3. LENIN EN LUKÁCS HERONTDEKKING VAN DE DIALECTIEK IN HET MARXISME I Inleiding De dialectische filosofie zoals die door Hegel is gefundeerd, vindt in de 19e eeuw een dubbele voortzetting. Deze houdt niettemin een zeer principiële kritek op Hegel in. De twee belangrijkste exponenten zijn Marx en Kierkegaard. Karl Löwith beschrijft dit in Von Hegel zu Nietzsche. über den revolutioneren Bruch im Denken des 19. Jahrhunderts.(1) In dat boek worden Marx en Kierkegaard als voortzetters van de dialectische filosofie en als critici van Hegel gezien. In zijn alomvattende metafysica van de geest had Hegel volgens Marx de concrete werkelijkheid van de maatschappij, volgens Kierkegaard evenwel de onafleidbare contingentie van de individuele mens over het hoofd gezien. In de marxistische traditie na Marx en Engels treedt de dialectiek als methode op de achtergrond. De theoretici van de IIe Internationale Arbeidersassociatie, een organisatie die van 1889 tot 1914 regelmatig bijeenkomsten van afgevaardigden van alle Europese arbeiderspartijen (meestalsociaaldemocratische partijen) belegt, discussiëren meer over vragen van de actuele politiek dan over de theoretische grondslagen van het marxisme. De woordvoerders van twee verschillende richtingen binnen de arbeidersbeweging zijn Karl Kautsky en Eduard Bernstein. Kautsky pleit voor een revolutionair marxisme, maar zijn revolutionaire theorie blijft louter verbaal. Het gaat in feite om een revolutionaire fraseologie. Het revolutionaire proces zou op een bepaald moment vanzelf op gang komen, wanneer de economische ontwikkeling er rijp voor zou zijn. Bernstein trekt uit de historische ontwikkeling dat de sociaaldemocratische partijen de meerderheld in de parlementen trachten te behalen een reformistische conclusie. De omwenteling van staat en maatschappij, de afschaffing van de prive eigendom en het instellen van de klassenloze maatschappij zullen geleidelijk aan plaatsvinden. Een dialectische revolutionaire theorie vindt hij niet meer op zijn plaats. De moeilijkheden van het dialectische denken beschouwt hij als lastig en zelfs als misleidend. In die zin spreekt hij over de "valstrikken van de dialectiek".(2) Binnen de Russische soclaaldemocratische partij komt in de jaren negentig van de vorige eeuw cen ontwIkkeling op gang, die in dit land een revolutionaire politiek en een vernieuwing van het dialectische denken doen ontstaan. Onder leiding van Lenin gaat deze partIj, zIch vanaf 1902 bewust en met alle consequenties vandien op een revolutionaire politIek richten. Een minderheid, de zogenaamde mensjewiki, pleit voor een reformistische koers zodat Lenin met de meerderheidsgroepering, de zogenaamde bolsjewiki een eigen koers inslaat. De problemen van het vertalen van de marxistische theorie op een agrarische samenleving en de taak om het autocratische regime van de tsaar af te schaffen heeft Lenin (1870-1924) duidelijk ingezien. Hij heeft er theoretische en praktische oplossingen voor gevonden. Lenin zag ook de noodzaak van een theorie op dialectische grondslagen. In aansluiting bij Hegel en Marx heeft hij deze uitgewerkt. De socialistische revolutle, die in oktober 1917 in Rusland tot de machtsovername door de bolsjewiki leidt, heeft in de overige Europese landen op praktisch en theoretisch gebied grote gevolgen gehad. Er komen revolutionaire ontwikkelingen in Pruisen, Beieren, Hongarije en vele andere delen van Europa op gang. Een duurzame socialistische omwenteling vindt