het te realiseren werk en het samenvoegen ervan zijn stappen die telkens weer gerelateerd worden aan het oorspronkelijke ontwerp. De deelgeheel relatie is evenals de middel doel relatie dynamisch werkzaam. Het dialektische proces is, meent Marx, daarom in zijn kern tot het arbeidsproces te herleiden. Als dit verondersteld wordt bij het lezen van Hegels Phänomenologie des Geistes kan het proces van het ontstaan van het absolute weten begrepen worden als de zelfproductle van de mens door arbeid. Het gaat dan niet om de weg naar het ware kennen die in het zichzelf kennen van het kennen besloten ligt, maar om de stapsgewijze opbouw van het maatschappelijke leven van de mensen in en door hun arbeid. Dit proces kan ook historisch worden nagetrokken. De geschiedenis is in deze optiek de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen. Hegel maakt echter volgens Marx een "dubbele fout". Hegel stelt dat het negatieve moet worden weggewerkt en dat de geest zichzelf moe werkt (abarbeitet) in het dialektische proces. Deze arbeid is echter alleen arbeid van de geest, geestelijke arbeid. Bij Hegel is de geest en niet de werkelijke mens het subject van de arbeld. Het arbeidsbegrip blijft daarom abstract en is niet adequaat om de concrete maatschappelijke arbeid te vatten. Misschien is er niet zozeer sprake van twee fouten, maar eenzelfde fout die op een dubbele wijze wordt beschreven.(3) De abstractheid van het arbeidsbegrip leidt ertoe dat Hegel geen verschil maakt tussen veruiterlijking en vervreemding. Wat aanvankelijk innerlijk is en vervolgens naar buiten wordt gebracht, wordt daarmee vreemd aan de zuiver innerlijke wereld van het subject. Dat is onvermijdelijk, het kan en hoeft in de praktijk niet veranderd te worden. Marx echter stelt hiertegenover dat de veruiterlijking op een dubbele manier kan plaatsvinden: op een vervreemde en op een niet vervreemde manier. De uiterlijke realisering van een arbeidsintentie kan door de arbeidende mens zelf worden bepaald en zij kan onder voorwaarden plaatsvinden die de arbeidende mens niet zelf heeft bedacht, ingesteld en goed gevonden. Alleen in het laatste geval spreekt Marx van vervreemding.(4) In de Economisch Filosofische Manuscripten worden vier vormen van vervreemding onderscheiden. Deze verduidelijken hoe de vervreemding van de arbeid zich ontwikkelt onder de voorwaarden van de kapitalistische productiewijze. De arbeiders zijn (1) van hun product vervreemd, want zij bezitten het niet en beschikken er niet over. (2) van het arbeidsproces vervreemd, want zij stellen dit niet zelf in. (3) van hun eigen soortwezen (Gattungswesen) vervreemd, want mensen zijn vrije wezens. (4) van elkaar vervreemd, tenminste in het arbeidsproces, want zij bepalen de vormen van hun samenwerking niet zelf. Het beeld van een niet vervreemde arbeid dat Marx bij deze analyse voor ogen staat, is de kunstenaarsarbeid. De kunstenaar vindt zichzelf terug in zijn product. Het is een veruiterlijking van zijn eigen wezenskrachten en staat derhalve niet als iets vreemds tegenover de producent. Deze kan zichzelf erin herkennen. Dat zou betekenen dat de arbeid, die niet meer vervreemd is en die door de socialistische revolutie mogelijk wordt gemaakt, in wezen een esthetische kwaliteit heeft. 