er echter nergens plaats. De sociaaldemocratie gaat steeds meer over tot cen reformistische politiek, en de communistische partijen die vanaf 1916 de revolutionaire vleugel van de arbeidersklasse representeert, heeft nergens een meerderheid kunnen krijgen. In deze situatie stellen Georg Lukacs (1885-1971) en Karl Korsch dat arbeidersbeweging een dialectische theorie nodig heeft om tot een revolutionaire politiek over te kunnen gaan. Dit is gedocumenteerd in de boeken Geschichte und Klassenbewusstsein van Lukacs en Marxismus und Philosophie van Korsch. Beide verschenen in 1923.(3) In Lukacs werk staat het begrip ‘verdinglijking’ als kernbegrip van de analyse van de warenstructuur van de burgerlijke maatschappij centraal. Een begrip dat wellicht nog steeds actueel is, bijvoorbeeld in het werk van Jean Baudrillard. Ook zijn opvatting van het proletariaat als subject-object van de geschiedenis, een opvatting die Lukacs zelf later heeft herroepen, speelt een grote rol. De ontwikkelingen van zijn denken vóór zijn aansluiting bij het marxisme rond 1918 en na het boek Geschichte und Klassenbewusstsein blijven hier buiten beschouwing. 2 Kernpunten van Lenins economische en politieke opvattingen Marx' theorie van een economische ontwikkeling die naar een revolutionaire omwenteling van de eigendomsverhoudingen tendeert, had lang betrekking op de hoog geïndustrialiseerde landen van West Europa. Rusland was rond 1900 voor 99% een agrarisch land. Er was nog geen ontwikkelde bourgeoisie, het regime van de tsaar steunde op een kleine groep adellijke lieden en op de geheime politie. Om te laten zien dat Rusland niettemin rijp was voor een socialistische revolutle, toont Lenin dat in de weinige industriële centra van Petersburg, Moskou en het Donez bekken het proletariaat bijzonder zwaar wordt uitgebuit en als gevolg daarvan radicale revolutionaire opvattingen koestert. Wat het Russische platteland betreft, maakt hij duidelijk dat hier het klassenantagonisme tussen bourgeoisie en proletariaat in een andere gedaante aanwezig is: als tegenstelling tussen de rijke boeren of koelakken en de arme boeren die zich kort daarvoor uit de lijfeigenschap hadden vrijgekocht. De officiële opheffing van het lijfeigenschap had in 1861 plaatsgevonden. Lenin beschouwt de arme boeren als een revolutionaire klasse en vat de socialistische revolutie op als een revolutie van arbeiders en boeren.(4) Op politiek gebied gaat Lenin ervan uit dat in Rusland een revolutle mogelijk is, als een strak georganiseerde partij van beroepsrevolutionairen de leiding van de massa's van arbeiders en boeren in handen zou nemen. De partij zelf heeft volgens hem een even duldelijke en strakke leiding nodig. Het probleem van deze partijconceptie – een probleem dat door Trotzky al in 1904 wordt gesignaleerd – ligt daarin besloten dat de partij in naam van de massa's gaat handelen en dat het centraal comité van de partij in naam van de partij de beslissingen gaat nemen. Lenin meent dat deze voortrekkers en leidersrol voorlopig is: zij dient ertoe om een revolutionaire situatie te realiseren. Wanneer het revolutionaire proces eenmaal op gang is gekomen bepalen de arbeiders en boerenmassa's zelf hoe zij moeten handelen.(5) Deze opvatting vindt Lenin bevestigd in de arbeidersopstand in Moskou van 1905. Deze voltrekt zich binnen een burgerlijke revolutie, die in 1907 door de tsaar definitief de kop wordt ingedrukt. Voor Lenins economische en politieke concepties is belangrijk dat hij de ontwikkelingen in Rusland niet als in zichzelf toereikend acht om tot een socialistische revolutie en tot opbouw van een klassenloze maatschappij te komen. Hij dicht Rusland alleen een voortrekkersrol toe. In Rusland moet de revolutle op gang worden gebracht. Voortgezet en tot een goed einde gebracht wordt zij volgens zijn theorie alleen in West Europa, in de geïndustrialiseerde wereld. Het voorlopige karakter en de voortrekkersfunctie van de Russische revolutle is in Lenins economische en politieke theorieën steeds verondersteld. Dat de revolutionaire strijd in de Westeuropese landen gedurende de jaren 1918 tot 1921 niet tot successen leidt, heeft tot gevolg dat Lenin zijn politieke strategie en de theoretische onderbouwing ervan principieel moet wijzigen. Nu pas ontstaat de vraag op welke manier wederom voorlopig en op paradigmatische wijze het socialisme in één land kan worden opgebouwd. Hierbij is rekening te houden met het feit dat dit land omgeven is en blijft met burgerlijk kapitalistische landen, die de revolutionaire veranderingen ongedaan willen maken. 3 Dialectische grondslagen van Lenins revolutionaire theorie en praktijk Lenin is niet alleen politlek leider en theoreticus op het gebied van economie en politiek, maar ook filosoof. In de tijd waarin de politieke strijd stilligt, werkt hij aan de meest abstracte en algemene fundering van zijn theorie en praktijk. Zo schrijft hij, na de revolutle van 1905-1907, in een periode van restauratie en revolutionaire windstilte, zijn boek over Materialisme en empiriokriticisme (1908). Ook op filosofisch gebied blijft hij met politieke discussies bezig. Louis Althusser beschrijft na de tweede Wereldoorlog, aansluitend op Lenin, de taak van de filosofie als "klassenstrijd in de theorie".(6) Lenins boek gaat in tegen bepaalde opvatting op het gebied van de kennistheorie die idealistisch noch materialistisch zijn.Deze opvattingen houden in dat ervaring, die voor kennis verondersteld is, tegelijk een fysiek en een geestelijk proces is. Vertegenwoordigers ervan zijn Mach en Avenarius. In Rusland worden deze opvattingen ook aangehangen door marxisten en zelfs door leden van de bolschewistische partij. Met name moet hier Bogdanow worden genoemd die na de revolutie van 1917 de eerste voorzitter wordt van de Moskousche Akademie van Wetenschappen. Omdat het empiriokriticisme van Mach en Avenarius niet duidelijk materialistisch is, maar zij een middenpositie tussen idealisme en materialisme innemen, moet het volgens Lenin fout zijn. Het primaat van de materie, van de werkelijke gegevens van de uiterlijke wereld is binnen een marxistische theorie onaantastbaar. Zou dit niet worden onderschreven dan zouden er ideologische nevels in het bewustzijn kunnen ontstaan. De politieke strijd moet zich op reële gegevens baseren, wil zij vruchten afwerpen.(7) Anton Pannekoek, een Nederlandse filosoof en marxist heeft Lenin een ongenuanceerde, van buiten af dictaten opleggende manier van denken verweten. Bovendien zou hij de positie van Mach geen recht hebben gedaan.(8) In school van Althusser wordt dit anders gezien. Dat het theoretische standpunt van een filosoof aan bepaalde politieke opties gekoppeld is, wordt juist als adequaat zelfbegrip van een filosofische theorie beschreven.