3 Grondbegrippen en methode van de politieke economie In het voorwoord van het boek Zur Kritik der politischen Okonomie geeft Marx een korte samenvatting van zijn onderzoek naar het systeem van de burgerlijke economie. Het is een dwarsdoorsnede van de bestaande economische verhoudingen en van hun ontstaansvoorwaarden. Een aantal grondbegrippen van zijn theorle worden in deze tekst kort geïntroduceerd. Het vertrekpunt vormt de tegenstelling van productieverboudingen en productiekrachten en dr oplossing van deze tegenstelling door een sociale revolutie. De productieverhoudingen omvatten de maatschappelijke verhoudingen die verondersteld zijn ine en bepaalde productiewijze. De feodale maatschappij hoort bij een productiewijze van de burgerlijke maatschappij.( ) De productieverhoudingen hebben een tendens behoudend te zijn: de heersende klasse van een bepaalde maatschappij wil haar rol niet verllezen. Op een gegeven moment stemmen productieverhoudingen en productiekrachten overeen. De inrichting van de maatschappij past op dat moment bij de stand van de ontwikkeling van de arbeidsinstrumenten, de beschikbare grondstoffen en het gebruik van de menselijke arbeidskracht. De productiekrachten ontwikkelen zich echter vaak op zo'n dynamische wijze, dat verandering van de productieverhoudingen achterblijft, gegeven de beschreven behoudende tendens. Productieverhoudingen stagneren dan een verdere ontwikkeling van de productiekrachten. Deze situatie kan tot een sociale revolutie leiden.(5) Een sociale revolutie begint met de omwenteling van de economische structuur van een maatschappij. Deze noemt Marx de basis of onderbouw. Hier horen ook de vervreemdingsverschijnselen bij die de jonge Marx heeft geanalyseerd en vooral de eigendomsverhoudingen. Na de omwenteling van de basis volgen de overige maatschappelijke verhoudingen die als bovenbouw worden beschreven. De bovenbouw bestaat twee verdiepingen. Allereerst recht en politiek, vervolgens de eigenlijke ideologische vormen: religie, kunst en cultuur, wetenschap en filosofie. Terwijl de revolutionaire veranderingen in de basis zich als het ware in één klap voltrekken, transformeert de bovenbouw zlch geleidelijker.(6) Er bestaat een misverstand dat Marx de omwenteling van de bovenbouw als een mono causaal, door de basis gedetermineerd proces wilde beschrijven. Tegen dit misverstand en tegen een deterministische opvatting van Marx' theorie heeft Engels herhaaldelljk diens dlalektische opvatting uiteengezet. Tussen basis en bovenbouw dient een wisselwerking te worden verondersteld waar alleen "in laatste instantie" de invloed van de basis op de bovenbouw de doorslag geeft. Voor de daaraan voorafgaande "instanties" is dit dus niet noodzakelijk het geval. De Franse structuralistische marxist Louis Althusser heeft de meest antideterministische uitleg van deze samenhang gegeven door te stellen dat "het uur van de economic nooit slaat". De uiteindelijk determinerende betekenis van de bovenbouw blijft indirect, bemiddeld, complex. 4 Methode: logisch én historisch Marx' historische theorie of het historische materialisme blijft hier onbesproken. Marx zelf kiest in zijn methodologische overwegingen uiteindelijk voor de logische methode en niet voor de historische methode. Zijn overwegingen staan in een inleiding tot de kritlek van de politieke economie van 1857, die is geschreven maar bewust niet is gepubliceerd. Dit om te voorkomen dat er over de methode los van de inhoud zou worden gesproken. De logische methode is erop gericht de verhoudingen van de tegenwoordige tijd systematisch in hun verschillende dimensies te begrijpen. De gelaagde opbouw van deze verhoudingen, de daarin aanwezige structuur wordt aan licht gebracht. Zodra deze verhoudingen sluitend vanuit concrete historische ontwikkelingen moeten worden verklaard, ontstaan er problemen. Volgens Marx is dit niet te doen en fout" (untunlich und falsch). De historische genese is immers zo