(9) Tegenwoordig wordt dit vanuit een heel andere hoek, die er niet van verdacht worden het marxisme in de kaart te spelen, bevestigd: vanuit de hermeneutiek. Ook worden de voorwetenschappelijke opvattingen van de onderzoeker en het wetenschappelijk werk met elkaar in verband gebracht. Zijn opvattingen over dialectiek werkt Lenin nader uit, wanneer hij Zwitserland in ballingschap leeft. In 1914 schrijft hij zijn Kritische noten bij Hegels 'Wissenschaft der Logik'. De idealistische veronderstellingen van Hegel vult Lenin meteen vanuit zijn materialisme in. Waar volgens Hegel het begrip iets doet of de idee zich verdeelt, spreekt Lenin zonder daar telkens een punt van te maken over bestaande dingen en over de kennis die mensen ervan kunnen verwerven. Aan het einde van zijn boek, in het hoofdstuk over de absolute idee bespreekt Hegel de eenheid van het synthetische en het analytische moment van een oordeel. Deze eenheid maakt volgens hem de dialectische structuur van het oordeel uit. Naar aanleiding hiervan geeft Lenin zijn eigen visie op de vereniging van analyse en synthese in het kennen. Deze structuur van het kennen is gebaseerd op een overeenkomstige structuur van het ding, de objectiviteit of de werkelijkheid. Het kenproces maakt deel uit van deze werkelijkheid en moet zo dicht mogelijk bij de daarin gegeven structuur proberen te komen. Deze eenheid van kennen en werkelijkheid 1igt ten grondslag aan de eenheid van theorie en praktijk, die in Lenins politieke analyses en het daarop gebaseerde handelen zo'n centrale rol speelt.(10) Het ding is in zichzelf veelvuldig gestructureerd en in ontwikkeling. Het analytische kennen richt zich op het exploreren van de interne relaties en ontwikkelingen van een ding. Maar het ding heeft ook in zichzelf het andere van zichzelf, zijn tegengestelde: het maakt deel uit van tegengestelde krachten en tendenties in de werkelijkheid. Vandaar dat het kennen een oneindig proces is van uitdiepen van tegenstellingen en hun eenheld binnen een ding en binnen de werkelijkheid met haar processen. In het synthetische moment van het kennen blijft het analytische behouden. Het ding met zijn interne relaties en ontwikkelingen is een soort knooppunt en als zodanig vormen ‘netwerken’ van deze knooppunten de structuur van de werkelijkheld. De gibkost een oneindige flexibiliteit van het kennen binnen een omvattend concept van wat er is en wat er gebeurt vormt voor Lenin een centraal punt in zijn leer van de dialectiek. "Eenheid van de tegenstellingen betekent volgens hem het erkennen (open leggen) van elkaar tegensprekende, elkaar uitsluitende, tegengestelde tendenties in alle verschijnselen en processen binnen de natuur (geest en maatschappij inbegrepen)".(11) De flexibiliteit van het kennen wordt juist gebruikt om te begrijpen dat het tegensprekende het elkaar uitsluitende is, dat ontwikkeling voortkomt uit de "strijd" van de tegenstellingen en dat deze structuur universeel is. De analytische kracht van het kennen wordt in dienst genomen van de vraag, waar en hoe men moet ingrijpen in de strijd die het wezen van de werkelijkheld uitmaakt. Het is niet toevallig dat Lenin bij zijn filosofische studies behalve door Hegel vooral ook door Herakleitos is geboeid. Volgens hem staan in diens denken niet alleen ontwikkeling en strijd voorop, maar ook de verhouding tussen gerechtigheid (dike) en noodlot (heimarmene). Daarin ziet Lenin met Herakleitos "de band van alle dingen" (desmos hapantoon). 4 Lukacs' leer van de "verdingelijking" Dat de revolutie in West Europa gefaald heeft, betekent volgens Lukacs dat de arbeidersklasse niet in staat was haar lot in eigen handen te nemen. De arbeiders hebben geen duldelijk bewustzijn van hun situatie. Dit hangt samen met een maatschappelijke structuur die alomvattend is en die de mensen als het ware in haar ban houdt. Daarom kunnen zij niet doordringen naar een duidelijk of adequaat bewustzijn van wat er gebeurt. Alleen een theorie die even omvattend is kan de ban breken en de arbeiders verlichten, dat wil zeggen: tot klassenbewustzijn brengen. Voor zo'n theorie valt Lukacs terug op Marx en wat de dialectische methode betreft op Hegel. De theorle krijgt op deze manier binnen een revolutionaire praktijk een sleutelfunctie. Door de theorle als omvattende dialectische uiteenzetting over de maatschappelijke werkelijkheid op te zetten, zouden de arbeiders tot klassebewustzijn kunnen komen en zou de revolutie met succes kunen worden uitgevoerd. Eigenlijk gebeurt er hier iets onmarxistisch: een verschijnsel van de bovenbouw de filosofische theorie heeft in de gegeven situatie een doorslaggevende betekenis voor het hele historische proces. Daarmee wordt de leer van de verhouding tussen basis en bovenbouw door Lukacs consequent dialectisch geïnterpreteerd. Dat was in de traditie van het marxistische denken, met name bij de theoretici van de IIe Internationale, niet altijd het geval. De ideologische bovenbouw werd vaak als louter secundair ten opzichte van de economische basis opgevat. Voor zijn omvattende analyse van de burgerlijke maatschappij vertrekt Lukacs vanuit de paragraaf over "Het fetischkarakter van de waar" aan het einde van het eerste hoofdstuk van Marx' Kapital. Dat de verhouding tussen mensen veranderd zijn in verhoudingen tussen dingen, die geproduceerd worden om ermee te ruilen, noemt hij hun verdingelijking. De warenstructuur en het rullproces van de waren bepalen alle menselijke verhoudingen. In zijn opstel "Die Verdinglichung und das Bewusstsein des Proletariats" laat Lukacs zien dat deze structuur universeel is. Hij spreekt erover als een "Universalkategorie des gesamten gesellschaftlichen Seins".(12) Dit geldt in de eerste plaats voor de sferen van produktie en ruil, maar ook voor recht en staat, die immers als een bedrljf zijn georganiseerd. Lukacs verwijst uitdrukkelijk naar Max Webers sociologie van het recht en van het politieke gezag. Hij gaat uitvoerig in op diens onderzoek naar de bureaucratie. 0ok de wetenschap wordt beheerst door de warenstructuur. De steeds verder gaande specialisering betekent dat slechts deelsystemen in hun rationele opbouw worden begrepen. Over de samenhang ertussen of het geheel ervan zijn geen rationele uitspraken meer mogelijk. Zelfs de filosofie vervalt tot formele kennistheorie of reflectie op de afzonderlijke wetenschappen. Al deze analyses vat Lukacs samen in de term "verdingelijking".(13) 5 Het proletariaat als subject-object van de geschiedenis In het vervolg van het genoemde opstel toont Lukacs dat de burgerlijke filosofie de problemen van de verdingelijking niet kan oplossen. Hij spreekt in verband van de "antinomieën van het burgerlijke bewustzijn". Ook Hegel, meent Lukacs, weet er uiteindelijk geen raad mee. Hegel heeft wel gezien de verhoudingen tussen mensen in de burgerlijke maatschappijhistorisch subject-object" van de geschiedenis, dat wil zeggen, de uiteindelijk handelende instantie in de geschiedenis die ook alles wat er geschiedt tot zichzelf weet te herleiden, is de wereldgeest. Lukacs meent dat dit een mythologie is. De verhoudingen van de burgerlijke maatschappij of van de universele warenstructuur kunnen alleen worden overwonnen als individuen zlchzelf als de handelende instanties in de geschiedenis leren begrijpen: als ze wat te zeggen hebben en hun daden ertoe doen. Deze zeggings en daadkracht kan echter nooit tot individuele properties worden teruggevoerd, ook niet tot de wereldhistorische individuen in hegeliaanse zin.