veelomvattend dat deze onderneming binnen beperkte tijd niet is af te ronden. Verder blijven in de geschiedenis zo veel toevallige momenten dat het uiteindelijk niet te achterhalen valt wat nu wel en wat niet verklarende kracht heeft voor het heden. De historische methode wordt alleen aanvullend gebruikt, daar waar in de logischdlalektlsche verklaring gaten vallen of dingen gewoon onbegrijpelijk blijven. Dit betekent voor de dialectiek een zelfbeperking die bij Hegel niet te vinden is. Marx benadrukt daarom: "de dialektische methode is alleen juist indien zij haar grenzen kent!"(7) De methode van de politieke economie sluit aan bij wat de economen van de 17e en de 18e eeuw hebben gedaan. Zij zijn volgens Marx analytisch te werk gegaan. Een concreet gegeven zoals de bevolking vormde telkens weer het uitgangspunt. Door analyse werd zichtbaar gemaakt hoe dit gegeven systematisch is opgebouwd, tot welke meer eenvoudige en meer abstracte bepalingen het te herlelden is: begrippen als klasse, arbeid, geld, prijs, waarde enz. spelen hierbij een rol. De economen van de 18e eeuw, zoals Stewart, Say en Smith, hebben daarin al enige systematiek aangebracht. Marx wil 'afdalen' naar de meest algemene en abstracts bepaling. Hij is op zoek naar fundamentele bouwstenen van de economische werkelijkheid.(8) Uit het eerste hoofdstuk van Het kapitaal bllijt dat dit het begrip waarde of beter gezegd: de waardeverhouding tussen twee waren is: "x waar A = y waar B". De dialektische beweging voltrekt zich echter in het 'opstijgen' naar het concrete. De bouwstenen die door analyse zijn geïsoleerd, worden daarin weer samengevoegd. Dit synthetiserende proces veronderstelt de analyse en toont stap voor stap wat de ordeningsstructuur van de werkelijkheid is.(9) In het eerste hoofdstuk van Het kapitaal zien wij, hoe van de eenvoudige waardevorm (incidentele ruil) via de ontwikkelde waardevorm (marktdagen, bazaar) voortschrijdt naar de omvattende waardevorm die in de geldvorm als concreet aanwezig gegeven tastbaar en begrijpbaar is. (10) In deze marxistische analyse zijn de hegeliaanse terminologieën uit de Wissenschaft der Logik terug te vinden: (lees van links naar onder via Wezen weer rechts naar boven)
Marx hanteert hierbij blijkbaar een dubbel begrip 'concreet': 1) het concrete dat het uitgangspunt vormt of het chaotisch concrete, 2) de concreetheid die hersteld wordt door de synthese of het geordend concrete. Bij dit laatste is Hegels taalgebruik verondersteld. Concreet betekent "samen gegroeid", dat wil zeggen, er is een in zichzelf gestructureerde eenheid ontstaan.(11) Het verschil tussen Hegel en Marx laat zich daarom als volgt samenvatten. De logica bevat voor Hegel ook de ontologische bepalingen. Het zichzelf kennen van het kennen levert niet alleen een sluitend inzicht op in de structuur van het zelfbewustzijn zoals bij Kant, maar leidt ook tot begrip van de structuur van de werkelijkheid buiten het bewustzijn: de ontologische structuur. Denken en zijn gaan in elkaar op. Het denken vormt zo de productie van het concrete. Bij Marx is er een concreetheld verondersteld die eerst wordt opgelost en dan hersteld. Ten opzlchte van het tweede concrete dat door het kennisproces ontstaat, geldt: het is een reproductie door het denken. Het verschil ligt uiteindelijk in het voorzetsel 're': reproductie van het concrete door het denken.(12) Voor Marx blijft de filosofie een bovenbouwverschijnsel dat een afspiegeling vormt van de machts en productieverhoudingen van de heersende klasse. NOTEN 1. Zie K.Marx/F. Engels, Werke. Ed. Dietz Verlag, Berlijn 1951 v.v., deel 3. 