(14) De overgrote meerderheid van de mensen die onder het kapitalisme het meest tot waar zijn gereduceerd en die alleen maar object van de geschiedenis zijn, kunnen in de geschiedenis een dialectische omslag bewerkstelligen door "hun lot in eigen handen te nemen", zoals Marx dit had geformuleerd. Het proletarlaat voldoet aan deze voorwaarden. Het vormt de overgrote meerderheid. Proletariërs zijn hoogstens in het bezit van hun kroost (proles) en kunnen slechts hun arbeidskracht als waar verkopen. Daardoor zijn zij volledig passief: zij zijn tot object van de geschiedenis geworden. Als zij voor hun eigen belangen opkomen, markeert dit een keerpunt in de geschiedenis. Dit begint al met de strijd om een kortere werkdag. Daarmee treedt het proletarlaat uit deze volledige passiviteit. De arbeiders moeten zich alleen nog bewust van deze mogelijkheid worden. Eenmaal ingelicht en verlicht zullen zij op deze weg verder gaan en de strijd voor hun zelfbevrijding tot een goed einde brengen.(15) De boodschap van Lukacs wordt door de arbeldersklasse, maar vooral door de leiders van de IIIe Internationale arbeiders associatie, die zich intussen communistisch noemt, niet goed ontvangen. Evenals de theore van Korsch, die een soortgelijke conceptie bevat, wordt Lukacs boek Geschichte und Klassenbewusstsein als revisionistisch bestempeld. Terwijl Korsch hieruit de consequentie trekt dat hij de partij moet verlaten, komt Lukacs tot een principiële zelfkritiek. Hij trekt zijn boek terug en wijdt zich in de daaropvolgende jaren aan studies over literatuur en esthetiek. Naar aanleiding van een herdruk van Geschichte und Klassenbewusstsein in 1967 in deel 2 van zijn verzamelde werken, schrijft hij in het voorwoord, dat hij toen in 1923 - de rol van het bewustzijn verkeerd heeft ingeschat en niet duidelijk genoeg van de arbeid als het substraat van de dialectiek is uitgegaan. Hij spreekt letterlijk van een "messianischen Utopismus" en van een "Überhegeln Hegels". Zijn latere hoofdwerk behandelt een ontologie van het maatschappelijke zijn en stelt de arbeid en de arbeidsverhoudingen van de mens centraal.(17) NOTEN 1. Zie K. Löwith, Von Hegel zu Nietzsche. Stuttgart 1953 (3e druk). 2. Zie W. Abendroth, Sociale geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging Nederlandse uitgave door G. Harmsen, Nijmegen 1972. 3. Zie G. Lukacs, Geschichte und Klassenbewusstsein. Berlin 1923 en K.Korsch, Marximus und Philosophie. Ed. E. Gerlach, Frankfurt a.M./Wien 1966 (herdruk van de 2e oplage van 1930). 4. Zie W.I. Lenin, "Die Entwicklung des Kapitalismus in Rusland" (1899). In: Werke. Ed. Dietz Verlag, Berlin 1960 v.v. deel 3. 5. Zie Lenin, "Was tun? Brennende Fragen unserer Bewegung" (1902). In: Werke, 1.c., deel 5. 6. Zie L. Althusser, Lenin und die Philosophie (1972). Reinbek, Hamburg 1974, p. 42-44. 7. Zie Lenin, Materialismus und Empiriokritizismus. Ed. Dietz Verlag, Berlin 1957. 8. Zie A. Pannekoek, Lenin als Philosoph. Ed. A. Schmldt, Frankfurt a.M./Wien 1969. 9. Zie D. Lecourt, Lenins philosophiscbe Strategie. Von der Widerspiegelung (ohne Spiegel) zum Prozess (ohne Subjekt) (1973). Frankfurt a.M./Berlin/Wien 1975. 10. Zie Lenin, "Zur Kritik der Hegelschen 'Wissenschaft der Logik". In: Aus dem Philosophischen Nachlass. Ed. Dietz-Verlag, Berlin 196 1, p.143-144: " 1. Die Bestimmung des Begriffs aus ihm selbst [Das Ding selbst soll in seinen Beziehungen und in seiner Entwicklung begriffen werden]; 2. das Widersprechend im Dinge selbst ("das Andere seiner"), die widersprechenden Kräfte und Tendenzen in jedweder Erscheinung; 3. die Vereinigung von Analyse und Synthese" (p. 144), "8. die Beziehungen jedes Dings (Erscheinung etc.) sind nicht nur mannigfältig, sondern allgemein, universell. Jedes Ding (Erscheinung, Prozess etc.) ist mit jedem verbunden ... 11. unendlicher Prozess der Vertiefung der Erkenntnls des Dinges, der Erscheinungen, Prozesse usw. durch den Menschen von der Erscheinung zum Wesen und vom weniger tiefen zum tieferen Wesen." 11. Zie Lenin, " Zur Frage der Dialektik". In: Aus dem philosophiscben Nachlass, 1.c., p. 85. 12. Zie Lukacs, "Die Verdinglichung und das Bewusstsein des Proletariats". In: Geschichte und Klassenbewusstsein, l.c., p. 97. 13. Zie a.w., "Das Wesen der Warenstruktur ist bereits oft hervorgehoben worden, es beruht darauf, dass ein Verhältnis, eine Beziehung zwischen Personen den Charakter einer Dinghaftigkeit und auf diese Weise eine 'gespenstige Gegenständlichkeit' erhält, die in ihrer strengen, scheinbar völlig geschlossenen und rationellen Eigengesetzlichkeit jede Spur ihres Grundwesens, der Beziehung zwischen Menschen verdeckt." (p. 94). "Die Universalität der Warenform bedingt also sowohl in subjektiver wie in objektiver Hinsicht eine Abstraktion der menschlichen Arbeit, die sich in den Waren vergegenständlicht". (p. 98) "Die formelle Rationalisierung von Recht, Staat, Verwaltung usw. Bedeutet objektiver sachlich eine ähnliche Zerlegung aller gesellschaftlichen Funktionen auf ihre Elemente, ein ähnllches Aufsuchen der rationellen und formellen Gesetze dieser genau voneinander abgetrennten Teilsysteme und dementsprechend subjektiv ähnliche bewusstseinsmässige Folgen der Abstrennung der Arbeit von den individuellen Fähigkeiten und Bedürfnissen des sie Leistenden, eine ähnliche rationellunmenschliche Arbeitsteilung, wie wir sie technischmaschinell im Betrieb gefunden haben." (p. 110). 14. Zie a.w., p. 122-164, vooral p. 162. 15. Zie a.w., "Nur wenn das Bewufltsein des Proletariats jenen Schritt zu zeigen imstande ist, dem die Dialektik der Entwicklung objektiv zudrängt, ohne ihn jedoch kraft der eigenen Dynamik leisten zu können, erwächst das Bewusstsein des Proletariats zum Bewusstsein des Prozesses selbst, erscheint das Proletariat als das identische Subjekt-Objekt der Geschichte, wird seine Praxis ein Verändern der Wirklichkeit." (p. 216). 16. Zie Lukacs, Werke. Deel 2. Ed. F. Benseler, Darmstadt/Neuwied 1967, p. 18-29. 17. Zie Lukacs, Zur Ontologie des gesellschaftlichen Seins. Die Arbeit, Darmstadt/Neuwied 1973. LITERATUUR Lenin, W.I., Materialismus und Empiriokritizismus. Ed. Dietz Verlag, Berlin 1957. Aus dem philosophischen Nachlass. Ed. DietzVerlag, Berlin 1961. Althusser, L., Lenin und die Philosophie (1972). Reinbek, Hamburg 1974. Arndt, A., Lenin Politik und Philosophie. Zur Entwicklung einer Konzeption' materialistischer Dialektik. Bochum 1982. Lukacs, G., Geschichte und Klassenbewusstsein. Studien über marxistische Dialektik. Berlin 1923 (herdruk Amsterdam 1967). -Ontologie des gesellschaftlichen Seins. Die Arbeit, Darmstadt/Neuwied 1973. |