2. Zie a.w.' Ergänzungsverband, "Das Grosse an der Hegelschen "Phänomenologie" und lhrem Endresultate der Dialektik der Negativität als dem bewegenden und erzeugenden Prinzip - ist also einmal, dass Hegel die Selbsterzeugung des Menschen als einen Prozess fässt, die Vergegenständlichung als Entgegenständlichung, als Entäusserung und als Aufhebung dieser Entäusserung, dass er also das Wesen der Arbeit fässt und den gegenständlichen Menschen, wahren, weil wirklichen Menschen, als Resultat seiner eigenen Arbeit begreift". (p.574) 3. Zie a.w., "Die ganze Entäusserungsgeschichte und die ganze Zurücknahme der Entäusserungsgeschichte des abstrakten, i.e. absoluten Denkens, des logischen, spekulativen Denkens." (p. 572). 4. Zie a.w., "Nicht, dass das menschliche Wesen sich unmenschlich, im Gegensatz zu sich selbst sich vergegenständlicht, sondern, dass es im Unterschied vom und im Gegensatz zum abstrakten Denken sich vergegenständlicht, gilt als das gesetzte und als das aufzuhebende Wesen der Entfremdung." (p. 572). 5. Zie K. Marx, Zur Kritik der politischen Ökonomie (1859). Ned. vertaling in Te Elfder ure. Deel 17, Nijmegen 1975: "Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productie verhoudingen, of, wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is, met de eigendomsverhoudingen waarin zij zich tot dusver hadden bewogen. Van vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan deze verhoudingen om in ketenen daarvan."(p. 522). 6. Zie a.w., "Met de verandering van de economische grondslag wentelt zich langzaam of snel de gehele reusachtige bovenbouw om ... de juridische, politieke, godsdienstige, artistieke, filosofische, kortom ideologische vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het uitvechten." (p. 522) 7. Zie K. Marx, Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie. Ed. Dietz Verlag, Berlijn 1953, p. 29, 945. 8. Zie a.w. Einleitung. Ned. vertaling in Te Elfder Ure, 1.c., "Indien ik dus met de bevolking zou beginnen, dan zo ik ... vervolgens langs analytiese weg definitories stap voor stap op meer enkelvoudige uitkomen; uitgaande van het konkretum in het voorstellingsvermogen op steeds magerder abstrakties, tot ik bij de meest enkelvoudige bepalingen uitkom." (p. 504). 9. Zie a.w .. ..... de economische systemen ... die uitgaande van het enkelvoudige zoals arbeid, arbeidsdeling, behoefte, ruilwaarde opstijgen naar het nivo van de staat, ruil tussen naties en wereldmarkt." (p. 504). 10. Zie H. Kimmerle (red.), Modelle der materialistischen Dialektik. Den Haag 1978, p. 52. 11. Zie Marx a.w., "Het konkrete is konkreet, omdat het de systhese van vele bepalingen is, dus eenheld van het menigvuldige." (p. 505). 12. Zie a.w., "Daarom verviel Hegel in de illusie het werkelijke op te vatten als product van het denken ... terwijl de methode om van het abstrakte op te stijgen naar het konkrete, slechts de wijze is waarop het denken zich het konkrete toeëigent en het als mentaal konkretum reproduceert." (p. 500). LITERATUUR Marx, K., "Okonomisch philosophische Manuskripte", in: K. Marx/F. Engels: Werke, Ergänzungsband 1. Berlin 1961, p. 568-588. - , Zur Kritik der politischen Ökonomie. Ed. Dietz Verlag, Berlin 1958. - , Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie. Ed. Dietz Verlag, Berlin 1953. Fleischer, H., Marxismus und Geschichte. Frankfurt a.M. 1969. Kimmerle, H. (red.), Modelle der materialistischen Dialektik. Den Haag 1978. Goddijn, H.P.M. (red.), Karl Marx. Zijn leven, leer en invloed. Een inleiding. Baarn 1982. Arndt, A., Karl Marx. Versuch über den Zusammenhang seiner Theorie. Bochum 1985. |